Daniël kijkt verrukt en zegt:
‘Dat is al net een tref mijnheer; als je er naar zoekt, dan vindt je ze niet, maar als ik er een vind, zal ik het u brengen.’
Mijnheer de Witt zegt:
‘Ik hoor Rubens, dat je dochtertje zulk een mooie stem heeft.’
Rubens kijkt verschrikt op en zegt haastig: ‘Och ja, ze zingt wel een aardig deuntje.’
‘Ja maar, weet je wel, dat het misschien heel iets bijzonders is, waar ze veel geld mee kan verdienen?’
‘O mijnheer, praat daar niet van, ik wou dat ze een stem als een kraai had.’
‘Maar Rubens, je moest dankbaar zijn, als je dochter zulk eene groote gaaf ontvangen heeft.’
‘Neen neen! ik moet er niets van hooren, dat brengt niets dan ongeluk.’
Haastig pakt Rubens zijn boeltje bijeen en na de gasten bedankt te hebben voor de klandizie, vertrekt hij met Daantje.
‘Vader,’ zegt Daniël buiten komende, ‘nu heb je goede zaken gedaan en ze willen nog meer koopen, dat heb ik gemerkt.’