De ware dichter. De vaderlandse poëticale discussie in de periode 1775-1825
(1998)–Jan Oosterholt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina IX]
| |
Woord voorafOp het aanraden van enige mijne vrienden, waag ik een boek in het licht, en ter beoordeeling mijner landgenoten over te geven, zo het zelve enigszins genoegen vindt, zal ik niet nalaten, het spoedig door een tweede te doen volgen.Ga naar voetnoot1 Zo zou een ‘woord vooraf’ omstreeks 1800 er uit hebben kunnen zien: ook toen al was het moeilijk om het ‘drempelwerk’ aan het louter clichématige te laten ontstijgen. Maar toch: een voorwoord stelt een auteur ook in staat om een aantal mensen oprecht te bedanken voor de ondersteuning die zij hem bij de voorbereiding en het schrijven van een studie als de onderhavige hebben gegeven. In de eerste plaats ben ik deze dank verschuldigd aan mijn promotor prof. dr. W. van den Berg. Niet alleen omdat hij mij met raad en daad heeft bijgestaan bij mijn onderzoek, maar vooral ook omdat hij het is geweest die tijdens de studie Nederlandse taal- en letterkunde mijn interesse voor de vaderlandse negentien-de-eeuwse letteren heeft gewekt. Zijn colleges over Jacob Geels Onderzoek en phantasie hebben een sleutelrol gespeeld in mijn studieperiode: sindsdien lijd ik aan een lichte vorm van ‘Geelzucht’. Ook dit boek is er enigszins door geïnfecteerd geraakt. Geels ironische commentaar op de vaderlandse poëticale discussie maakte mij nieuwsgierig naar wie nu eigenlijk het mikpunt van zijn spot waren. Het onderzoek naar het beeld van ‘de ware dichter’ heeft die nieuwsgierigheid voor een belangrijk deel bevredigd. In de loop van mijn queeste bleken dr. G.J. Vis en prof. dr. J.J. Kloek bereid om hun deskundig licht te laten schijnen op mijn schrijfsels: hun commentaar heeft mij geholpen bij het ordenen van mijn gedachten. Vooral morele steun ondervond ik tijdens de twee-maandelijkse bijeenkomsten van de groep promovendi die allen bij Wim van den Berg hun proefschrift voorbereiden. Ook met de reeds gepromoveerde leden van deze ‘club’ heb ik van gedachten kunnen wisselen over allerlei kwesties die een promovendus bezighouden. Speciale vermelding verdient Toos Streng met wie ik vele gesprekken over de negentiende-eeuwse kunsttheorie heb gevoerd en die bovendien bereid was dit boek in de laatste fase aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Anna de Haas was zo aardig om te helpen bij het vertalen van de samenvatting van dit proefschrift. Het belangrijkste was voor mij echter de ‘support’ van Frits Hassoldt: met engelengeduld heeft hij geluisterd naar alle ideetjes en kleine ingevingen waardoor een promovendus op de onmogelijkste momenten wordt overvallen. Dat hij als niet-neerlandicus alle ‘metafysische haarkloverij’ in dit boek met veel ongeveinsde | |
[pagina X]
| |
belangstelling tot zich heeft genomen, is op zichzelf al reden genoeg om het aan hem op te dragen. |
|