‘Heb je je pijn gedaan?’ vraagt hij angstig.
‘Een beetje,’ zegt Lili met een trillende stem, ‘mijn hand doet een beetje pijn, maar dat is niets, laten wij maar gauw naar huis gaan.’
Maus en Corrie hebben den wagen overeind gezet, maar als Jaap Lili op het bankje zet, gaat de wagen op zijde en ze hooren een rammelend geluid.
Lili glijdt naar éen kant en Jaap haast zich er haar weer uit te beuren en plaatst haar midden in de boschbesstruiken op den hoogen rand van den weg.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt Lili.
‘Het voorrad is heelemaal kapot,’ zegt Jaap met een bedenkelijk gezicht, ‘hoe krijgen we je nu thuis?’
Ze zien elkaar een oogenblik besluiteloos aan en dan naar de dreigende lucht en de dorre bladeren, die naar beneden fladderen. Eenige kraaien vliegen krassend van boom tot boom en het begint hard te waaien.
‘Ik zal gauw naar de Steeg gaan om een anderen wagen te halen,’ zegt Jaap, ‘Maus en Corrie kunnen hier bij je blijven.’