| |
| |
| |
| |
| |
Annex aan dit boek verschijnt de website www.wereld-in-woorden.nl Net als www.stemmenopschrift.nl zal deze site de hieronder volgende Aantekeningen als pdf-bestand beschikbaar stellen, waarmee ze makkelijk doorzoekbaar worden. Daarnaast zal de website alle zwart-wit plaatjes in kleur afbeelden en extra illustraties brengen, naast relevante audio- en videofragmenten, een bloemlezing met tekstfragmenten, allerhande achtergrondmateriaal en links naar met het boek verbonden stoffen. Bovendien zal een aparte rubriek reacties en recensies volgen, en correcties en nabeschouwingen aandragen. Ook voor een discipline als de onderhavige geldt immers dat wetenschap nooit af is, en een dynamische website doet wat dat betreft meer recht aan de beweeglijke aard van kennis dan een noodgedwongen statisch boek. Het is een van de vele zegeningen die de digitalisering ook aan de humaniora heeft gebracht.
In het onderstaande vindt men de gedrukte verantwoording bij de voorgaande hoofdstukken, met name in de vorm van beknopte verwijzingen naar achterliggende edities en studies (compleet terug vinden in de literatuurlijst).
Deze verantwoording dient te beginnen met algemene woorden van dank voor alle informatie en inzicht ontleend aan al degenen op wier werk dit boek voortbouwt, en aan de bibliotheken die al deze kennis beschikbaar hebben (gedrukt zowel als digitaal). Een boek als dit is in hoge mate afhankelijk van boeken en artikelen van anderen.
Een speciaal woord van dank is daarbij gepast aan het adres van prof.dr. Joris Reynaert (emeritus Rijksuniversiteit Gent), wiens baanbrekende artikelen - over profane ethiek, Jan van Boendale, artes, Ruusbroec, Jan van Leeuwen, abele spelen, Jan Praet, Gruuthuse en vele meer - dit boek als geen ander de weg hebben gewezen.
Met het oog op de begrijpelijkheid van het Middelnederlands voor ongeoefende lezers, veroorlooft Wereld in woorden zich in de citaten soms vrijheden ten aanzien van de spelling ter wille van een doorzichtiger woordbeeld. (Overigens vindt de belangstellende op de rijke website www.literatuurgeschiedenis.nl/middeleeuwen onder meer een instructieve cursus Middelnederlands in tien beknopte lessen.)
| |
| |
| |
Profiel van een eeuw
Ambassadeur Van Hulthem
Handschrift-Van Hulthem: diplomatische editie biedt Brinkman & Schenkel (ed.) 1999; facsimile: Jansen-Sieben (ed.) 1999; repertorium: Jungman 1999; bloemlezing: Van Dijk e.a. (ed.) 1992. Zie verder Van Anrooij & Van Buuren 1991, Lodder 1993, Hogenelst 1994, Jungman & Van Gijsen 1995 (Aghangalaura), Jansen-Sieben & Van Dijk (ed.) 1999, Brinkman 2000a en Van Anrooij 2008 en 2009. De gegevens over Charles van Hulthem in zijn huis in Gent komen uit Bibliotheca Hulthemiana 1836-1837, dl. 1, lxv. Een bespreking van de discussie over de functie van het handschrift is te vinden in Jansen-Sieben (ed.) 1999, 62 en 114, en in Brinkman & Schenkel (ed.) 1999. Zie voor het handschrift-Van Hulthem eveneens Pleij 2007a (via register). Of er een connectie is tussen dit kapitale boek (een netschrift) en de Brusselse rederijkerskamer Den Boeck (waar over Coigneau 1999-2000) blijft overwegenswaard.
| |
Facetten
Uitbreiding auteurstypen: Reynaert 2000. Belangrijk onderzoek naar de intellectualisering van auteurs in de veertiende eeuw wordt verricht in het project van Geert Warnar (Leiden): Men of letters. Medieval Dutch literature and learning; zie ook Warnar 2008. Verbreding aan publiekszijde en opkomst van proza: Lie 1989. Boekenlijst Van der Stoct: Gabriël 2009 en Willaert 2010, 9 e.v. Parallelle toenemende verschriftelijking in ambtelijke sfeer: zie bijv. Vansynghel 2006. Het studeren in boeken van geestelijkheden wordt besproken in Warnar 2004a. Weense handschrift Tweede partie: Kestemont 2009. Zie voor de chirurgie van Jan Bertand de inleiding van Huizenga e.a. (ed.) 2002 en Huizenga 2003a. Voor magister Simon ben ik bijzondere dank verschuldigd aan de Leidse filosoof-mediëvist prof. E.P. Bos, die mij al lang geleden met deze boeiende grammaticus deed kennismaken en gul documentatie deelde; zie ook Bos 2006.
Gents particulier boekenbezit en Wasselins: De Pauw 1879, Obbema 1996, 87 en Kinable 1998, 30; over middeleeuws boekenbezit binnen de grenzen van hedendaags België: Derolez 1966-2011 (inmiddels 7 dln.). Het Beatrijs-handschrift als ‘huisboek’: Mulder-Bakker 2002 (maar zie ook de kritiek daarop in Kwakkel 2002, 173, n. 147); Janssens 2003 draagt interessante argumenten aan voor Brussel als locatie. Boekinnovaties in de 14de eeuw: Kwakkel 2003b en 2007; schrijftempo: Gumbert 1990, 65 en Glorieux-De Gand (ed.) 1991, 17 e.v. Zie over de laatmiddeleeuwse infrastructuur van het Nederlandstalige boek Klein 1995, Kwakkel 2002, 162 e.v., Van Anrooij 2006, Brinkman 1998 en ter perse. Gentse scrivijns etc.: Brinkman & Mulder 2003.
