Wilde Jo
(1919)–C.J. van Osenbruggen– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
Hoofdstuk II.
| |
[pagina 17]
| |
Daarna zong ze een heel ander lied, n.l. ‘In zijn blauwgeruiten kiel draaide hij aan 't groote wiel’. Nu was ze in 't geheel niet verlegen meer, ze zong het zoo flink en zoo krachtig, dat ze schik in haar eigen stem had en er dan ook een daverend applaus van de toehoorders volgde. Met stralende oogen en vuurroode wangen lachte ze allen vriendelijk toe. Als het partijtje toen uit was geweest, zou Jo enkel genoegen gehad hebben; maar er werden nog veel meer wilde spelletjes gedaan en toen gebeurde er weer een ongeluk met haar kleeren. Ze zou even buiten de kamer gaan, terwijl de anderen iets afspraken. Toen ze weer binnen mocht komen, deed ze dat met zoo'n eigenaardigen zwaai, dat haar geborduurde rokje aan den sleutel van de deur bleef haken en er een leelijke dwarsscheur bij 't split kwam. ‘Natuurlijk, dat moet mij weer overkomen,’ zei ze, ‘zeg jullie nou zelf, hoe kan ik dat nou helpen?’ Even had ze er geduchte spijt van voor Moeder, maar toen Mevrouw van Dijkum met naald en draad te hulp was gekomen, vond ze het 't best om er maar gekheid over te maken en draaide ze zich telkens om met de woorden: ‘Excuseer m'n rokje!’ Natuurlijk tot groot vermaak van de meisjes. | |
[pagina 18]
| |
Zonder verdere ongelukken liep de avond ten einde. Wel kreeg ze nog een paar leelijke vlekken op haar jurk van haar vruchten-taartje, maar die gingen er wel uit in de wasch. Thuisgekomen vertelde ze eerst van de pret en van haar zingen. Daarna kwam ze pas met het ongeluk voor den dag. Natuurlijk was Moeder er verdrietig en boos om, maar nadat ze 't rokje goed bekeken had, zei ze: ‘Gelukkig dat nauwe rokken de mode zijn, Jo, ik zal er maar een stuk uitnemen, dan wordt hij meteen nog wat nieuwerwetscher.’ ‘Ach, lieve Moeder,’ was Jo's antwoord, ‘maak hem vooral niet te nieuwerwetsch, dat is niets voor mij, dan trek ik hem den volgenden keer heelemaal uit elkaar.’ Met deze woorden ging ze naar boven, want het was al laat. Den volgenden morgen vroeg ze dadelijk aan Moeder, of ze nu ook eens een partijtje mocht geven. Ze moest de meisjes, bij wie ze geweest was, toch eens terug vragen. ‘Ja kind,’ zei Moeder, ‘dat vind ik ook en de moeite is me niet te veel, maar de kosten, weet je, dat is het ergste. Waar haal ik 't geld vandaan?’ ‘Ach, dat vervelende geld,’ zei Jo, ‘dat komt ook altijd overal bij te pas. Zooveel geld kost het nu toch niet.’ | |
[pagina 19]
| |
‘Zeg jullie nou zelf, hoe kan ik dat nou helpen?’
