Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Als een uitgestorten Balsem.I.
WAt een liefd' ô Hemels Koning!
Dat gy uit u Hemels Hof
Hier komt in der aarden stof?
Om te nemen uwe woning,
En neemt aan ons vleez en bloet:
Wat een eer is 't die g' ons doet?
II.
Ja, gy liet ô soete Jesu!
Doe den achtsten dag was net,
U besnijden na de Wet:
Ach! hoe leit dit Lamtjen rê nu
Op de slagtbank in sijn bloet;
Is dit d'ingank die gy doet?
| |
[pagina 36]
| |
III.
'k Heet u welkom menzen kindje,
Want gy nu mijn Broêrtje zijt,
En Gods Kerke ingewijt,
Zijt mijn naast' en eenig vrindje:
Uwe Moeder is de mijn,
Kander soeter soetheit zijn?
IV.
Neen, daar is geen groter liefde,
Ach! dat dog mijn herte maar
Voor u nu een rustplaats waar:
Gy my met u gunst geriefde,
Soete Jesus herten-dief,
Gy zijt my alleene lief.
V.
Wilt mijn oogen so bereiden,
Datse niet en mogen sien
Na de werelts dart'le liên:
Ja, mijn Jesus wiltse leiden
Na u toe, door uwen Geest,
Dat gy regt meugt zijn gevreest.
VI.
En mijn ooren, datse mogen
Horen naar u woort en wet,
Die gy my hebt voor-geset:
Dat mijn gantze leên beoogen,
Datse u ten dienste zijn:
Soete Jesus, gy zijt mijn.
VII.
't Oud' is nu voorby gedreven,
't Nieuw' is weer gekomen aan,
Dat wy tot een voorbeeld gaan:
Nemen Jesus in ons leven,
Soete Jesus, gunt ons maar
Dit in 't soete Nieuwe Jaar.
|
|