Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Music-Hall [pagina 11] [p. 11] Herfst Zij die vóór mij kwamen en dichters waren, zij hebben hun droefenis, in de Herfst, uitgesproken en eenheid gevoeld tussen hun gebroken leven, met het vaarwel aan de drommen hunner dromen, en het sterven der zonneblaren aan de dorre bomen. Zij hebben gezegd: de Herfst was 't schoonste getij, al was hij dan ook droefeniszwaar en de baar van de zomer blij, zij wisten zich een groot geluk, toen hun leed met het getij één was en sterk kompleet. Maar zó kan ik de Herfst niet voelen, zó is hij niet in mij: het gulden doodgaan in rijk-trillend getij. Zó was het misschien vroeger; nu mijn droefenis inniger is, nu voel ik van de Herfst enkel d'onvolmaakte vunzige treurenis. Nu voel ik hoe een sterrevende zonneschijn vermeerdert van dit treurende getij de werkelijke pijn; vermoeid of niet, - wie kan het weten? - draagt als een stramme vrouw de Herfst zijn lustloze dagen, zonder warmte, zonder kou. Vorige Volgende