| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
St. Nicolaasavond.
De 5de December naderde, het heerlijke St. Nicolaasfeest! Ze hadden het altijd wel gevierd, maar ditmaal zouden ze er eens bijzonder werk van maken, zei Moeder. De jongens waren nu groot genoeg om te begrijpen, dat St. Nicolaas alleen voor de kleine kinderen zorgde, en dat groote kinderen en groote menschen zelf een handje moesten meehelpen. Die goede, oude Sint kon niet alles doen.
Voor zusje zorgde St. Nicolaas nog. Als zij haar schoentje klaar had gezet, was er 's morgens altijd wat in. En dan zong ze haar liedje van ‘Dank je, Sinterklaasje,’ vlak onder den schoorsteen, dat hij 't maar goed zou hooren.
Gelukkig hadden de jongens een halven dag vrij van school, want er was heel wat te doen. Eerst werd er een groot pak gemaakt voor de kinderen van boer de Wit. De jongens hadden beiden een paar stukken speel- | |
| |
goed afgestaan en Moeder had er wat kleedingstukken en het noodige lekkers bijgevoegd. Daar werd een reusachtig pak van gemaakt met heel veel papieren en de jongens schreven er zelf dit eenvoudige gedicht op:
Dit pak zendt U de goede Sint,
Ik hoop, dat gij het prettig vindt.
Ziezoo, dat was klaar; nu gingen ze Vaders cadeautjes inpakken. Daar wist Moeder een prachtige surprise voor. Ze zouden Vader eens plagen en een groote taart van karton voor hem maken, omdat hij zooveel van taart hield. Hij zei altijd wel, dat hij niet om zoetigheid gaf, maar ondertusschen was hij dol op taartjes. Als er bij feestelijke gelegenheden een taart in huis was, bewaarde Moeder altijd een extra stuk voor hem, omdat hij er niet om gaf, zooals zij zeide.
't Was een heel werk, die surprise; daarom moesten de jongens beiden ijverig helpen. Er werd een groot stuk karton gehaald en daarop twee cirkels getrokken van de grootte van een diep bord. Precies op de potloodlijn moesten ze nu knippen, dat de bodem en het deksel even groot werden. Toen knipte Moeder een
| |
| |
rand karton, zoo hoog als de taart moest worden, en naaide dien aan den bodem vast.
‘Pas op, jongens, nu eerst de cadeautjes inpakken en er in leggen; dan naai ik het deksel er op.’
Flip pakte een kistje sigaren in en Henk een mooie zijden das. Ze legden beide presentjes zorgvuldig in de doos. De open ruimte werd zoo stevig met papier aangevuld, dat de pakjes niet konden schudden. Toen naaide Moeder het deksel er op. Nu begon 't pas mooi te worden. De doos werd van boven en rondom met stijfsel besmeerd en daarna in fijne beschuit gewikkeld. De jongens dansten er om heen en riepen: ‘Zoo lijkt het al precies een taart.’ Maar Moeder zei: ‘'t Wordt nog veel mooier. Eerst moet nu de stijfsel drogen en zet ik de taart dus even bij de kachel. Haal jullie in dien tijd de flesch met bessensap, de krenten en de rozijnen.’
De jongens vlogen naar de provisiekamer en kwamen gauw met het gevraagde terug.
Moeder deed nu een gedeelte van de dikke gladde stijfsel in een kommetje en roerde er wat bessensap doorheen, waardoor ze een prachtig roze kleurtje kreeg. Toen de taart wat opgedroogd was, haalde
| |
| |
Moeder er langs een liniaal lijnen overheen in den vorm van een ster. Ze vulde de vakken om beurten met witte en roze stijfsel en werkte ze daarna af met een rand van rozijntjes en krenten. De jongens mochten daarbij heel voorzichtig helpen. Maar ze besmeerden natuurlijk hun mouwen, zoodat Moeder ze maar weer wegstuurde om wat te halen. ‘Flip, haal jij eens een mooie schelp en wasch die onder 't fonteintje af. En Henk, geef jij me eens de flesch met pruimen aan. Maar voorzichtig, hoor!’
