Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Gulden sporen negentienhonderd zestien In dertienhonderd en twee beken naar de stroom, stromen naar de zee, zó de verdedigers van het vlaamse gemeente-systeem, sterk in de strijd, wal, tegen de aanval van de franse leenroerigheid; zee-wal, pal, als de Rode Zee ten tijde van de Exode was, tocht van godsvolk naar Kanaän, tocht der Joden. Maar negentienhonderd zestien zal, zij aan zij, pal, rij aan rij, het actieve leger groeien zien, tot een wil en tot een daad, gekromd de rug en vuist gebald, die de vijand slaat en de nacht; breekt de dag door dageraad. Negentienhonderd zestien, jaar dat woord werd, woord dat vlees werd, leger van ons land, wachtersdaad bij wachterswoord en -hand Vastberaân, wij staan in kamp. Wij staan. Vorige Volgende