Kopiist Ferguut-Eckhart: Kwakkel & Mulder 2001; kopiist Limborch: De Wachter e.a. (ed.) 2001. Zie voor Godevaert de Bloc Verheyden 1936-37, Kwakkel 2002 en Kwakkel 2003a. Over Everaert Taybaert: Brinkman 2011a.
| |
Factoren
Geloven in het Nederlands
Doorbraak van het Nederlands als taal voor geloof en kerk: hiervan getuigen bijvoorbeeld ook de opkomende vertalingen van liturgische gezangen, zie Desplenter 2006 en 2008, en het feit dat naar schatting zeker ¾ van de ongeveer 15.000 Middelnederlandse handschriften geestelijke literatuur behelst (Mertens 1993a, 8-9 en 361 n. 3 met verdere verwijzingen). Zie in het algemeen ook Warnar 2003, 2004b en 2008. Voorkeur voor de dialoog: Warnar 2011a; internationaal: Blumenfeld-Kosinsky e.a. (ed.) 2002. Originele disputaties: voor Het evangelie van de wilde adelaar zie Lievens (ed.) 2003 en de belangrijke recensie daarvan door Geert Warnar (2005a). Andere voorbeelden zijn de Dialoog van meester Eckhart en de leek en de disputatie gepubliceerd in Lievens 1982, beide besproken in deel ii van dit boek.
| |
De blik naar buiten
Behoefte aan levensoriëntering en horizonverbreding: Janota 2001, 401 e.v. en de
| |
| |
inleiding van Janota 2004. Meer reisteksten op schrift: Zacher 1976. De recente internationale literatuur rond Mandeville is overvloedig en boeiend. Van belang zijn bijv. Deluz 1988 en Deluz (ed.) 2000 (met o.a. op p. 12-13 een overzicht van Mandevilles bronnen), Akbari 2004 (over diversiteit), Lochrie 2009, Ganim 2010, Lampert-Weissig 2010, 86 e.v. en Niayesh (ed.) 2011. Overzichten van de verbreiding van de tekst bieden Deluz 1988 h. iv en Tzanaki 2003 (bij de laatste op p. 222 e.v. over Mandevilles religieuze tolerantie). Editie van de Middelnederlandse versies: Cramer (ed.) 1908; een belangrijke aanvulling hierop is het in Kaapstad ontdekte handschrift (Lodewyckx 1911). De beste behandeling van Mandeville vanuit de Neerlandistiek biedt En toch was ze rond (1990); zie ook Gerritsen 1983 en Pleij 2007a, 559-66.
| |
De stad als broedplaats
Het belang van de stad voor de Middelnederlandse letterkunde is door Herman Pleij in een indrukwekkend oeuvre neergezet; dit boek demonstreert in menig opzicht zijn gelijk. Stedelijke vrijheidszin en sociale revoltes: Cohn 2006 (verwijzend naar omvangrijke oudere literatuur) en Dumolyn & Haemers 2005. Stads onderwijs: Pirenne 1929, Derville 1984, De lagere school in België z.j., 222 e.v., Willemsen 2008. Het citaat Si quis in Gandavo scholas regere voluerit is ontleend aan De Rycker 1881, 291; aansluitend aldaar nader over de Gentse schoolstrijd. Meisjes op de stadsscholen: De Hemptinne 1999, 133 e.v. en 2004b, 113 met verdere literatuur. Voor de geschiedenis van de Europese stadsschool zie Möller e.a. (ed.) 1983. Internationaal over band tussen commercie en geletterdheid, en de grote rol van stadsscholen daarbij: Spufford 1995. Disticha Catonis in het Nederlands: Van Buuren 1994a en b, en Van Buuren e.a. (ed.) 1998, met een aanvulling in Sleiderink 2010, 46. Bouc vanden ambachten: Van der Have 2002; editie bij Gessler (ed.) 1931; zie ook p. 84, p. 394 en p. 523 e.v. hierna. Robertson 2001 schrijft indringend over de middeleeuwse kenniseconomie.
Over de middeleeuwse lakenindustrie: Cardon 1999. Ieperse lakennijverheid: Mus (ed.) 1974 en Boussemaere 2000. Over het Belfort en de Lakenhal in Ieper: Coomans 2007.
Een beschrijving van de afbeeldingen in het (verloren) Keurboek is te vinden in Les arts anciens de Flandre i (1905), 101 en bij De Munck & Dendooven 2003, a9.
| |
De geest der eeuw
Veertiende eeuw als crisisperiode: zie naast Tuchman 1978 (en de scherpe recensies daarvan in Speculum 54 (1979), 430-435 en American historical review 84 (1979), 724-725) ook Seibt e.a. (ed.) 1984 (met gedegen en genuanceerde bijdragen over de Lage Landen), Graus 1987, 529 e.v. en Bois 2000. Specifiek voor de Lage Landen is er inmiddels de monumentale synthese van Blockmans 2010. Pest: medisch zeer zaakrijk is Nutton (ed.) 2008. Sociaal-historisch over de middeleeuwse Zwarte Dood: Horrox 1994, Naphy & Spicer 2000, Benedictow 2004 en Meier 2005. Uitermate beeldend is Hatcher 2008. Pest in de middeleeuwse Lage Landen: Blockmans 1980, Maréchal 1980 (Vlaanderen) en De Boer 1978 (Noorden); zie ook De pest in de Nederlanden 1999. Over de connectie met geselaars en pogroms handelt het standaardwerk Graus 1987.
Ander onheil: R. Verbruggen z.j. (geweld in Vlaanderen), Lucas 1929 (Honderdjarige Oorlog). Zie voor het klimaat Buisman 2000 en speciaal voor Vlaanderen ook Toussaert 1963; voor voedselschaarste en hongersnood Jordan 1996. De gegevens over de lakenproductie in Leuven zijn ontleend aan Van Uytven (ed.) 1980. Flagellanten in de Lage Landen: Axters 1953, 431 e.v. en 453 e.v., McDonnell 1954, Maréchal 1980, 385 e.v. (speciaal over Brugse flagellanten) en Jansen-Sieben 1999. Zie voor de rol met de tekst van de liturgie Jansen-Sieben & Van Dijk 2003.
| |
Tussen hoop en vrees
Apocalyps in veertiende-eeuwse Lage Landen: Smeyers 1993a, 43, Mertens 2000, De Hommel 2007 en Schepers 2008. Politiek pamflet van ca. 1385: De Keyser & Verrycken 1983 en Sleiderink 2009a, 174 e.v. Volgens Lerner 1976 wortelt het genre van de middeleeuwse profetie eo ipso in onvrede.
| |
Creatieve destructie
Zie over dit concept Metcalfe 1998 en Reinert e.a. 2006. Voor advies omtrent sociaaleconomische ontwikkelingen in de veertiendeeeuwse Lage Landen, en gesprekken over de
| |
| |
toepasbaarheid van Schumpeter op de veertiende eeuw ben ik dank verschuldigd aan prof. Bas van Bavel. Diens werk (Van Bavel 2008 en 2010) geeft zowel breed als diep inzicht in de economie der veertiende-eeuwse Lage Landen in vergelijkend perspectief. Citaat over de ‘ongrijpbaarheid’ der veertiendeeeuwse Duitse literatuur: Bein 2003, 21 o.g.v. het compacte meesterwerk van Hugo Kuhn, Entwürfe zu einer Literatursystematik des Spätmittelalters (1980). De metafoor van de magneet en het ijzervijlsel dank ik aan socioloog prof. Joop Goudsblom.
| |
Open tekstcultuur
Meer open literaire situatie dan in de 13de eeuw: vgl. Kuhn 1980, 59 en Janota 2001, 424. Interferentie met Italiaans: Corbellini 2002. Holland in opmars: Van Bavel & Van Zanden 2004. Meertaligheid in de Lage Landen: Vale 2005 en Prevenier & de Hemptinne 2005. Zie voor de wandschildering van Thomas van Aquino: Mes e.a. (ed.) 2006, 219 e.v. Glasschilderkunst: Helbig 1941, 9. Engelse connecties: Barron e.a. (ed.) 1995. Nederlandse woorden in Londens havenvocabulaire: Wright 1996. Berijmd schotschrift: Lievens 1992b.
