| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Het verblijf te Kampen.
Daar waren ze dus in Kampen! Wat een aardig stadje! Tante was hen warempel met een rijtuig komen halen, om meteen de bagage te kunnen meenemen; maar eigenlijk was het niet de moeite waard. Nauwelijks zaten ze er in, of 't rijtuig stond voor Grootmoeders huis stil.
Grootmoeder was blij ze allen te zien; maar toen ze haar even begroet hadden, werden de kinderen den tuin ingestuurd. Tante was bang, dat 't Grootmoeder te druk zou zijn. Dadelijk kreeg Jo al 't gevoel, alsof ze hier niet erg op haar plaats was, en dat gevoel nam de volgende dagen sterk toe. Half Kampen scheen familie of kennis van Grootmoeder te zijn, want het stroomde visites, om de Amsterdamsche familie welkom te heeten. Dan moesten de kinderen altijd binnen komen en heel stil en beleefd zijn. Moeder, die wel begreep, dat het niets voor Jo was, stuurde haar nog wel eens met een boodschapje de kamer uit.
| |
| |
Eén ding was prettig, dat Grootmoeder Jo dikwijls vroeg, iets voor haar te zingen. Dat hoorde de oude vrouw zoo graag. Dan had ze echt plezier in haar oudste kleindochter; maar er waren vele oogenblikken, dat ze haar wel wat wild en ongemanierd vond.
Tante was ook vreeselijk op netheid en welgemanierdheid gesteld en had dikwijls aanmerkingen op Jo's gedrag. In den tuin mocht ze niet hard loopen, want dan vloog het grint in de perken en op 't gras. Op straat moest ze altijd handschoenen aan en mocht ze niet hollen als een jongen. En zoo zondigde zij telkens.
In de tweede week moesten alle bezoeken van de Kampenaars door de Amsterdamsche familie beantwoord worden; dat hoorde zoo. Jo kreeg dan altijd de boodschap mee, dat, als iemand haar vroeg, wat te willen zingen, ze het dadelijk lief moest doen. Ze moest dan aardige liedjes kiezen, niet zulke ruwe liedjes, als ze soms wel zong.
Nu, Jo deed niets liever dan zingen, maar het zoo op commando te moeten doen, begon haar al gauw te vervelen.
‘Als je nu de oude Mevrouw Belton wat voorzingt,’ zei Grootmoeder op een middag, ‘dan moet je vooral ernstige liedjes kiezen, hoor Jo!’
Jo zou er met Piet alleen heen gaan en haar
| |
| |
een bouquetje geven, uit naam van tante. Die lieve, oude dame ontving hen heel vriendelijk, maar ze sprak zoo lijmerig en gemaakt, dat Jo er de kriebel van kreeg.
‘Lieve Jo,’ begon ze, ‘je lieve Grootmoeder heeft me verteld, dat je zoo'n lieve stem hebt. Wil je me eens een lief liedje voorzingen?’
Jo kreeg ineens groote lust, om 't lied te zingen, dat Grootmoeder zoo ruw vond.
‘O, jawel, Mevrouw,’ zei ze, en zette met forsche stem in: ‘Wie gaat mee, gaat mee over zee? Houd het roer recht!’ Bij de woorden: ‘Voor geen hel vervaard,’ die Jo moedwillig hard zong, schudde Mevrouw het hoofd en vroeg, of ze niet een ander liedje kon, een bedaard, lief liedje.
Maar Jo was niet in de stemming om een bedaard, lief liedje te zingen, en hief nu aan: ‘'k Heb mijn wagen volgeladen, vol met oude wijven, Toen ze op de markt kwamen, begonnen ze te kijven.’
Daarmee had ze 't heelemaal verbruid en de gevolgen bleven niet uit. Haar Grootmoeder kreeg een lief briefje van die lieve oude dame, waarin ze schreef: ‘Lieve vriendin, wat is het jammer, dat Jo met haar lieve stem zulke onbeschaafde liedjes zingt.’
Jo moest nu opbiechten, wat ze dan wel ge- | |
| |
zongen had, en toen Grootmoeder dat hoorde, was ze heelemaal uit de gunst. Ze had er vreeselijk het land over, omdat Moeder er ook boos om was; maar 't was niet meer ongedaan te maken.
