Hasselts maagden-rijm. Bestaande in geestelijke meditatien, etc.
(1677)–Christina van Os–Stem. Ps. 128. en 130. Of, Wilhelmus van Nassouwen.1.
HOe schoon is d'Avond stonde?
Hoe frai de blauwe Lugt?
De silv're Maan doet ronde,
Aurora is gevlugt.
De gulde Sterren lichten
Ons nu als keersjens goet;
Nu is de Son gaan swichten,
O wat een ordre soet!
2.
Als gy Heer maar komt winken,
De Son moet stille staan,
De Maan en sal niet blinken,
Maar moet dan onder gaan.
So staan dees soet naturen
Tot 's Heeren dienste snel:
Laat ons sijn creaturen
Rê staan op sijn bevel.
3.
Hoe schoon moet 't daar wel wesen
Daar Peerle-poorten zijn?
Daar Christus uitgelesen,
Is selfs der Sonnen schijn?
In d' Hemel aller Hemel,
Daar 't Lam sit op sijn Throon:
O wat een soet gewemel
Van so veel Heil'gen schoon!
| |
[pagina 17]
| |
4.
Daar Godt sijn residentie
Heeft, wat een vreugt is daar?
Daar d'Eng'len sijn presentie
Genieten allegaar.
O salig-rijke zielen!
Wel soet en hemels Schaar,
Die om sijn Throon meugt krielen,
Dees eer genieten daar.
5.
Hoe moeten d'oogen passen,
Daar op sijn Majesteit?
Hoe vlijtig ende rassen
Tot sijnen dienst bereit?
Want dat is 't eeuwig leven,
Dat lieflijk aanschijn soet,
Van die in d'Hemel sweven,
't Genot van Christus goet.
6.
Ach! wanneer sal 't eens wesen,
Dat ik u Jesus vry,
Eens sien sal sonder vresen,
Met een gemoet seer bly?
Met u getrouw' dienaren
Te passen op u God:
O Heere der heirscharen!
Ik wagt op u gebod.
|
|