De open tekst: Principieel bij Van Oostrom 2003, 17 e.v. Boendale last Velthem in: Stein 1990, 274; Hildegaersberch als gebruiker van Boendale: Lie 1991a; Boendale in Hulthem: Van Anrooij & Van Buuren 1991, 185; Velthem in Hulthem: Besamusca e.a. (ed.) 2009, 22. Zie voor de Heber-Serrurecodex Reynaert 1988, 51 e.v. en de bijlage in de dissertatie van Erik Kwakkel (2002), 242 e.v. (In domeinen zoals artes en religie wordt overigens zelfs het begrip tekst vloeibaar: Mertens 1991). Een voorbeeld van uitdrukkelijke dichterlijke oproep tot amendementen vinden we ook bij Augustijnken; zie p. 297-8.
‘Will the book survive’: kop in The chronicle of higher education 14-9-2010. Moderne lof van knippen en kopiëren als vitale factor in de cultuurgeschiedenis: Boon 2010 en Shields 2010.
| |
Het verhaal van dit boek
Zie voor de mening van Jonckbloet (van romantiek naar didactiek) de 3de druk van diens literatuurgeschiedenis (1885), 124-5. Overgangstijdperken en ideaaltypische tijdperken: De Rijk 1977, inleiding en h. 1. Updike: The New York Review of books 15-5-2008. Zie voor de confrontatie met onszelf de inleiding van Reynaert e.a. 1994, zie ook Warnar 2004a.
| |
| |
| |
1 De wereld
Geschiedenis van nabij
Op weg naar het einde
Eerste Nederlandstalige wereldgeschiedenis die niet op Spiegel historiael berust: Van Anrooij 2006b. Lodewijk van Velthem (veel te lang in de schaduw van Maerlant gebleven): Besamusca e.a. (ed.) 2009 maakt serieus begin met de herwaardering van deze onderschatte auteur. Pionierswerk: De Hoop Scheffer 1837; recent over Velthems dichterlijke stijl: Van Driel 2012, 144 e.v. Edities: De Vries & Verwijs (ed.) 1863 [reprint Utrecht 1982]; Vander Linden e.a. (ed.) 1906-38; Van Vloten (ed.) 1880 (Merlijn-continuatie); Waterschoot (ed.) 1979 (Guldensporenslag). Zie voor Velthem en Maria van Berlaer Croenen 1993. Guldensporenslag en Velthems verslag ervan: zie behalve de ed. Waterschoot 1979 nog Jongen & Piters (ed.) 2002, Van Caenegem (ed.) 2002 en Verbruggen & Falter 2002 (terecht genuanceerd in Trio e.a. (ed.) 2002, 81 e.v.). Kestemont 2012a, 102 e.v. maakt plausibel op grond van stilistische analyse dat Velthem dit relaas overnam uit een bestaand verslag; zie wel de bedenkingen bij Van Driel 2012, 148. Hendrik vii als eindkeizer: Hage 1998. Zie voor Velthem als gerespecteerde informant voor de hedendaagse geschiedwetenschap Vale 1982, Avonds 1984 en 1991, en Munby e.a. (ed.) 2007.
| |
Gewestelijke geschiedschrijving
Een recent standaardwerk over middeleeuwse kronieken is Dunphy (ed.) 2010. Nederlandstalige gewestelijke geschiedschrijving vroeg voor Europese begrippen: vgl. Peters 1999. Rijmkroniek van Holland: Burgers 1997, 1999 en (ed.) 2004. Rijmkroniek van Vlaanderen: Janssens 1992, Brinkman & Schenkel (ed.) 1997, Kelders 2000 en 2005. Over middeleeuwse literatuur en de opbouw van een ‘nationaal’ bewustzijn in Engeland: Turville-Petre 1996.
| |
Heroïek
Slag bij Woeringen: Schäfke 1988, Goossens 1988, Van Uytven 1989 en Avonds & Janssens 1989. Editie van Heelu's tekst in Willems (ed.) 1836. De woorden van Giovanni Villani zijn geciteerd naar Avonds & Janssens 1989, 19; het citaat van Verbruggen is Verbruggen 1977, 248. (In een latere editie van dit boek formuleerde Verbruggen (1997, 275) het anders: ‘one of the best sources of the whole history of medieval warfare.’) Zie voor Jannes Bot en de tekstrol Klein 2004, 68. Hekeldicht opstand 1325-1328: Cuvelier 1928. Spotliedje op de Bruggelingen ingebed in een kroniek: zie Serrure & Blommaert (ed.) 1839-1840, dl. i, 239 en Van der Graft 1904, 72-73. Cort Rozijn: Van der Graft 1904, 62 e.v. (alwaar ook over het liedje op de dood van Jacob van Artevelde) en Reynaert 1980-81 (over de ‘maagd van Gent’).
Heraut Gelre, wapenboek en ereredes in Europese context: Van Anrooij 1990. Over laatmiddeleeuwse ridderschap zie Keen 1984, en speciaal over de Pruisenreizen het werk van Werner Paravicini. Herauten als steunpilaren van de staat: Melville 1998. Vanden ever: Avonds 1980 en Hogenelst & Van Oostrom 1995, 226 e.v. Zie voor Wenceslas van Luxemburg en de papegaai Sleiderink 1994. Zie over de historische Daniël van der Merwede Janse 2001, 322 e.v. Negen Besten: Van Anrooij 1997 en Pleij 2007a, 596 e.v.
| |
Geschiedenis als bedrijf
Syntheses over middeleeuwse historiografie: voor het Nederlands moeten we het doen met Romein 1932 en Hage 1989. Zie internationaal ter vergelijking alleen al de publicaties van Guenée (1980 en 1986) en voor een ‘kleine’ taal Aurell 2005 over Catalaanse geschiedschrijving. Nederlandstalige historiografie is gevoelig afwezig in Deliyannis (ed.) 2003 (terwijl het boek verscheen bij een Nederlandse uitgever). Stadsgeschiedenis: Romein 1932 h. 10, Stein 2003, Dunphy (ed.) 2010, 1432 e.v. en Vasina 2003.