| |
[pagina 20]
| |
‘Dat zou je niet meevallen,’ zei Moeder, ‘ik zal het eens uitrekenen. Zeg vooral nog niets tegen de meisjes hoor! Hoeveel zouden er moeten komen?’ ‘Nu, natuurlijk die vier, die mij gevraagd hebben,’ was Jo's antwoord. ‘En Mies dan?’ vroeg Moeder, ‘dat vind je toch ook een aardig meisje, of breng je die alleen thuis om de roomtaartjes? Zoo laf zal mijn kind toch niet zijn?’ ‘Neen, Mceder, hoe kan u nu zóó iets denken!’ was Jo's verontwaardigd antwoord. Laf wilde ze niet genoemd worden. ‘Natuurlijk loop ik met haar, omdat ik haar aardig vind.’ ‘Nu, dan moet je haar ook vragen.’ ‘Ja maar Moeder, dan zullen die andere meisjes niet willen komen, want die mogen niet met haar omgaan.’ ‘En gaan ze wel eens mee taartjes eten? Dat moesten ze dan ook niet doen. Enfin, dat moeten zij weten, maar één ding zeg ik je, als ik een partijtje geef, dan wil ik, dat Mies ook gevraagd wordt.’ ‘Och Moeder,’ zei Jo ongeduldig, ‘dat kan u nu wel zeggen, maar dat gaat niet tegenover de anderen, heusch niet.’ ‘Waarom niet?’ vroeg Moeder, ‘ben je bang, | |
[pagina 21]
| |
dat ze dan met jou ook niet meer willen omgaan! Ik dacht, dat mijn kind zoo graag flink en moedig was.’ Bij deze woorden keek ze Jo even in de oogen, gaf haar een kus en liep toen gauw naar Wimpje, die om Moeder riep. Jo zat er wel een beetje mee in; 't was een moeilijk geval en ze kon er met niemand over spreken. Als de meisjes nu eens niet wilden komen, omdat ze Mies vroeg, wat zou dat een beleediging voor haar zijn. Dan was 't gedaan met hun gezelligen omgang en zou ze 't op school niet kunnen uithouden. Neen, dan liever heelemaal geen partijtje, dacht ze bij zich zelve. Maar 't volgende oogenblik vond ze, dat Moeder gelijk had en dat het laf zou zijn, het daarom alleen te laten. Ze wist niets vreeselijkers dan door Moeder laf genoemd te worden, dat kon ze niet verdragen. Toen ze thuis kwam, had ze haar besluit genomen en zei ze dadelijk: ‘Moeder, ik zal Mies ook vragen, mag ik dan een partijtje geven? Kan 't?’ ‘Ja,’ zei Moeder, ‘ik doe het natuurlijk zuinig aan en dan kan 't wel, Zie je, ik dacht wel, dat je flink zou zijn.’ Nu werd er bijna nergens meer over gesproken dan over 't partijtje en mocht Jo 's middags de | |
[pagina 22]
| |
meisjes vragen. 't Eerst vroeg ze Mies, die echt verrukt was, en toen ze na schooltijd met de anderen liep, zei ze flinkweg: ‘Zeg, ik geef Zaterdag een partijtje, wil jullie vragen, of je komen mag? Maar Mies komt ook, hoor! Moeder zegt, als 't een aardig meisje is en je dikwijls wat lekkers van haar krijgt, wil ik, dat je haar vraagt.’ Terwijl Jo deze woorden sprak, keek ze de meisjes flink aan, maar eigenlijk bonsde haar hartje en wachtte ze met spanning wat de uitwerking zou zijn. Caro keek verlegen op zij en Marianna Huls trok minachtend de schouders op, maar Eva en Bets zeiden heel gewoon: ‘We zullen 't vragen, of we mogen.’ ‘Goed,’ zei Jo en ging daarop weg. Toen ze omkeek, zag ze de hoofden dicht bij elkaar en sloeg haar even de angst om 't hart. Wat zouden ze nu zeggen? Marianne vond het belachelijk om Mies te vragen, dat had ze al gezien. Met groote spanning zag ze den volgenden dag de antwoorden tegemoet. Gelukkig viel het mee; ze mochten allemaal en Caro zei heel hartelijk: ‘Hè, Jo, een partijtje bij jou, dat zal leuk zijn; daar verheug ik mij dol op.’ Over Mies werd niet meer gesproken. Wat was Jo gelukkig, dat 't zoo boven verwachting goed afliep. Als nu 't partijtje | |
[pagina 23]
| |
