Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. De Herdertjens in de nagt by de wagt.I.
O Gy Hemel aller Hemelen wijt!
Het schijnt dat gy als uitgelaten zijt,
Want al het Hemels heir,
Komt dalen tot ons neêr,
En willen nu met ons al vrolijk zijn;
Dewijl ons is geboren,
Die stillen sal Gods toren,
God een kindje klijn.
| |
[pagina 34]
| |
II.
Komt, ziele luistert na dit soet gesank;
Hoort geestelijke stemmen hel geklank:
Hoort Musicanten schoon,
Die uit des Hemels Throon,
Juichend' en quelend' ons wezen geluk,
Met onsen nieuwen Koning,
Die by ons neemt sijn woning,
In ons meesten druk.
III.
Dit soete gewemel roept, God zy eer,
Dat openbaar werd uwe magt ô Heer!
In 't hoge Hemels Hof,
Komt Hemel, singt tot lof,
Sprint op van vreugde sijt met ons verblijt,
Hy is 't die ons komt geven,
Door dit sijn droevig leven,
d' Eeuw'ge saligheit.
IV.
Wenschen ook vrê, vrêzy de aarde wijd,
Vrede met ons God, het is nu de tijd,
Vrede met d'Eng'len soet,
Vrede met ons gemoet,
't Is nu al vrede door dit kindje klein.
Wel Hemelsche heirscharen,
Wel Jesu trouw dienaren,
Dus verheugt te zijn.
V.
Nog singen sy, en geven ons dees wenz
God heeft een welbehagen in den menz,
Om Christus sijnen Soon,
Wel Hemels trouwe Boôn,
Die eens u soete stemme had gehoort?
O! die de Eng'len tongen
Eens hoorde? hoe sy songen
Met een soet accoort.
| |
[pagina 35]
| |
VI.
Zijn dan die Hemelingen so verblijt,
't Is reden ziele dat gy vrolijk zijt;
Hy is 'et die aannam,
Het Saat van Abraham,
Niet d'Engelen, of sy met ons zijn verheugt:
Mijn Jesus Hemels kindje,
Mijn troost en kleine vrindje,
Maak ons ook vol vreugt.
VII.
Tot dat wy eens met vreugde varen heen,
Gelijk dit soet geselschap quam beneên,
Genieten God den Soon,
Die nu draagt 's Hemels Kroon;
Maar hier verschoven in de kribbe lag;
En singen, U zy d' eere,
O aller Heeren Heere!
Gunt ons dog dien dag.
|
|