Waarheidspretentie van middeleeuwse geschiedschrijvers: Knapp e.a. (ed.) 2002 en voor het Middelnederlands Hage 1989. Deconstructivistische analyse van middeleeuwse kronieken: zie bijv. Spiegel 1993 en 1997. Over het web van de Middelnederlandse
| |
| |
historiografie: Stein 1994 en 1995, Verbij-Schillings 1995 en 2007 en Kelders 2000 en 2005.
| |
Kennis en kunde
Het genre
Vroege recepten: Schoonheim & Van Dalen-Oskam 1991; Natuurkunde van het geheel-al: Jansen-Sieben 1968 (incl. editie) en 2000. De schatting 15 procent is te vinden in Lie & Veltman (ed.) 2008, 14; deze bloemlezing biedt tevens een mooie kennismaking met de Middel nederlandse artesliteratuur. Utilitaire kern van de teksten: verg. de titel ‘Pragmatische Schriftlichkeit’ van het langjarige ‘Sonderforschungsbereich’ aan de universiteit van Münster (aangekondigd in Frühmittelalterliche Studien 22 (1988), 388 e.v). Zie voor artes in verzamelhandschriften Jansen-Sieben 1996 en Lie & Reynaert (ed.) 2004. Voor het Zuid-Hollands compendium zie Braekman 1997, 25; voor het Kasselse handschrift Braekman 1975, 16 e.v. en 1997, 34 en Reynaert 2004a, 85. Boec van medicinen: Daems 1967 en Jansen-Sieben 1996, 86 e.v. Voor het publiek van Middelnederlandse artesliteratuur vormt Lie 1993a de beste gids, internationaal zie Riha 1994. Verzamelhandschrift Jan van Aalter: Biemans 1999, 74 e.v.; zodiologium: Reynaert 2008. Over tweetalige arteshandschriften handelt Huizenga 1996. Zie voor het Groningse Maerlanthandschrift Reynaert 2004b, 225 e.v. en 2005a. Boekenlijst heren van Egmond: Nijsten 1992, 178 e.v. en 422 e.v. Kosmologisch traktaat voor Aleid van Zandenburg: Veltman 2002. Leidse astrologie voor vrouwe Yde: Reynaert 2008. Der vrouwen heimelijcheid: Lie & Kuiper (ed.) 2011, Claassens 1996 en 2006. Zie voor de Brusselse fragmenten en de lyrische traditie Lie 2005.
Artesteksten interfererend met andere genres: Reynaert 1991, 152 over osmose tussen artes en ethiek; in het Brusselse artesverzamelhandschrift anno 1351 is een traktaat te vinden over de zeven zonden tegen de Heilige Geest plus (als bladvulling) een mystiek gedicht uit de school van Hadewych; zie ook Klunder 2005, m.n. h. 4 over de zogenoemde Artes-Lucidarius. Over Hildegaersberch en het saliekruid handelt Lie 1991a, voor Ruusbroec en de artes zie Wackers 1989 en De Baere 1991, over Jan van Boendale in een volgend hoofdstuk. Kennis artes als achterdoek bij literaire interpretatie: de beste voorbeelden hiervan in de medioneerlandistiek vormen de publicaties van Annelies van Gijsen: Van Gijsen 1989 en 1991. Zie voor het toverkruid in het Hattemse handschrift Lie 2002; liefdesmagie: Braekman 1997, 24 en Kieckhefer 1989 en 1991. Zie voor de bezweringsformule in Reynaerts historie Braekman 1997, 26.
Over de aard van artesteksten als ‘niet-literaire literatuur’ zie Mertens 1991. Zie voor het Duits en het belang van taalrijkdom in deze teksten Haage e.a. 2007, 31 e.v. Bouc vanden ambachten: Gessler (ed.) 1931. Zie voor de receptie van het Antidotarium Nicolai Braekman & Keil 1971 en Huizenga 1997, 153 e.v. Voor de plaats van de artes in de Duitse literatuurgeschiedenis zie Baufeld 1992, 227 e.v.; voor Forschungsgeschichte en een overzicht Haage e.a. 2007. Zie internationaal ook Dales 1973, Gimpel 1975 en Pabst 1994. Als mijlpalen in het Nederlandse artesonderzoek mogen gelden Jansen-Sieben 1989 (voorafgegaan door Jansen-Sieben 1974 en 1987), Gerritsen e.a. (ed.) 1991, de bibliografie in Huizenga 2001 alsmede de reeks Artesliteratuur in de Nederlanden bij uitgeverij Verloren. Interviews met prof. Ria Jansen-Sieben in w-mail 2/3 en in Literatuur 7 (1990), 36 e.v. ‘a model’: zie Crossgrove 2000, 59 e.v.
| |
Kaleidoscoop
Woordenlijsten: een overzicht biedt Van Sterkenburg 1975 en 2011. Internationaal: Grubmüller e.a. 1987. Voor het fragment van het woordenboek van Johannes de Garlandia (in handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek 131 F 8) zie Arens 1976; voor de Leuvense woordenboeken Claes 1982. De Man 1964, 58 e.v. handelt over de Latijns-Nederlandse woordenlijst in Trier; De Man & Van Sterkenburg (ed.) 1977 ontsluit het Glossarium Bernense. Zie voor de tweede (onuitgegeven) woordenlijst in Trier Rooth 1965. Lunaria: Gerritsen-Geywitz & Lie 1985 en Reynaert 2004b, 218 e.v. (ook voor het verwante handschrift in Oudenaarde).
Het recht en de artes: Schmidt-Wiegand 1983 en 2003. Saksenspiegel: zie ter inleiding Dobozy (vert.) 1999, Koolman e.a. (ed.) 1995, Lück 2005 en de bibliografie van Kümper 2004. Een editie van de Middelnederlandse
| |
| |
tekst in De Geer van Jutphaas (ed.) 1888, maar sindsdien zijn nieuwe bronnen aan het licht gekomen; zie Van Hoek 1982. Her opening van het Nederlandse dossier biedt Warnar (ter perse). Gentse juridica en Comburgse handen: Brinkman & Mulder 2003. Berijmde Brugse wetten: zie Bouwstoffen van het Middelnederlandsch woordenboek, nr. 60. (Met speciale dank aan Herman Brinkman die mij wees op deze bron). Jan Matthijssen en Rechtsboek van Den Briel: ed. Fruin & Pols (ed.) 1880; over de exempelen Huussen 1988 en over band met geschiedenis der rechtsgeschiedenis Verdam 1980. (Overigens meende medelezer prof. Paul Wackers zich te herinneren de casus van de verblinde drenkeling ooit als exempel te zijn tegengekomen).
