Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Een Kindje is ons geboren.I.
IK sta gelijk verwesen,
Dat 't jaar so haast passeert,
't Nieuw komt weer als voor desen,
Het welk ons God vereert;
't Oud is voorby so even,
't Nieuw komt ter baan,
Laat ons ook een nieuw leven
Gaan vangen aan.
| |
[pagina 40]
| |
II.
Mijn ziel, ik wenz u heden
Een salig Nieuwe-jaar,
Daar gy sijt ingetreden,
Maar ach! met sonden swaar:
Ik wenz' gy dog wilt denken,
Wat gave groot,
U God heeft komen schenken,
Uit sijnen schoot.
III.
Hy heeft u spijs gegeven
Na 't Lichaam, is 't niet waar?
Daar and're moesten sweven,
Om brood door 't diere Jaar,
Gaf u gesontheit meden,
Ei, denk daar aan,
Daar God so vele leden,
Met pest quam slaan.
IV.
Maar wat hebt gy daar tegen
U vrind gedaan voor goet?
Hebt gy nu stil gelegen,
g' U sond bekennen moet,
En doet opregte boeten,
Biegt God u quaad,
Roept aan sijn heil'ge voeten
Genaad, genaad.
V.
'k Wenz', dat hy sla sijn oogen
Op u sijn dienstmaagt neêr,
En over u bewogen
Mag zijn, door liefde teêr;
'k Wenz', dat gy ook die jaren,
Die g' hier sult zijn,
In 't goede meugt voortvaren.
Voor Gods aanschijn.
| |
[pagina 41]
| |
VI.
Ik wenz', dat God die sonden,
Die hy 't voorleden jaar,
In u doe heeft gevonden,
Vergeef die sonden swaar,
En die tot allen tijden,
Ook zijn begaan,
Dat die om Christi lijden,
Zijn uit-gedaan.
VII.
U is dit Jaar aanstaande
Veel voor-en tegenspoet,
Gelijk als het voorgaande,
Nu bitter, dan het soet.
Maar ziel gedenk, het quade
Komt door de sond,
Het goê is Gods genade,
Dat hy u jont.
VIII.
Ik wenz', dat gy meugt groeyen
In deugden met de tijt,
En in genaden bloeyen,
Dat d' Heer u benedijt!
Dat gy den rug meugt keeren,
't Geen agter is,
En 't aangesigt den Heeren,
Dan gaat gy wis.
IX.
Ik wenz' gy meugt verlaten
De sond van u begaan,
U Jesus wilt aanvaten,
Die u niet af sal slaan.
Dat hy u geev' die gracy
Door Christi bloed,
Want in u is och lacy!
Niet 't minste goed.
| |
[pagina 42]
| |
X.
Tot dat gy eens sult komen,
Daar noit geen tijd zijn sal,
By Engelen en vromen,
In 't eeuwig salig Al.
Daar gy geen droeve tijden
Sult hebben meer;
Maar altoos u verblijden,
Met d' Eng'len Heer.
|
|