Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Ghy die na Christi naam u Christenen laat noemen.1.
WAt meugt gy Christen menz in d' aarde liggen wroeten?
Slaat d'oogen dog om hoog, staat regt op uwe voeten,
| |
[pagina 90]
| |
Het is regt wormen werk te kruipen op de aard,
O 't past een Christ so wel te sien ten Hemelwaard.
2.
God heeft u regt gemaakt met d' hoofde opgeheven,
Op dat gy u gedagt niet na het aardz soud geven,
't Waar seker al te slegt dat een regt Hemelink
Soû sien na d' aardze drek, ja so een nietig dink.
3.
Besiet dog lieve ziel te regt des werelds eere,
Sy is maar ydelheit, dat men die dus begeere,
Als zijnde slegts een droom, niet meerder dan een wind
Die haastig gaat voorby en spoediglijk verswind.
4.
O God der eeren u, u wil ik eere geven,
Ik ben maar nietig stof, aan my is niet bedreven,
Soû so een aarden klomp al mê na eere staan?
Al had hy die dog al, 't is met hem haast gedaan.
5.
Al wat men hier geniet dat zijn maar beuzelingen,
Maar die daar boven zijn, zijn aangename dingen,
Ja grote schatten self zy baren maar verdriet
Sy zijn slegts ziel gequel, en anders zijnse niet.
| |
[pagina 91]
| |
6.
Aanschouwt de peerlen eens, wat kosten sy al tranen,
En soeken 's menzen hert van Gode af te manen?
Wat doet de Mammon niet dat ziel-verlokkend kruit?
Het brengt den menz in d' hel en blijft 'er selve uit.
7.
Niet dat ik lieve God u gaven wil misprijsen,
'k Misprijs' alleen 't misbruik, u wil ik dank bewijsen,
Gy hebt de kost'likheit gegeven tot çieraat,
Om ons te çieren, maar niet boven onsen staat.
8.
Niet dat ons herte soû daar vast aan blijven hangen,
Maar dat te leeren na den Hemel te verlangen;
Is dit vergankelijk in onse oog so soet,
Hoe aangenaam moet zijn dat onvergank'lijk goet.
9.
Wilt gy van menzen gunst die zijn so wispeltuirig,
Verlaat u niet op haar, sy blijft dog niet geduirig,
't Is maar een rietstok die u door de hand sal gaan,
Indien gy op haar kragt en sterkt wilt blijven staan.
10.
Komt ongeluk aan boord, of raakt gy eens te sterven,
Waar blijft u trouwe vriend, gy moet sijn gunste derven:
| |
[pagina 92]
| |
Wilt gy dan soeken gunst, ei soekt de gunste Gods,
O die, ja die staat vast, so vast gelijk een rots.
11.
Hy is een trouwe Vriend niet slegts alleen in 't leven,
Maar selfs ook in de dood als alles wil begeven,
Hy 't leven heeft voor u gegeven in de doot,
O liefde aller liefd, ô liefd ondenklijk groot.
12.
En gaat ook niet voorby de ydel werelds vreugde?
Sy vliegt seer snellijk weg die ons so haast verheugde:
En als 't al over is het baard maar hert-getreur,
Als blijdschap is in huis, staat droefheit voor de deur.
13.
Heer wilt gy dan alleen mijn eere-krans dog wesen,
Als ik u maar geniet, so hebb' ik niet te vresen,
Nog schaden, want gy zijt ô Heere All's in Al!
Nog ongunst, die u heeft hy gunst genieten sal.
14.
Ja al des werelds vreugd wil ik veel liever staken,
En nemen in mijn God alleene mijn vermaken,
'k Ben hier maar vremdeling, ô dat is my een kruis!
Maar in den Hemel daar, daar is mijn Vaders huis.
|
|