Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–
[pagina 93]
| |
Stem. Ps. 79. De Heid'nen sijn in u erfdeel gevallen.I.
ALs Iesus was eenmaal te gast gebeden,
Quam daar by hem een Sondaresse treden
Dit hongerde en dorste na genaden,
En bad hy woû haar dog daar mê versaden.
Sy was bedroeft vol pijn,
En wild' genesen zijn,
Stond agter sijne voeten,
Sy bukt in nedrigheit,
Haar sonden sy beschreit,
En ging hem so begroeten.
II.
De oogen die daar plagten dus de werelt
Wel eer te lokken, hingen nu beperelt
Met tranen sout, dit çiersel sag de Heere
Veel liever dan het kostelijk palleren.
In dit klaar Waterbat,
Maakt' sy sijn voeten nat,
Ging met haar hair die drogen,
't Had haar tot pragt gedient,
Nu was 't voor haren Vrient,
Denkt hoe 't hem heeft bewogen.
III.
Nu wild' sy Christi dienaresse wesen
En niet der sond, nu wilde sy dien vresen,
Die haar het hert en ziel had ingenomen,
Gelukkig zijn die so tot Iesum komen.
't En was nog niet gedaan,
Sy kond haar niet versaan,
Sy kusten Iesu voeten,
Sy druktens' aan haar mond,
| |
[pagina 94]
| |
O liefdens soet verbond!
En wilt haar lust so boeten.
IV.
Sy liet hoe langs het meer haar yver blijken,
En ging uit liefd die heil'ge voeten strijken
Met sachte salf, sy wild' geen kosten sparen
Voor hem die hare tranen woud' vergaren.
Sy had van noden meest
De Salving van sijn Geest,
Dit woû sy hier mê tonen,
En dat hy nu haar wond
Versagten mogt' terstond,
En haar eenmaal verschonen.
V.
Wel Sondares, gy wilt geen tranen sparen,
Maar God wil die ook in sijn flez vergaren,
Denkt dan ook vry, hy sal u droeve oogen
Met sijn genâ en sachte hand afdrogen.
Gy kust sijn voeten seer,
Hy kust u ziele weêr,
En grijptse in sijn armen,
Gy salft, hy geeft sijn Geest,
Wel salig die hem vreest,
God wil sig diens ontfarmen.
VI.
De minste deugd of dienst, die u' aan hem tone
Is niet vergeefs, God wil die weer belonen,
Denkt dit, gy die in droefheit zijt geseten
Om uwe sond, God sal u niet vergeten.
So komt de liefde soet
Genade te gemoet,
En kussen so malkander;
Dit is het middel, Ia 't.
Waar door men tot God gaat,
Als d' een niet wijkt van d' ander.
|
|