| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
De heele familie gaat naar Grootmoeder.
Het winterseizoen was voorbij. Het comediestukje was een bron van vreugd geweest en had heel veel succes gehad. Alle repetities waren aan huis geweest bij Mevrouw van Wellingen, die het stukje met heel veel zorg met de meisjes instudeerde. De uitvoering had bij Marianne plaats gehad, omdat bij haar de mooie ruime kamers met serre zich daar beter toe leenden.
Natuurlijk was Mevrouw van Wellingen, die de leiding had, bij de uitvoering gevraagd en verder had Marianne's Moeder nog tal van gasten genoodigd, zoodat het publiek wel uit vijf en twintig menschen bestond.
Mevrouw van Wellingen had gezorgd, dat de meisjes allen vlot haar rol kenden en aardig acteerden; er was dus geen sprake van blijven steken of van onhandige bewegingen. Natuurlijk had Jo de dankbaarste rol, als domme boeren- | |
| |
meid. Ze deed het zóó vermakelijk, dat het publiek al begon te lachen, als ze op het tooneel kwam. Het was dan voor haar ook ontzettend moeilijk geweest, niet mee te lachen; maar ze had zich goed gehouden tot het eind toe.
Een daverend applaus en uitroepen van bewondering waren gevolgd! Marianne's Moeder had Mevrouw van Wellingen hartelijk bedankt voor al de moeite, die ze zich gegeven had, en haar een compliment gemaakt over de uitstekende leiding.
De meisjes hadden wel dadelijk een ander stukje willen instudeeren, maar daarvoor was het seizoen al te ver heen, had Mevrouw van Wellingen gezegd. Misschien het volgend jaar!
Wat gaf dat een leeg gevoel, toen het comediestukje de hoofden niet meer vulde! Nu moesten ze iets anders hebben om zich op te verheugen, en werden de blikken maar vast gericht op de groote vacantie. De meeste gingen reizen of de geheele vacantie naar buiten. Geen wonder, dat ze zich daarop verheugden! Maar voor Jo was het erg saai, dat ze allen de stad uitgingen, als zij er in moest blijven, zooals 't vorig jaar.
Groot was dus haar vreugde, toen Moeder op een goeden middag aan de trap riep: ‘Jo, goeie
| |
| |
berichten, kind! Zoodra de vacantie begint, gaan we met de boot naar Kampen, hoor!’
‘Hoera!’ riep Jo en begon al vast op de trap te zingen: ‘Wie gaat mee, gaat mee over zee? Houd het roer recht!’
Boven gekomen mocht ze den brief lezen; maar toen werd haar vreugde een beetje getemperd, want tante schreef er bij: ‘als de kinderen heel bedaard en gehoorzaam waren, zoodat het niet te druk was voor Grootmoeder.’
‘Vier weken achtereen bedaard en gehoorzaam zijn, dat zal me niet erg goed afgaan, Moeder!’ riep ze uit.
‘Kom,’ zei Moeder, die daar zelf wel een beetje angst voor had, ‘je mag veel naar buiten; daar kan je dan hollen zooveel je wilt. En Grootmoeder heeft een tuin, moet je denken: je hoeft niet aldoor bij haar in de kamer te zijn.’
Die gedachte trooste Jo. Tot de vacantie toe moest ze den kinderen nu telkens vertellen van de boot en de groote zee! Eigenlijk zou Moeder veel liever met den trein gaan, want ze had gauw last van zeeziekte; maar met de boot was het veel goedkooper, dus werd de boot gekozen.
Gelukkig hoorde Jo den laatsten dag op school, dat ze zou overgaan naar de volgende klasse. Met een verlicht hart sprong ze de deur uit,
| |
| |
wenschte haar vriendinnen allemaal veel pleizier en vloog naar huis. Moeder was druk aan het pakken, want den volgenden morgen zouden ze al vertrekken. De boot ging om half tien van 't IJ en om negen uur zou het rijtuig voorkomen.
