Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Gy die na Christi naam u Christenen etc.1.
IK sie hier 's Heeren Diz gedekt voor Gods verkoren,
Ik sie ook door 't geloof veel heilig Hemels Choren
Rontom de Tafel staan, ik sie daar Brood en Wijn,
Ik sie hier Christus selfs der zielen Medicijn.
2.
Hier sweeft 't aansiende oog van Vader, Geest en Sone,
Of haar sijn kind'ren ook, gelijk 't betaamt vertone;
| |
[pagina 72]
| |
Hier is nu 't grootste goed voor ons wel voor-geset,
Komt vrienden eet en drinkt, maar denkt daar leit Gods Wet.
3.
Die seit, gaat nu opregt, of u sal vloek genaken,
Die seit, belooft nu God eer gy het Brood komt raken,
Die seit, maakt u verbond met d' Heere uwen Godt;
En so gy 't niet en doet, is weigeren u lot.
4.
Daarom my dunkt, ik sie de Wet op Tafel leggen,
Met ving'ren Gods gedrukt; denkt wat dit is te seggen,
De Wet leit by het Brood, het Brood dat is genaad',
De Wet is uwen pligt: siet hoe gy 't nu aangaat.
5.
Wat staat my nu te doen, sal ik het Brood aanraken,
Eer dat ik met mijn God een vast verbond ga maken?
Neen, ziele wagt u dog, u handen niet te slaan
Aan Gods Gesalfden Soon, eer gy 't u hebt gedaan.
6.
Begint door Gods genaad, wilt lesen en herlesen
De Wet, en gy sult sien u sond, dat duivels wesen,
| |
[pagina 73]
| |
Die treken van de hel, en na de hel so voort,
Tot dat men komt op 't lest voor eeuwig buiten boort.
7.
De Wet, een Tafel-wet, komt leest en wilt nu kiesen
Het leven of de dood, te vinden of verliesen;
Indien gy vind, gy vind hier Christus 't hoogste goet,
Indien gy dat verliest, verliest gy Jesus soet.
8.
Komt Jesus, gy sult 't zijn, u kies ik mijn verkoren,
Gy zijt het die my eerst getrouwheit hebt gesworen,
Daarom ik maak met u, met u een vast verbond,
Dat sal ik door genaad gaan houden nu terstond.
9.
Siet daar mijn Saligheit, daar is mijn hert in trouwen,
Daar is mijn hand, mijn mond, ik sal mijn bond nu houwen,
Al quam al 't boos gespuis van wereld, vleez en hel,
Ik heb u hand nu vast, ik vrese geen gequel.
10.
Siet een driedobbeld snoer en breekt niet ligt in stukken,
Veel min een vijfmaal twee, wie sal 't aan stukken rukken?
| |
[pagina 74]
| |
U Wet dat is u hand, gelijk ik heb geseit,
s' Is door de mijne vast gevlogten en gebreit.
11.
Niet dat ik in de Wet wil soeken mijn vermogen,
Mijn God, dan soud gy geen genaad in my gedogen;
In my ô Heer! in my is niet het minste goet,
Genaad ik van u heb, genaad ik krijgen moet.
12.
Ik sal verlaten nu mijn vorig sondig leven,
En wil my aan de zijd van Jesus vaster geven,
Ik sal nu doen u wil, ik vrese geen gevaar,
Gy segt mijn jok is soet, mijn last en is niet swaar.
13.
Ik leun' so op mijn Lief, ik steun' op mijn Beminden,
Want in my (goede God) en is geen kragt te vinden,
Ik ben een rokend lemt, ik ben een glimmend vlas,
Blaast met u Geest dog op dat maar een vonkje was.
14.
En wilt so voort genaad, genaad in my versterken,
Wilt 't geen gy hebt begost ten einde toe uitwerken;
| |
[pagina 75]
| |
Tot dat ik eenmaal sal genieten 't vreugden-maal,
Met Christus mijnen Heer in 's Hemels hoge Zaal.
|
|