Speciaal over de Brielse baarproef Moorman van Kappen 1987, 152 e.v.; over de zeemansterm Huizinga 1948, 91 e.v. Over de taelman in de tekst Warnar 2007c. Op het terrein van Middelnederlandse literatuur en recht valt nog veel te onderzoeken; vgl. inspirerende buitenlandse studies als van R. Schmidt-Wiegand en een bundel als Steiner & Barrington (ed.) 2002.
Alchemie: zie ter oriëntatie Moran 2005; over mogelijke herleving rond atoomfysica Morrisson 2007. Weens handschrift in de traditie: Fraeters 1997, 1999 en (in het bijzonder over de hermetische taal) Fraeters 2000. (Zie voor een aardige kleine casus Stooker & Verbeij 1992.) Magie: Braekman 1997, aldaar op 27 e.v. over de recepten van Johannes de Wasia en op 74 e.v. over het Parijse recept tegen de jicht. Over Johannes de Wasia als academicus De Cock & Pattin 1973.
| |
Medisch specialisten
Algemene informatie over middeleeuwse geneeskunde in de Lage Landen: Van Herwaarden 1983, Keil 1989 en Jansen-Sieben 1990 en 1994. Rood lint om het hoofd: Jansen-Sieben 1993, 166 e.v. Limburgs maandregimen uit 1253: Braekman & Gysseling 1967 en Gumbert 1977. Boec van medicinen: Daems 1967, zie ook Jansen-Sieben 1994, 237. Geschrift over anatomie: Elaut 1956; uroscopie: Munk 1917. Jansen-Sieben 2004 handelt over het medicinale nut van mensenvlees. Chirurgieën: het standaardwerk is Huizenga 2003a; zie ook Huizenga 1999 en 2004a, Van 't Land 2006 en al eerder Jansen-Sieben 1990. Internationaal: McVaugh 2006. Zie voor de vertaling van het leerboek van Albucasis Kusche 1980. Voor Middelnederlandse vertalingen van Lanfranc van Milaan: Reynaert 1999a en 2001a, Huizenga & Reynaert 2002 en Huizenga 2003a, 120 e.v; speciaal over Jonghe Lanfranc Huizenga 2003a, 151 e.v en 2004b. Thomas Schellinck: Van Leersum (ed.) 1928 en Van 't Land 2006.
| |
Ic, meester Jan Yperman
Voor Jan Yperman is naast Huizenga 2003a ook van belang Van Gijsen 1994 (over Ypermans beroepsethiek); zie tevens Van Herwaarden 1983, Papin 2006 en Ypermans portret in Europese context bij McVaugh 2006. Ontdekkings- en waarderingsgeschiedenis Yperman: Blondeau 1999-2000. Editie Cyrurgie: Van Leersum (ed.) 1912; Medicina: Elaut (ed.) 1972. Zie voor tekeningen van medische instrumenten bij Yperman Bouwmeester & Patijn 2008. Het genoemde standaardwerk vanuit Chicago is Zimmerman e.a. 1961.
| |
De allesweter
Zie voor de encyclopedische traditie in de middeleeuwen en de Sidrac daarbinnen de inleiding van Huizenga e.a. (ed.) 2002. Voor geneeskunde en seksualiteit in Sidrac: Lie 1994 (aldaar ook over de profane ethiek in het werk). De studie van het Franse origineel staat nog tamelijk aan het begin; zie drie bijdragen in Brunner e.a. (ed.) 1993, 26 e.v. Van Tol (ed.) 1936 biedt een editie van de Middelnederlandse versie; een mooie en gebruiksvriendelijke bloemlezing biedt Lie e.a. 2006. Zie ook nog Jean-Marc van Tol 1994 en Warnar 2005b, 101 e.v. en 130 e.v. Handschrift Peter Oris: Biemans 1983 (met aldaar op p. 51 het aardige gegeven dat Oris de zoon was van een poppenmaker annex kleinhandelaar in religieuze beeldjes) en 1985, 42 e.v.
N.B. Sommigen schrijven de Sidrac toe aan Jan van Boendale, met serieuze argumenten. Wel zou het in dat geval diens enig bekende prozawerk zijn geweest binnen een verder volledig berijmd oeuvre. Dit heeft schrijver dezes ervan weerhouden de tekst aan Boendale toe te delen en in het betreffende hoofdstuk te behandelen. Maar het blijft een open kwestie, tot nader order.
| |
| |
| |
Doen en laten
De derde weg
Leidend voor dit hoofdstuk is Reynaert e.a. 1994 en Reynaert 1995; zie daarbij de bespreking door Pleij 1995 en de discussie met Bejczy: Bejczy 2000 en Reynaert 2001b. Verder Janssens 2011, hoofdstuk vi-vii en Reynaert 2011b. Ridderkrijg en burgervrede: Hugenholtz 1959 (voor een moderne echoen-meer zie Pinker 2011). Pleij over burgermoraal: beeldbepalend zijn Pleij 1988, 1991 en Pleij e.a. 1991. Kardinale deugden: Pansters 2007; economische ethiek: De Kerf 2010. Herontdekking in deze tijd: McCloskey 2006 en 2010. Moral syndromes van Jane Jacobs: Jacobs 1992, samengevat in Appendix, 215. (Over Jacobs zie Alexiou 2006.) Zie voor het internationale tableau van middeleeuwse lekenfilosofie Imbach 1996 (met Dante als spilfiguur) en voor de receptie van Albertanus van Brescia in de Lage Landen Corbellini 2002. Citaat Joris Reynaert: Reynaert e.a. 1994, 36.
| |
Levenslessen
Drie poente. Van Anrooij & Van Oostrom 1992; over de geleding van Middelnederlandse teksten in poenten handelt Van Anrooij 2002a. Voor de Dietse Cato zijn vooral de publicaties van Van Buuren van belang: Van Buuren 1994a en 1994b, en Van Buuren e.a. (ed.) 1998. Boekjes van zeden: Meder 1992, 1994a en 1994b; zie ook Pleij 2007a, 85-6 en 91. Parallelle Duitse vertalingen en (school)gebruik: Henkel 1988, 1997 en 2005, Baldzuhn 2009, 136 e.v. en 922 e.v.; Engelse traditie: Mann 2006. Reynaert 1997a, 42 ziet de Dietse Cato niet als voor school bedoeld. Uitvoering handschriften gericht op ongeoefende lezers: Kienhorst 2005, 104. Indestege (ed.) 1951 biedt een editie van Der goeder leiken reghel.
| |
Spreuken in strofen
Over de bnm zie Biemans 1988 en 1989 en Van Anrooij 2011b. Schuifladen met kleingoed: Van Anrooij & Mertens 1992, 219. Spreukstrofen: internationaal over middeleeuws literair kleingoed: Haug & Wachinger (ed.) 1994 en Bizzarri e.a. (ed.), 2009, voor het Middelnederlands Reynaert 1992b, Brinkman 1994, Van Anrooij 2000, 91 e.v., 2002a en diens serie over middeleeuwse opschriften in Literatuur 1997; Bange 2007, bijlage iii. (Direct of indirect zijn al deze studies schatplichtig aan André Jolles' meesterwerk Einfache Formen uit 1930). Zie over bladvullingen Lieftinck 1952. Wat betreft inventarisatie en analyse van het spreekwoord is het in het buitenland beter gesteld, zie Singer e.a. (ed.) 1995-2002.