Wat een vreugde, toen het voor de deur stilhield!
De koffers werden opgeladen en Piet klauterde op den bok. Vader, Moeder, Miep, Wim en Jo stapten in, en daar ging het hoor!
Wat een genot, vacantie te hebben en zoo den eersten dag den besten een zeereisje te maken! Vader had ook veertien dagen vrij van 't kantoor en zat echt van 't vooruitzicht te genieten.
Het was prachtig helder weer, dus 't begon goed! Wat zou het mooi zijn op 't water!
Aan den steiger gekomen, nam Jo vlug Wim op den arm. Vader en Moeder hadden genoeg met de bagage te doen, want behalve de koffers, waren er nog mandjes en tasschen meegenomen met etenswaren. Moeder had begrepen, dat er wel iets noodig zou zijn voor de hongerige magen gedurende de reis, die ruim vier uur zou duren. Jo stapte met Wim de loopplank op en werd onmiddellijk gevolgd door Piet en Miep, die haar op de boot vooruitvlogen tot aan 't voorste puntje.
‘Daar moeten we gaan zitten,’ riepen ze, ‘daar kan je goed alles zien.’
| |
| |
Vader en Moeder vonden 't best en verheugden zich over de verrukte uitroepen van de kinderen. De bel was al tweemaal gegaan en toen ze voor de derde maal geklonken had, werd de loopplank ingetrokken en zette de boot zich in beweging.
Wat een eenig begin van de vacantie!
Piet stond al gauw met den stuurman te praten en de hofmeester maakte grapjes met Miep. Allen waren in de beste stemming. 't Duurde niet lang, of ze stoomden de Oranjesluizen binnen en toen werd het eerst gezellig! Daar lagen al verscheidene groote booten in en er kwamen er nog telkens meer bij! Ze werden zoo dicht in elkaar geschoven, dat je van het eene vaartuig op 't andere kon stappen. Vlak naast hun boot lag een visscherspink met twee Urkers met wijde broeken. Vader begon een praatje met hen en scheen dat wachten wel aardig te vinden. Maar Jo had er al gauw genoeg van en verlangde erg, dat de sluisdeuren zouden opengaan en ze de zee in konden varen. Eindelijk, daar gingen die reusachtige deuren en nu was het leuk om te zien, hoe er langzaam beweging kwam in de vaartuigen en ze netjes één voor één uit de nauwe sluis de zee instuurden. Vader had den Urkers ieder een paar sigaren gegeven. Met een hartelijk ‘Goeie reis, meneer!’ bedankten ze er voor.
| |
| |
Natuurlijk kreeg Jo met de zee voor oogen een hevige behoefte om haar vreugd uit te galmen en kon ze dan ook niet laten, met Wim op den arm, ‘Wie gaat mee, gaat mee over zee? Houd het roer recht!’ aan te heffen. 't Bleek haar al gauw, dat het niet zoo heel gemakkelijk was, ‘je roer recht te houden,’ toen de boot zoo raar begon te schommelen en er een hevige wind opstak. Ze kon er al zingende met haar zware vrachtje haast niet tegen op en ging dus met hem zitten.
Moeder vond het een beetje te koud voor Wim en nam hem mee naar beneden. Vader waarschuwde haar en riep, dat het beter was goed ingestopt op 't dek te blijven, maar Moeder wilde er niet van hooren. 't Duurde echter niet langer dan een half uurtje, of daar kwam ze weer met Wim boven. Wat zag ze er bleek uit! Vader vloog haar tegemoet, om Wim aan te nemen, want hij zag, dat het al mis was. Vlug gaf hij Wim aan Jo over en ging toen met Moeder aan den kant zitten.
‘Houd jij de kinderen bezig,’ zei Vader tegen Jo, ‘laten ze niets merken.’