zelf maar niet tegenviel in hun veel mindere omgeving. 't Was toch eigenlijk echt vervelend, om zooveel armer te zijn als de vriendinnen. Moeder had 't er zoo druk door, want ze wilde veel zelf maken voor de goedkoopte: noga om bij de thee te presenteeren, vijf flesschen limonade en een groote zandtaart, die in stukjes moest worden gesneden. Inplaats van ijs zou ze compôte geven van sinaasappelschijfjes met suiker. Zoo kwam het partijtje niet zoo duur. Toch moest ze nu haar plan opgeven, om met den uitverkoop er een nieuw hoedje bij te nemen. Maar dat wist Jo niet. Gelukkig viel het Moeder niet moeilijk, een offer voor haar kinderen te brengen. Als 't partijtje nu maar goed afliep. Toen de groote dag gekomen was, werden de loopers gelegd, die anders niet lagen, de lichten aangestoken, die anders niet brandden, in één woord, 't beste beentje voorgezet. Zoodra de meisjes er waren, stelde Moeder voor, nu eens andere spelletjes te doen dan ze gewoonlijk deden en haalde ze de leukste spelletjes uit haar jeugd op. Die waren echter ook niet heel bedaard en vielen misschien juist daarom zóó in den smaak bij de meisjes, dat spoedig de levendigheid van het troepje niets te wenschen overliet. 't Eene spelletje volgde op 't andere en | |
[pagina 24]
| |
allen waren even vroolijk, toen er op eens luid gebeld werd. Een oogenblik daarna kwam Anne met een strak gezicht vertellen, dat mijnheer de onderbuurman 't niet langer kon uithouden en om stilte verzocht. Wat komt dat er nu akelig tusschen, en wat raar zullen ze 't vinden, dat die vervelende man van beneden komt aanbellen, dacht Jo. Intusschen was Wimpje, ook zeker door 't leven, wakker geworden en moest Moeder even naar hem toe. Zoodra zij de kamer uit was, volgde een oogenblik van vervelende stilte. ‘Weet je wat,’ riep Jo op eens, ‘laten we pand verbeuren; we zijn nu toch aan ouderwetsche spelletjes bezig. Geef ieder maar gauw een pand.’ De meisjes gaven ieder wat en Jo verzamelde al die voorwerpen onder een doek op tafel. Bets mocht er 't eerst een grijpen en Marianne mocht zeggen, wat degene moest doen, aan wie dat pand behoorde. ‘Natuurlijk in de put zitten,’ riep ze en daar Jo de eigenares van 't pand was, hurkte zij in den hoek neer. Eerst kwam Bets er haar uithalen, toen volgden Caro en Marianne. Maar nauwelijks waren die gezeten, of er werd een vreemd geluid gehoord, alsof er iets scheurde. Jo gaf een gil en hoewel niemand wist, wat er | |
[pagina 25]
| |
aan de hand was, gilden allen mee en rolden daarna over den grond van 't lachen. Wat was er gebeurd? .... 't Nieuwerwetsche nauwe rokje van Jo was bijna van onder tot boven opengescheurd. Op 't zelfde oogenblik werd er weer en nog luider gebeld dan zooeven en kwam Anne binnen met dezelfde boodschap van den onderbuurman Nu bracht dat bericht geen stilte teweeg zooals de eerste maal, integendeel werkte het op de lachspieren. Het vroolijke troepje schaterde het uit. Toen Moeder daarop binnenkwam en zag wat er gebeurd was met Jo's rok, werden ze allen even ernstig, in afwachting van 't standje, dat Jo nu krijgen zou. Maar 't viel mee! ‘Zoo'n nieuwerwetsch nauw rokje is niets voor jou, Jo, daar heb je gelijk aan, kind; ga maar gauw naar boven om iets anders aan te trekken.’ Jo vloog naar boven en kreeg nu opeens den dwazen inval, om niet in haar gewone kleeren binnen te komen, maar in 't pakje, dat ze op de bruiloft van oom en tante als Zigeunerin gedragen had. Ze haalde 't uit de kast en vroeg aan Anne, haar te willen helpen aankleeden. Natuurlijk ging er een daverend gejuich op, toen ze zoo binnenkwam, en vroegen allen haar, 't lied te zingen, dat ze bij die gelegenheid gezongen had. Het moest | |
[pagina 26]
| |
zonder accompagnement gebeuren, want een piano hadden ze niet. Toen Marianne heel verbaasd vroeg: ‘Wàt, heb jullie geen piano? In de andere kamer ook niet?’ voelde Jo het als een vreeselijk gemis. Intusschen had Moeder er over nagedacht, wat ze met de meisjes zou doen, zonder den lastigen buurman te hinderen, en vroeg, toen Jo's lied uit was: ‘Zeg, meisjes, houd jullie veel van verkleeden en comediespelen?’ ‘O ja, Mevrouw,’ riepen allen tegelijk, ‘daar houden we dol van.’ ‘Nu goed,’ zei Mevrouw, ‘dan zal het gebeuren; dan gaan we tableaux doen. De voorstelling kan dadelijk beginnen. Marianne, ga jij even met mij mee, dan zal ik je verkleeden en moeten de anderen raden, wat je voorstelt.’ Ze liet Marianne nu den rechterarm stijf tegen 't lijf houden, alsof ze maar één arm had, en drapeerde haar met een grijze reisdeken als Naatje op den Dam.Ga naar voetnoot1) Toen liet ze haar dezelfde houding aannemen, met den linkerarm geleund op een console, en schoof de suitedeuren open. ‘Naatje op den Dam! riepen ze allen dadelijk lachend uit. ‘Prachtig geraden,’ zei Mevrouw, ‘de ge- | |