De jongens kwamen er gauw mee terug. Toen legde Moeder een lekkere pruim op 't schelpje en dat als glanspunt midden op de taart. ‘Vader moet er toch iets van kunnen eten,’ zei ze. ‘Ziezoo, nu is de taart klaar.’
‘Wat prachtig, wat echt!’ riep Henk, ‘je zoudt heusch denken, dat het een echte taart was.’
‘Zou Vader er in willen snijden?’ vroeg Flip. ‘Wat zou ik dan lachen.’
‘Hou jullie je goed, hoor,’ zei Moeder, ‘en begin niet te gauw te lachen. We leggen de taart nu op den taartschotel en laten ze zoo binnen brengen, alsof ze van den koekbakker gekomen is. Natuurlijk doen wij
| |
| |
net, of we ze ook pas voor 't eerst zien. Hè, hè, dat was een heel werk; gelukkig, dat het zoo goed is uitgevallen. Nu ga ik naar de mangelkamer,’ ging Moeder voort, ‘maar daar mag jullie niet komen, daar zijn allemaal geheimen, hoor!’
Flip en Henk hadden ook nog een geheim; ze wilden voor Moeder een surprise maken. Toen Moeder naar boven was, liepen zij gauw naar den tuin en stopten Moeders cadeau, een mooi beursje, onder in een bloempot. Daarna gooiden ze die vol aarde en staken er wat takken hulst in, zoodat het er heusch nog al aardig uitzag. ‘Nu gauw in de schuur zetten,’ zei Henk, ‘dat Moeder de pot niet ziet.’
Gelukkig was het toen spoedig etenstijd, want de jongens brandden van ongeduld, dat het feest zou beginnen. Het leek wel, of Vader veel later thuis kwam dan anders. Eindeijk, daar hoorden zij zijn fiets aankomen en liepen ze naar hem toe.
‘Vader, niet kijken, als U de fiets in de schuur zet, en niets aan Moeder vertellen, hoor!’ riepen ze.
Ze aten maar wat vlug dien middag. Toen de tafel opgeruimd was, begon het feest. Er werd aan de buitendeur gescheld en een oogenblik later bracht Trui een
| |
| |
groote mand binnen. Vader maakte die open en haalde er achtereenvolgens zeven pakjes uit: een voor Moeder, een voor hemzelf, een voor Henk, een voor Flip, een voor zus, een voor Trui en een voor Mina. Eerst werd het pak van zus opengemaakt en daar kwam een mooie, aangekleede pop uit, met nog een heeleboel kleertjes er bij. Zusje was verrukt, nam de pop in haar armen en ging er heel gelukkig mee naar bed.
Toen Henk en Flip het buitenste papier van hun pakken hadden afgedaan, ging er een kreet op en volgde luid gelach. Er kwamen twee babies te voorschijn met een kapertje op, een rokje aan, een boezelaartje voor en een fopspeen in den mond, net zooals zij zich toen eens verkleed hadden, maar nu alles van rose papier nagemaakt. Je kon duidelijk voelen, dat er een doos onder zat, maar om de babies wat dikte te geven, waren de doozen eerst aan de bovenzijde met watten bedekt en toen aangekleed. Een rond doosje met borstplaat, ook met watten er boven op, deed dienst als hoofd. En op wit papier was met roode verf een gezicht geschilderd, terwijl uit den mond de echte fopspeen stak. Om het gezicht vielen de plooien van de roze kaper.
| |
| |
't Was heel aardig bedacht en je behoefde niet lang te raden, om te weten, wie dat zoo leuk gemaakt had. ‘Natuurlijk tante Saar!’ riepen de jongens uit.
‘Nu, die heeft St. Nicolaas goed geholpen,’ zei Moeder, toen zij een beeldige werktasch uitpakte en Vader een mooien kalender te voorschijn haalde.