Toen ging hij voor Moeder staan, maar Jo zag, dat de arme Moeder 't al leelijk te pakken had. ‘Dat wordt hier een misselijke boel,’ dacht
| |
| |
ze en meteen draaide ze zich om, want 't werd haar zelve ook zoo raar. Ze wist niet meer waar heen te kijken; alles bewoog zoo akelig en dat maakte haar duizelig. Maar ze moest zich goed houden tegenover de kinderen. In eens nam ze een kloek besluit, riep Piet en Miep, die ook al stilletjes zaten, bij zich, hulde het heele troepje in een groote reisdeken en begon te vertellen. Dat toovermiddel werkte uitstekend. Betere afleiding was er niet te bedenken. Jo begreep, dat ze iets heel pakkends vertellen moest en bedacht nu maar de onmogelijkste dingen. Ze vertelde van een kind, dat verdwaald was, en door een kermistroep werd gevonden. Met veel omhaal van woorden schilderde ze, hoe vreeselijk het leven voor 't arme kind toen werd. Het moest leeren koorddansen en schreide soms vreeselijk om haar Moeder, als ze geslagen werd. Hier zuchtte Jo diep en sloot een oogenblik de oogen.
‘En toen?’ riep Miep dadelijk.
‘Eens op een keer werd ze zóó hard geslagen,’ vervolgde Jo, ‘dat ze op den grond neerlag en niet kon opstaan.’ Ze wachtte even om verder te bedenken, maar daar riep Piet alweer:
‘En toen?’
‘Toen kwam er een dokter bij en zei, dat het kind naar een ziekenhuis moest....’ Jo kon
| |
| |
haast niet meer: ze wist niet wat ze zeggen zou. Ze voelde zich te akelig om verder te vertellen en zou er maar een eind aan maken.
‘En toen? en toen?’ klonk het uit twee mondjes.
‘Toen was er een ziekenverpleegster, die haar Moeder kende, en die bracht haar weer bij haar Moeder terug.’
‘Mooi,’ zei Miep, ‘gelukkig!’
‘Nou Jo zingen,’ riep Wim, die natuurlijk van 't verhaal niets begrepen had. Dat was wel een beetje veel gevergd!
Jo greep moed, sloot haar oogen en haalde eens een paar keer diep adem. Daar frischte ze wat van op en begon toen, om Wim plezier te doen, maar weer: ‘Een hoezee, hoezee voor de zee! Houd het roer recht! Jongens van Holland roept het mee!’
Vader keek lachend om en knikte Jo bemoedigend toe. Hij hoorde wel aan den klank van haar stem, dat 't niet van harte ging. Nauwelijks was 't couplet uit, of Piet en Miep zeurden weer om een verhaal. Toen begon Jo een vreeselijke geschiedenis van een tijger.
Gelukkig was Moeder in dien tijd wat opgeknapt, de boot maakte ook niet meer zulke griezelige bewegingen en de wind scheen wat te zijn gaan liggen.
| |
| |
Toen het verhaal uit was, kwam er beweging in 't troepje. De magen begonnen wat te vragen en de boterhammetjes werden uit de tasch gehaald. Arme Moeder kon nog aan geen eten denken en zat er maar stilletjes bij. Jo daarentegen tastte flink toe en knapte er van op. Nu begon ze pas goed te genieten van de prachtige watervlakte en de mooie wolken. Wim deed intusschen een heerlijk slaapje en toen Moeders oogen ook dicht vielen, gaf Vader Jo een teeken, dat ze met Piet en Miep eens verder op de boot moest gaan kijken.
Een poosje later, toen Moeder weer wakker was, werden de koekjes en vruchten duchtig aangesproken. Zoo ging de tijd vlug voorbij en begonnen ze langzamerhand Kampen te naderen.
Er was nu geen sprake van zeeziekte meer, zelfs niet voor Moeder. 't Laatste eindje was dus 't gezelligst en toen de boot aanlegde, stapten ze opgewekt over de loopplank tante Christien tegemoet, die hen stond op te wachten.
|
|