Vader genoot nog al veel van zijn vacantie. Hij ging een paar maal met kennissen visschen en roeien, en eens een dagje met Moeder naar Zwolle. Dikwijls wandelde hij ook met Jo, en dan konden ze heerlijk vrijuit samen praten. Jo klaagde dan wel eens haar nood, dat Grootmoeder en tante zoo streng en zoo vervelend netjes waren, maar Vader gaf haar daarin geen gelijk.
‘Je moet eens denken, Jo,’ zei hij, ‘wat het is voor die twee menschen, die altijd samen zijn en alles netjes houden, als er behalve Moeder en ik, nog vier wilde rakkers komen, die den boel in wanorde brengen en vuil maken. En dat ze jou bijzonder wild vinden, is heusch geen wonder! Je weet heel best, dat een heeleboel menschen dat met haar eens zijn.’
Daarin moest Jo Vader gelijk geven. Dat had ze al dikwijls genoeg moeten hooren.
‘En,’ ging Vader voort, ‘al maken ze nu wat veel aanmerkingen, het zijn toch heusch goede, lieve menschen. Ga maar eens met tante mee, als ze armen of zieken bezoekt, dan zal je haar wel anders leeren kennen.’
| |
| |
‘Ja, dat zou ik wel eens willen doen,’ zei Jo, ‘zal ik haar dat eens vragen?’
‘Zeker,’ zei Vader, ‘daar zal je haar pleizier mee doen.’ Meer konden ze toen niet praten, want ze waren bij huis.
Wat zou ze die wandelingen met Vader missen! Met Moeder en de kinderen kwam ze niet verder dan de Singels, en dat was gruwelijk vervelend.
Eén tochtje hadden ze nog in 't vooruitzicht, terwijl Vader er nog was en wel naar de uitspanning Holtland. Grootmoeder trakteerde op een rijtoer er heen. Daar waren schommels en wippen, dus kon Jo haar hart er eens ophalen.
't Was gelukkig mooi weer op den afgesproken dag en opgewekt reden ze uit. Maar ach! hoe zouden ze terugkomen!
Zoodra ze aan de uitspanning kwamen, sprong Jo uit het rijtuig en zocht dadelijk den schommel op. Ze zweefde al hoog in de lucht, toen de anderen er aankwamen. Hè, 't was heerlijk! Ze had een gevoel, of ze een vogel was, die na in een kooitje te hebben gezeten, eindelijk weer vrij vliegen mocht. Toen tante haar echter in 't oog kreeg, zei ze dadelijk, dat ze zóó hoog niet schommelen mocht en er nu maar af moest komen, om eerst koffie te drinken.
Nu, dat was ook wel heerlijk, toen ze daar- | |
| |
buiten zoo lekker zaten te eten en te drinken. Nauwelijks had Jo echter haar maagje voldoende gevuld, of ze wilde weer opvliegen; maar dat mocht niet. Ze moest blijven zitten, tot Grootmoeder klaar was. In dien tusschentijd hadden andere kinderen zich van de schommels meester gemaakt en toen Jo hun vroeg, of zij er eens op mocht, kreeg ze een weigerend antwoord. Gelukkig zag ze een van de schommels tot stilstand komen, maar tegelijkertijd daagde van den anderen kant een liefhebster op. Om die vóór te zijn, moest ze zich haasten. Ze dacht nog net voorbij den schommel te kunnen vliegen, die hoog in de lucht zweefde; maar jawel! Ze koos in haar haast niet het juiste oogenblik, voelde een suisen, daarna een hevigen slag tegen haar hoofd en lag op den grond. Alles draaide om haar heen, toen ze 't hoofd ophief. Ze had vreeselijke pijn en voelde, toen ze met haar hand aan haar oor kwam, dat het nat was van bloed. Nog duizelig richtte ze zich op en strompelde, meer dan ze liep, naar Moeder, die hevig schrikte, toen ze haar zoo zag aankomen. Vader haalde dadelijk water en liet haar wat drinken voor den schrik. Hij bezag de wond en stelde de anderen gerust, dat die niet veel te beteekenen had. Maar de schok in haar
| |
| |
hoofd scheen wel heel hevig geweest te zijn.
