we niet te veel scrupules over de, van 's dichters standpunt uit, inferioriteit der hier verschijnende gedichten uit het Eerste Boek van Schmoll. Om nochtans op dit punt de schroef nog meer aan te draaien hebben we in het Appendix van deze bundel die gedichten afgezonderd, welke ons nog te dicht bij Bezette Stad en te ver van 's dichters jongst ingenomen standpunt bleken te staan. Ook de enkele groteske gedichten, welke van Ostaijen schreef, hebben we onder deze rubriek opgenomen. Het Eerste Boek van Schmoll zou zijn eerste definitieve bundel zijn geweest, het boek der ‘zuivere lyriek’ zoals hij deze in zijn vele kritische opstellen heeft voorgesteld. Uit een zijner brieven halen wij aan: ‘Ik probeer bijna zuiver rhythmisch-muzikaal te zijn d.w.z. dat ik probeer de opvatting alleen door rhythme te doen spreken (b.v. de oneindige moeheid wordt in Melopee niet uitgesproken, niet geavoueerd; zij klinkt er alleen in)...’ En verder: ‘Ik heb de hoop nog niet opgegeven eenmaal ergens professor in lyriek te worden!...’
Met deze laatste zin kan de nuchterinleidende uiteenzetting gesloten worden. Van Ostaijen schreef dat in December 1927, een paar maanden dus vóór zijn dood. Het subliem-waanzinnige van deze hoop bij een stervende ! Is dit niet de ‘derde waanzin’ die men ook in zijn gedichten treft, de waanzin die van de Muzen komt? Want wie buiten de waanzin der Muzen om tot de poorten der poëzie gaat met het geloof dat hij op grond van zijn kunstvaardigheid een groot dichter zal zijn, die blijft zelf oningewijd, en zijn werk, het werk van de bezonnene, wordt door het oeuvre der waanzinnigen in het duister gesteld. Dit toch zei Plato. Geachte lezer, mag ik U nog toevertrouwen wat Paul van Ostaijen U tijdens zijn leven niet meer heeft kunnen zeggen, maar wat hij opschreef voor twee vrienden: ‘Het is goed te weten dat ons geval in de Nederlandse letteren hopeloos is. Dat wil niet zeggen troosteloos. En moest het nochtans nodig zijn ergens een troost te zoeken, laat ons dan niet vergeten dat de volgende stelling aan een wetmatigheid in de Nederlandse literatuur beantwoordt: De Pastorij van Mastland haalt het steeds bij ons op Woutertje Pieterse. Daarom, indien dit ons welkom is onze lof zwart op wit te lezen, laat ons elkaar loven, want het is nutteloos op andere lof te wachten...’
Dit maar om te zeggen dat Uw lof wat laat zal komen.
Gaston BURSSENS.