Strofevorm aabccb: Willaert 1984, 59 e.v., Murk Jansen 1991, 37 e.v. en Van Anrooij & Mertens 1992; rol met spreukstrofen: Kienhorst 1994, 32 e.v. en Van der Poel 2007. Spreuken in Hulthem: Van Anrooij 2008. Zie voor de spreuken van Salomo Reynaert 1992b (m.n. ook de aantekening op p. 161 bij vers 87-8). In het citaat over de vette beurs zijn de laatste twee rijmwoorden geëmendeerd naar de versie elders in handschrift-Van Hulthem (niet op naam van Salomo, wel in een boeket citaten): zie Brinkman & Schenkel (ed.) 1999, 778/29-30.
| |
Gispen en gidsen
Zie voor Jan de Weert en zijn Spiegel der sonden allereerst de editie Jacobs (ed.) 1915, en daarnaast Brinkman 1991 en Bange 2007, 81 e.v. Daarnaast heb ik veel te danken gehad aan de doctoraalwerkgroep ‘Zonden van de tijd’ (Leiden 2001). Zie voor Handlyng synne Robertson 1995, Miller 1996 en Garrison 2010. Zie bij Toussaert 1963 ook de kritiek van Viaene 1963, 183 e.v. en Dierickx 1965, 333. De observatie omtrent spiegelbeeldige verhouding tussen medicus en priester dank ik aan voormalig rector magnificus van de Radboud Universiteit te Nijmegen Kees Blom. Disputacie van Rogiere ende van Janne: Gabriël 2007 en Warnar 2011a, 84 e.v. N.B. Met de twee handschriften van de Spiegel der sonden is iets opmerkelijks aan de hand: het Leidse handschrift bevat talrijke passages die in het Brusselse niet voorkomen. In zijn voortreffelijke uitgave (1915) heeft Jacobs duidelijk geworsteld met deze divergentie; hij heeft de ca. tweehonderd plusverzen uit Leiden op één uitzondering na niet in zijn hoofdtekst opgenomen, doch enkel in de varianten, waardoor deze verzen op de cd-rom Middelnederlands (1998) compleet ontbreken. Dit terwijl diverse annotaties van Jacobs duidelijk maken dat hij van heel wat van de ‘varianten’ vermoedt dat ze toch min of meer zo van Jan de Weert stammen. Nader onderzoek is hier gewenst.
| |
| |
Albertanus van Brescia en zijn receptie in de Nederlanden: Corbellini 2002. Dietse doctrinael: over de tekst zie Reynaert 1992a, 1994b en 2002, Pansters 2007, 41 e.v. en De Kerf 2010, 133 e.v. De verbreiding van de tekst is onderwerp van het Nijmeegse dissertatieonderzoek van Renée Gabriël; aan haar dank ik de observatie omtrent de notatekens in het Haagse handschrift. Speciaal over de openingsminiatuur aldaar Meier 2000, 359 e.v. Vondst in Toronto: Biemans 1986; in Leiden: Van der Vlist 1995; Duitse versies: Ljunggren 1963. Mogelijk auteurschap Jan van Boendale: Reynaert 2002.
| |
Schrijver in het centrum
Opgang in Antwerpen
Veel te lang is Jan van Boendale in de schaduw van Maerlant gebleven, maar gelukkig komt hierin sinds enige tijd verandering. Zie voor recente profielen: Kinable 1998, Van Anrooij 1994 en 2000, en diverse bijdragen in Reynaert e.a. 1994 en Van Anrooij e.a. 2002. Over de complexe autorisatie van zijn oeuvre: Van Anrooij 2000, Reynaert 2002, Kestemont 2011 en 2012, 151 e.v. Boendales biografica: Appelmans 2002.
| |
Geschiedenis, kennis en moraal
Brabantsche Yeesten: editie: Willems (ed.) 1839; studies: Stein 1990, 1991, 1994 en 1995, zie ook Hage 1989. Steun nieuwe hertog Jan iii: Hage 1989, 206 e.v.; jonc kint ende van verstandenissen blint: Avonds 1984, 21. Versie 1318 aangeboden aan Jan iii: Sleiderink 2003, 119. Concrete verwijzingen naar directe rede (die in eerste 10.000 verzen ontbreekt) bij Te Winkel 1922, 7 n. 5. Veronderstelling andere auteur eerste gedeelte: Kestemont 2011 en 2012, 178 e.v. Vanden derden Edewaert: editie: Heymans (ed.) 1983 (met een inleiding over de Brabantse historiografie van ca. 1270 tot ca. 1350) en Lampo 2005, 69 e.v. Gemeyn oerboer: Peters 1983, 261 e.v., Avonds 1994 en Pleij 2007a, 79 e.v.; in breed verband Lecuppre-Desjardin e.a. (ed.) 2010.
| |
Vademecum voor de leek
Der leken spiegel: editie: De Vries (ed.) 1844-48, een uitgebreide bloemlezing in Jongen & Piters (ed.) 2003. Studie: Kinable 1998. Zie voor de opdrachten en het geïntendeerde publiek Kinable 1989 en 1991; voor de inhoudsopgaven in de handschriften Piters 2002. Over Boendales bronnen en zijn gebruik ervan handelt Mak 1957 en 1957-59/60; zie ook Reynaert 1996c, 201 e.v. Speciaal over Boendale en de Bijbel: Mak 1960, zie ook Kinable 1998 h. 6 over Boendale als godsdienstleraar. Huwelijksleven en gezin: Kinable 1998 130 e.v. en Lie 2000, 85. Apocriefe evangelies over Jezus' jeugd: Micha (ed.) 1993. Arbeidsmoraal: De Kerf 2010, 134 e.v. Zie voor de overlevering van Der leken spiegel Gordeau 2009 (tevens dissertatie in voorbereiding).
| |
Man met een mening
Jans teesteye: editie: Snellaert (ed.) 1869, 137-275; studies: Kinable 1998 en Warnar 2011a. Zie voor Boendales kerkkritiek Van Buuren 1987, 33 e.v. Boec vander wraken: editie: Snellaert (ed.) 1869, 287-488, een moderne vertaling met informatief nawoord in Van Anrooij (ed.) 1994. Studies: Van der Eerden 1984, Van Anrooij 1995; zie ook Reynaert 1996c, 202 e.v. Boec vander wraken als requiem: Van Anrooij (ed.) 1994, 132. Eschatologie: Van der Eerden 1984 (op p. 360 aldaar over soetheyt der musike, op p. 363 over paus Clemens vi).