Arme wilde Jo sprak geen woord en zag zoo wit als een doek.
Voorzichtig werd ze nu op twee stoelen met kussens neergelegd, om wat bij te komen.
Gelukkig voelde ze zich na een poosje aanmerkelijk beter. Nu kon ze wel weer opstaan, dacht ze, maar dat viel niet mee. Toen ze het probeerde, ging dat zoo onzeker, dat ze als vanzelf terug viel in de kussens en op Vaders komst wachtte. Hij nam haar mee naar den tuin, waar allen verslagen om een tafeltje heen zaten.
Niemand deed haar verwijten, terwijl ze daar stilletjes zat; maar ze voelde wel, dat voor allen 't pleizier was bedorven door haar schuld en in eens barstte ze in tranen uit. Moeder kwam haar troosten en vroeg, wat ze nu 't liefste wilde.
‘Eigenlijk maar naar huis,’ was Jo's antwoord. Leunende op Vaders arm liep ze naar 't rijtuig, waar ze zoo vroolijk uitgesprongen was. Natuurlijk was de terugrit erg saai. Er werd niet meer vroolijk gepraat of gezongen. Thuisgekomen werd Jo gauw door Moeder in bed gestopt.
Gelukkig had ze geen ernstig letsel door den schok gekregen. Na een paar dagen was ze weer geheel de oude en volgens tante sterk ge- | |
| |
noeg, om nu eens een hartig woordje over haar wildheid te hooren.
Dolgraag was Jo met Vader mee naar huis gegaan, maar dat kon natuurlijk niet. Anna had ook vier weken vacantie gekregen en Vader zou tot hun terugkomst bij oude nicht Mina wonen, die wel goed voor hem zou zorgen.
Vóór zijn vertrek beloofde Jo hem plechtig, wat bedaarder te zullen zijn en - ze hield woord.
Ze vroeg nu aan tante, of ze eens mee mocht op ziekenbezoek en die vraag scheen tante te bevallen.
Op een morgen gingen ze er samen op uit. Toen had Jo gelegenheid op te merken, hoe goed tante voor de zieken was, hoe blij ze waren, haar te zien, en met hoeveel liefde ze ook over Grootmoeder spraken.
Op tantes verzoek zong Jo voor enkele zieken een paar echt lieve liedjes en ze hield zich zoo bedaard, dat tante schik in haar had.
Na dien morgen waren tante en zij bepaald betere vrienden geworden. Toch, prettig kon Jo 't verblijf in Kampen niet vinden. Er was geen enkel meisje van haar leeftijd, met wie ze kon omgaan. Sommigen waren uit de stad, anderen te deftig of niet deftig genoeg, volgens tante, en zoo had ze soms een hevig verlangen
| |
| |
naar de meisjes van haar club. Ze had nooit kunnen denken, dat ze zóó naar 't eind van de vacantie zou uitzien.
Toen de dag van vertrek eindelijk aan brak, zag Jo wel wat tegen de reis op. Wie zou, nu Vader er niet was, Moeder helpen, als ze zeeziek werd? Zij kon het niet doen; zij moest op de kinderen passen.
‘Maak je daar nu nog maar niet ongerust over,’ zei Moeder. ‘'t Gebeurt zoo dikwijls, dat 't tegenvalt, als je je ergens op verheugt, en als je vreeselijk tegen iets opziet, dat het dan juist meevalt.’ En zoo was het ook nu. Ze troffen op de terugreis zoo'n kalme zee, dat Moeder in 't geheel niet zeeziek werd en ze allen voortdurend konden genieten van 't heerlijke tochtje. Jo hoefde niet eens te vertellen. 't Leek ook wel, of de terugreis veel korter was dan de heenreis.
Toen ze 's middags allen gezellig aan tafel zaten, zei Jo ineens, met een zucht van verlichting: ‘Hè, wat heerlijk, dat we nu weer wat mogen, want bij Grootmoeder en tante mag je nu letterlijk niks.’
Moeder keek haar ernstig aan en zei: ‘Ja maar, Jo, hier mag je misschien wel wat te veel! Grootmoeder en tante hebben gelijk, je bent een lief, goed kind, maar je moet nog heel wat veranderen, voordat je een nette jongedame bent!’
|
|