en de bloeiende hei en het zitten in het warme zand. O, konden we maar wat zand en dennenaalden meenemen naar Rotterdam!’
‘En Mary is toch liever in de stad dan buiten, ze vindt de stilte zoo vervelend, en ze vindt nooit iets mooi op het land. Ze vindt alle boomen hetzelfde.’
‘Hè, hoe is het mogelijk!’ zegt Truida, ‘het is hier telkens weer anders. 's Morgens is het heel anders verlicht dan 's avonds. Als de zon zoo laag en zoo rood aan de lucht staat, wat worden dan de boomstammen duidelijk zichtbaar, die van de dennen zijn dan als met goudstof bestoven, je kunt ze wel tellen, terwijl het midden op den dag éen donkere massa is, onder de schaduw van hun belommerde kruinen.’
‘Hé Truida, wat ben je poëtisch! heb je dat zelf bedacht?’ vraagt Toosje lachend.
‘Ja, waarom niet! als ik hier altijd was, zou ik ook verzen kunnen maken zooals Lili, maar in Rotterdam worden mijn gedachten aan kleine stukjes gebroken door al die drukte; ik zal er mij ellendig voelen.’
‘O Truida, dat heb ik juist van morgen ook te-