| |
Profaan programma
Citaat Brabantse leeuw: Brabantsche Yeesten v, 2068 e.v. Pacificatie: Reynaert 2002, 132-4. Melibeus: editie: Snellaert (ed.) 1869, 1-136; meest recente studies: Van Leeuwen 2001, Mulder-Bakker 2002 en Reynaert 2002. Zie voor recht en rechtvaardigheid bij Boendale Van Anrooij 1994 en Van Leeuwen 2002. Brabantse financiële crisis en bestuur tijdens Jan iii: zie Avonds 1984 en 1991, en in breed verband Blockmans 2010, 347 e.v. Zie over vorst en volk bij Boendale Avonds 1994 en over de driehoek vorst, adel en steden in toenmalig Brabant Van Uytven 1976. Epistola ad ducissam Brabantiae: Avonds 1994, 172 e.v. Passage uit de Dietsche doctrinael: Reynaert 1992a, 474 e.v.
Boendale en de vrouw: Hogenelst & De Vries 1982, Brinkman 1993 en Lie 2000, 83 e.v.; maar zie ook Reynaert 2002, 141 e.v. en 155, juist de nadruk leggend op vrouwvriendelijkheid in Melibeus. Over het verschil ‘wijf/wip’ en ‘vrouw/frau’: Franck 1879, Wachinger 1973, 188 e.v., Bertau 1978 en Kellner 1998.
| |
| |
| |
Sociale schrijver
Polemiek over politieke positie Boendale: Van Gerven 1976 en Van der Eerden 1979. Boendale in de Engelse rekeningen: Lucas 1937; voor een breder beeld van deze rekeningen zie Brush 1984. Visioen pseudo-Johannes als bron: Van der Eerden 1984, 357. Zie voor de frase over het rondzingend biechtgeheim Michels 1957, 45 e.v. Zie t.a.v. Boendales verstechniek de interessante beschouwingen van Van Driel 2012, 126 e.v. Hoe dichters dichten sullen: Gerritsen 1992, Warnar 1997a en Van Driel 2012, 118 e.v.
Van de brede overlevering van Boendales werk geeft Van Anrooij 2006a een eerste indruk; ik dank prof. Van Anrooij voor de gulle inkijk in zijn Boendale-materiaal. Over het Brusselse fragment (kb iv 895): Kienhorst 2005 (deel 1), 45 e.v. Het ‘tabloidfragment’ is Leiden ub Ltk 1527 1-16/16; vgl. bnm, Van Anrooij 1995, 46 n. 27 en Hogenelst 1997 ii, nr. 41/2. Speciaal over het Oxfordse handschrift: Kinable 2001 en Mulder-Bakker 2002, 111 e.v., met andere accenten. Vertalingen en vervolgen Brabantsche Yeesten: Stein 1994, met oudere literatuur, en (over het zesde boek, de autograaf) Houthuys 2009 (met bespreking door Joost van Driel in VakTaal 2009, afl. 3-4, 30 e.v.) Zie voor het slot van Jans teesteye in handschrift-Van Hulthem Van Anrooij & Van Buuren 1991, 185 en voor het voortleven van Hoemen een stat regeren sal Van Anrooij 1992 en Bierschwale & Van Leeuwen 2005. N.B. Uiteraard is Boendale niet compleet zonder parallel, al heeft hij verreweg het hoogste profiel onder de veertiende-eeuwse schrijvende stadsambtenaren. Interessant is een niet lang geleden ontdekt Gents prozageschrift in verwante geest: Van den Auweele 1980. Zie voor Boendale in Europees perspectief m.n. (U.) Peters 1983.
| |
| |
| |
2 Het heil
Voor dit gedeelte van dit boek, en met name voor een aantal religieuze prozateksten, biedt de nlcm-themabundel Boeken voor de eeuwigheid veel informatie, inzichten en verdere literatuur: zie Mertens e.a. 1993. Belangrijke grote lijnen ook in Warnar 2011b. Het panorama van Axters 1953 blijft een meesterwerk.
| |
Wisselstroom
Focus en massa
Vierde Lateraans concilie: Boyle 1985 en Shaw 1985. Middelnederlandse Biechtspiegel: editie en analyse van de beschouwing rond het eerste gebod bij Moll 1872 (op basis van een vijftiende-eeuws Utrechts handschrift, maar een parallelle overlevering is Parijs, b.n. ms. Neerl. 32, dichtbij 1400, en afkomstig uit Ruusbroecs abdij Groenendaal). De tekst is voor het overige nog onuitgegeven en onvoldoende bestudeerd. In 1963 maakte G. DeCorte in Leuven een licentiaatsverhandeling over deze biechtspiegel (met dank aan prof. Geert Claassens voor inzage).
Offensief in de Lage Landen: oude standaardwerken zijn hier Troelstra 1901 en 1903, en Post 1954 en 1957; in recente jaren is de materie veel meer uitgediept, zie Bijsterveld 1993 en Caspers 1990, 2002 en 2004; ik dank prof. Bijsterveld voor advies op dit terrein. Zie voor het bescheiden scholingsniveau van de lokale geestelijkheid Oediger 1953; peil in de Lage Landen: sceptisch is het beeld van Toussaert 1963, evenwichtiger De Keuser 1984. Internationaal (m.n. over vormingsoffensief in Engeland) is de literatuur omvangrijk: Pantin 1955, Adam 1964 (Frankrijk), Haines 1971, Gillespie 1980, Boyle 1985, Shaw 1985, Biller e.a. (ed.) 1998, Woods & Copeland 1999, Aers 2000, Fitzgibbons 2002, Swanson 2004 (zeer goed over zowel ideaal als werkelijkheid van de parochiepriesters), Thompson 2005 (boeiend voor Italië), Gunn 2008, Zieman 2008 en Rider 2010. Een aanzet voor het Middelnederlands biedt Warnar 1993a. Database Erik Kwakkel: zie de inleiding bij Kwakkel 2002. Tien geboden op hun kortst: Warnar 1993a, 38 en 48. Over de biechtformule in het handschrift-Van Hulthem handelt Mertens 1992. Losse blad perkament: Warnar 1996 en Reynaert 1999b, 47.
| |
Zenden en ontvangen
Lucidarius: zie voor de Latijnse bron Lefèvre 1954 en Bange 1999; speciaal voor de opvatting van Augustinus over de vraag rond mens, wolf, beer etc.: Lefèvre 1954, 180 n. 1. Studie Mnl. teksten: Klunder 2005 (alwaar ook edities); zie ook Warnar 1993a. In bezit van Van der Stoct: Gabriël 2009. Lekenbroeders: Elm (ed.) 1979. Over Gijsbrecht Spijsken handelt Warnar 1997b; zie voor de boekenlijst uit de omgeving van Rooklooster meest recent Kwakkel 2002, samenvattend op p. 32-3. Cancellierboek: Kessen (ed.) 1932. Zie over de vroege datering Kwakkel 2002, 27 en 32-3; zie verder Tinbergen 1900, 81 e.v., Troelstra 1901, 83 en Warnar 1993a, 39 en 47.