[pagina 27]
| |
lijkenis schijnt treffend te zijn. Nu heb ik drie meisjes noodig, Mies, Bets en Eva.’ Vlug liet Mevrouw van Wellingen haar bonte pelerine van boven halen, die ze al tien jaar had, en een paar oude zijden japonrokken van haar moeder, die al menige voorstelling hadden meegemaakt. Ze kleedde Mies en Bets nu, met behulp van een paar zijden fichus en twee verschoten waaiers, als deftige dames, die naar 't bal gaan. Eva daarentegen kreeg een donker pakje aan, een bont boezelaartje voor en een doekje om 't hoofd. Zij moest doen, of ze stof afnam en heel bedroefd was, terwijl de beide anderen minachtend op haar neer keken. Toen de schuifdeuren opengingen, was er een oogenblik stilte, gevolgd door een zacht gemompel, en daarna riepen verscheidene stemmen: ‘Asschepoester, hè, Mevrouw?’ ‘Weer uitstekend geraden,’ was 't antwoord. ‘Weet je wat ik daar bedenk, meisjes? Jullie moesten eens een komediestukje instudeeren; dat zou aardig zijn! Ik heb pas zoo'n geschikt dingetje gelezen, wil ik dat eens halen? Het heet: “De nieuwe Dienstbode”.’ ‘O ja, Mevrouw, asjeblieft,’ riepen allen. Ze vonden 't een prachtig idee. Intusschen verkleedden de meisjes zich weer | |
[pagina 28]
| |
en presenteerden Jo en Anne limonade en taart. ‘Als ik het jullie eens voorlas,’ stelde Mevrouw voor. (Dan zijn ze meteen stil, dacht ze, met 't oog op den onderbuurman.) ‘O ja! hè ja!’ klonk het van alle kanten. De meisjes schaarden zich nu om haar heen en toen begon ze. Mevrouw van Wellingen las het allerleukst voor en bootste bijzonder grappig het dialect van het Geldersche dienstmeisje na, dat allerlei gekke dingen zegt. De vriendinnen vonden het eenig! Toen 't uit was, vroegen ze allemaal, of ze mee mochten doen en wie ze dan mochten voorstellen. De rollen werden nu verdeeld, en allen waren het er over eens, dat Jo natuurlijk dat komische dienstmeisje moest zijn. Marianne leek heel geschikt voor de moeder, Mies en Bets voor de dochter en haar vriendinnetje, en Caro voor de rijke tante. Ze zouden ieder haar eigen rol uitschrijven en de eerste repetitie zou den volgenden Zaterdag al bij Jo aan huis plaats hebben. ‘Ik wil jullie er graag aan helpen,’ zei Mevrouw, ‘maar voor de uitvoering is het misschien bij een van jullie geschikter dan hier. Dat zullen we later wel zien.’ Nadat ze aan de sinaasappel-compôte gesmuld hadden, werden de meisjes gehaald. Dol verrukt | |
[pagina 29]
| |
in 't vooruitzicht van 't comediestukje, vertrokken ze allen heel voldaan. ‘Tot de volgende week!’ riep Mevrouw ze aan de trap achterna. ‘Ja, dol! gezellig!’ riepen een paar stemmen terug, en zoo eindigde Jo's partijtje. ‘Nou, hoe was 't?’ vroeg Moeder aan Jo. ‘O, Moeder, 't was heerlijk!’ en een bijna pijnlijk hartelijke omarming was Moeders dank. Den volgenden morgen vóór school was Jo 't middelpunt en 't comediestukje 't eenige onderwerp van 't gesprek. ‘Hè, Jo,’ zei Caro, die een bijna altijd sukkelende Moeder had, ‘wat heb jij een gezellige Moeder! 't Was echt bij julliegisterenavond, hoor!’ ‘Ja,’ voegden de anderen er bij, ‘'t was eenig leuk, Jo!’ Jo glom van vreugde en toen ze thuiskwam, moest Moeder aan een tweede stormachtige omhelzing gelooven. Daarbij fluisterde ze haar in 't oor: Ze vonden het allemaal bijzonder leuk gisterenavond, hoor! En weet u, wat Caro zei: ‘“Hè, Jo, wat heb jij een gezellige Moeder!”’ Lachend maakte Moeder zich uit de omarming los en had op dàt oogenblik ten minste geen spijt van 't hoedje, dat ze nu niet koopen kon. |
|