Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Vergelding Ik ben gelukkig wijl ik mezelf 'n anders mens heb gevonden die mij tot nog toe als een onbekende was; hij heeft geleefd ver weg en komt nu ongeschonden te voren in de Herfst, die voor mij als de schoonste Lente is. Niet lang geleden was een volmaakt sceptisch man te worden, mijn ideaal; alle hartstocht vergeten, het leven kalmpjes wegen en meten, zijn enkel cerebraal, en als een oud man, geheel bewust, doden elke woeste levenslust. Dikwijls heb ik tot mezelf gezegd: Paul, je weet, het leven is niet goed, het is niet slecht, het is slechts gewoon, gewoon door en door, als het werk op je kantoor. Je moet niet veel van het leven verwachten, je moet ook niet naar dood-zijn trachten, heel gewoon, zonder slag of stoot, zonder dat je geleefd hebt, komt de dood. Maar het leven heeft als 'n moeder, goed, een hoorn van ik-weet-niet-wat-overvloed over het hart van den verloren zoon gestrooid, - zijn ondankbaarheid ten loon. Ik ben zó blij, ik weet niet wat ik doen moet, het is Herfst, en 't is mij of ik slechts kende het eerste stralen van een nieuwe Lente in een tere, gele gloed. Ik zou willen lopen en elk mens die voorbijkomt, door de lens van mijn geluk doen kijken. Ik ben zó blij, wijl het leven mij ook gegeven heeft de korte angst van 't pijnlijk wachten op de welbeminde. En dag op dag die 'k vroeger vlieden zag in dorre eentonigheid, wordt tot een schaterlach: zonnebundels van geluk. Vorige Volgende