jonge jaren met liefde heeft gevuld: een moeder schreiend om het verre kind, een vrouw, wier kus nog brandt op roode lip.
Zij eerbiedigden zijn smart medelijdend, want allen voelden ook, in stillen avond, de groote kracht van zwaar verdriet.
Bij korte stonden in 't zware werk trok hij naar Antwerpen en kocht er al de printjes en portretjes der koninginne op, die hij dan des avonds, langs grachtkant of streuvelhout, in zijn rosbeplekte en vereelte handen schoof, terwijl hij sidderde van lang betoomde vreugde.
Dweepende gloed ging uit zijne brandende oogen en de ‘santjes’ hield hij dan in de samengevouwen handen, en hij verlichtte zijn geweldige mystieke liefde met de vurigheid van zijn gebed.
Toen eenmaal de koning, in vollen eenvoud, de handen op den rug, de nieuw gemaakte loopgraven onderzocht, keek hij hem in extase aan. Hem, die de koningin benaderen mocht en van haar voorhoofd kussen de diepe groeve van de smart en op haar zoete wezen zijn groote ziele leggen kon.
Gloeivlam van zengenden brand sloeg in zijn hysterisch lijf en zijn harte werd als een kerke vol kleurrijk zonnelicht en blauwen wierookwalm, vol muziek en wonderbare zangen.
Te Haecht vocht hij met 't beeld van zijn koning voor oogen en dat der koningin op zijn hart. Hij vocht er als een onversaagde. Te Waalhem stond hij dagen lang in 't vuur en in killen nacht rees wonderbaar over hem de heilige warmte van zijn groote liefde. In Vlaanderen, op zijn ouden grond naast het groot geruisch van blonde zee en bol-