Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Vreugde Onder de gloedende zoen van mijn levenscheppende vreugde ligt de stad; vreugde in mij, niet om welke oorzaak ook, maar om zichzelf: zo is elke grote liefde. Mijn vreugde is een absolute liefde. Dat weet ik: ik ben een schepper die een warme golf over de stad laat varen. Op schaliedaken ligt maanlicht dol in vreugde, goud-gelukkig. Ik weet: moest de verzoeking mij op een hoogte brengen van al de schaliedaken zou ik maanlicht stromen zien: een ziedende zee van zilveren golven uit licht lopend goud. Veni Creator van het leven: Vreugde om de vreugde! Voel ik nu niet rusten de lippen van mijn geliefde op mijn mond? Alles stroomt naar mij toe, - gelijk het maanlicht schept een zee: haar eigen leven, - nu ben ik een beeld der volle vreugde. Mijn moeder heeft mij thans bekeken met haar warmste ogen; nooit was de handdruk van mijn vriend echter als deze, al is mijn vriend ook ver, en nooit zoende mij zó een geliefde als deze die ik niet ken. Van de avondlijke bomen valt licht vol schittering. Een koets zou over mijn lichaam kunnen heenrijden, dit zou mijn vreugde niet even kwetsen. Mijn vreugde zou gaan en het klingelen der sukkel-belletjes door het geschal van bazuinen vertalen. Vorige Volgende