‘Roep nu eens gauw de meisjes binnen,’ zei Moeder, ‘dat ze de babies ook eens zien, voordat jullie ze uit elkaar gaat halen. En dan kunnen zij meteen haar eigen pakjes krijgen.’ Trui en Mina moesten ook proesten van 't lachen om die aardige babies en ze gingen daarna heel blij weg, de een met een portretlijst, de ander met een mooie boezelaar.
Flip en Henk waren wel erg nieuwsgierig wat er nu eigenlijk in hun pakjes zou zitten. Maar 't was haast jammer, om de babies uit te kleeden! Daarom sneed Vader ze voorzichtig op zij los, zoodat de jongens het geschenk uit de doos konden halen, zonder dat ze de heele baby vernielden. Henk vond in zijn doos een postzegelalbum en Flip een nieuw gezelschapsspel. Ze waren er dol blij mee. Maar ze begonnen nu toch een beetje onrustig naar de klok te kijken. Moeder had met Trui afgesproken, dat ze om half acht de taart
| |
| |
zou binnenbrengen. En 't was er nog maar één minuut voor.....
Daar kwam Trui opeens binnen en zei met een effen gezicht: ‘Ik moest er bij zeggen, dat het voor den dokter was.’
‘Zeker van een patient,’ zei Moeder. ‘Nu, dat treft, je houdt wel van taart.’
Vader zette een verheugd gezicht en dacht heusch, dat het een echte taart was. Toen die echter voor hem op tafel stond, leek het hem toch wat vreemd en 't was, of hij iets vermoedde. Hij haalde zijn zakmes uit zijn zak en zei: ‘Laten we nu eens kijken, of die taart even lekker smaakt, als ze er uit ziet.’
De jongens hielden zich goed, maar toen Vader er met het mes niet door kon en riep: ‘Wacht eens, dat is een fopperij!’ toen barstten ze in lachen uit en Moeder niet minder. ‘Dat heb jullie me gebakken,’ zei Vader, ‘ik zie het aan je ondeugende gezichten. Maar mooi is 't, want ik heb heusch even gedacht, dat het een echte taart was. 't Is zonde, om ze verder te beschadigen; ik zal den bodem los maken en zoo er uit halen wat er in is. 't Is verbazend aardig en goed gelukt, hoor!’ En nu haalde Vader het kistje sigaren
| |
| |
en de das voor den dag; hij was met beide presentjes erg in zijn schik.
Intusschen schonk Moeder een kopje chocolade en presenteerde daarbij letterbanket. Trui kwam nog telkens pakjes binnenbrengen en eindelijk verscheen ook de bloempot. Na die bewonderd te hebben, ging Moeder er mee in den tuin. Ze begreep wel, dat er wat in de pot zou zitten, en ze wilde al die aarde niet in de kamer hebben. Verheugd kwam ze met het beursje terug en zei, dat ze 't erg aardig vond.
Nu kwam er nog een bespottelijke negerkop voor de jongens, van een cocosnoot gemaakt, met een pruik van zwarte uitgehaalde wol en een pet op. De kop rustte op een hoogen, stijven boord van Vader, die van voren keurig met een das was versierd. Het gezicht was met roode verf geschilderd, alleen de oogappels waren pikzwart en stonden zoo raar, dat 't net leek, of hij scheel was. Bovendien trok hij een scheeven mond, zoodat hij er potsierlijk uitzag. De jongens sprongen en dansten van plezier, maar gingen toch al gauw onderzoeken, wat er in zat. Tusschen den pruik en onder de pet vonden ze de cadeautjes. 't Voornaamste was wel voor ieder een achterwiel voor de spaarpot, want
| |
| |
de jongens waren aan 't sparen voor een fiets. Ze hadden speelgoed in overvloed, zei Moeder.
Toen ze hun derde kopje chocolade op hadden, vond Moeder het genoeg en moesten ze naar bed. Met de babies in de armen gingen ze zingend naar boven. En ze zouden zus zeker hebben wakker gemaakt, als Moeder ze niet met een sinterklaasje den mond had gestopt.
Zus vond den volgenden morgen een heeleboel onder den schoorsteen en zong weer zoo hard als ze kon haar liedje van ‘Dank je, Sinterklaasje.’
|
|