Vrouwen als middeleeuwse lezers (internationaal): Green 2007. Voor Middelnederlands boekenbezit in vrouwenkloosters zie m.n. Stooker & Verbeij 1997; zie ook Vaske 1993 over boekenbezit Haarlemse begijnen, van wie er één bij overlijden in 1410 tien boeken naliet. Voor vrouwelijke kopiisten zie De Hemptinne 1999, 2004a en 2004b, en De Hemptinne & Gongora (ed.) 2004. Benedictines uit Vorst: Kors 2007, 171 e.v. Spiegel der maechden: zie voor de Latijnse bron Bernards 1950 en 1982, en Mews (ed.) 2001. Voor het Middelnederlands: Berkenbusch 1995, Küsters 2001 en Corbellini 2009; ik dank prof. Geert Claassens voor inzage van drie onder zijn leiding bewerkte Leuvense licentiaatsverhandelingen over de tekst. De driehoek vrouwen-vroomheid-volkstaal is een internationaal zichtbaar patroon, dat door de positieve invloed van gendergevoelige mediëvistiek steeds beter aan het licht komt; in Nederland verrichtte Anneke Mulder-Bakker hier baanbrekend werk. Begrip moedertaal: Grauls 1966, 92 e.v.
Anonieme opvolgsters van Hadewijch: te denken valt aan het gedicht over een boomgaard (met Christus als hovenier) dat de ver- | |
| |
zamelhandschriften Hulthem en Comburg toeschrijven aan een claris (De Baere e.a. 1992); aan de ‘spekulatieve Vv-gedichten’ uitgegeven door Lievens 1987 en uiteraard de Mengeldichten van pseudo-Hadewijch (hier geciteerd: nr. 21), waarover Murk Jansen 1991 (die overigens neigt naar vroegere datering) en Lievens 1958a. Begijnen onder het juk: McDonnell 1954, Lerner 1972, Patschovsky 1974 en Burr 2001; vervolgingen in het Rijnland: Angenendt 1997, 199. Ook de laatmiddeleeuwse bevoogding van vrouwenreligiositeit is uiteraard een internationaal verschijnsel: Makowski 1999 en French 2008. Middelnederlandse aflaatbrief: Verdam 1902.
| |
Bedelorden
In Schmitz 1936 ligt de 14de eeuw braak; rijk en genuanceerd is het beeld bij Axters 1953; positieve aanzetten: Reynaert 1994a, 34 en 2000, 125. Zie ook Jonker 2010, 113 e.v. en het werk van Herman Pleij. Internationaal is alweer Engeland het best onderzocht: Owst 1966, Fleming 1977 en 1999, zie ook Röhrkasten 2006. Kerkbouw met prominente plaats voor de kansel: Pantin 1955, 236. Kroongetuige Hendrik Herp: Fleming 1977, 253 e.v. Kritiek op bedelorden in Middelnederlandse teksten: de versvertaling van het Speculum humanae salvationis (in het Latijn een typisch dominicaanse tekst) bevat een extra kritische passage over volkspredikers die niet leven naar hun eigen leer, en neemt dus nogal wat afstand van de bedelorden, vgl. Oosterman 1996. Smeyers 1993a wijst op een zeer negatieve uitbeelding van de franciscanen in een Westvlaamse vertaling van de Apocalyps.
Preken: zie alweer voor het Engelse gebied b.v. Leith Spencer 1993, Wenzel 1994 en Fletcher 1998; voor de bedelordepreek als ‘massamedium’: Steer 1993. Staalkaart van het genre voor het Middelnederlands: Mertens e.a. (ed.) 2009 (en eerder Zieleman 1978 en Mertens 2000). Jan Brugman: Lettinck 1999. Historische gegevens over bedelorden in Vlaanderen: Simons 1987. Overtuigd van het sterke effect van de pest op religiositeit in lokale parochies is French 2008. Zie voor scepsis in de kerk jegens nieuwsgierigheid van ongeschoolden Schreiner 1984 en 1992. ‘Van pastorale theologie naar volkstalige spiritualiteit’ is een variatie op de ondertitel van Gunn 2008. Citaat Oberman: Oberman 1978, 93.
| |
Bewerken
Spiegel der sonden: Verdam (ed.) 1900-1901 en Warnar 2011b, 261 e.v. Identificatie bron en nieuwe fragmenten: Neumann 1961 en 1962; andere (nieuw ontdekte) fragmenten: Claassens 1995. Spiegel der menschelijker behoudenisse: Daniëls (ed.) 1949; studie Robbe 2010. Zie verder Lie 1989 en Oosterman 1996. Voor de picturale traditie: Cardon 1985, 1988, 1995 en 1996. Internationaal: Wilson & Wilson 1984.
| |
Beleven
Gebeden: Thompson 2005, 343 e.v.; over bidsnoeren: Winston-Allen 1998. ‘Historiek’ van de gewone gebeden in het Nederlands: Prims 1943. Zie voor de gebedsrol Gorissen 1948 (in het citaat is saken geëmendeerd uit steken). Getijdenboeken: Duffy 2006 (op p. 59 over de speciale positie van de Lage Landen); voor de Middelnederlandse traditie Oosterman 1995; aldaar p. 58 e.v. over het gebedenboekje in het Catharijneconvent. Voor het gebedenboekje in Den Haag kb zie Hoogewerff 1963, Oosterman 1995, 66 e.v. en Rudy 2006, 76 e.v.; de smeltende sneeuwpop is afgebeeld bij Pleij 2007a (kleurkatern vi). Met name de Mariagetijden verschijnen al vroeg (ante 1325) in het Middelnederlands: Desplenter 2006. Verwant aan dit complex is de Bediedenisse van der missen: Warnar 1993a, 46.
Codex Wiesbaden: Kienhorst & Schepers (ed.) 2009; speciaal over de tekeningen: Kienhorst & Schepers 2010 en Wackers 2002, 19 e.v. op grond van Renger 1987. Ontstaans-/gebruiksmilieu: Kienhorst 2002 denkt - in het spoor van Lievens - aan een begardenconvent. Dialoog tussen priester en vrouw: Lievens 1982 en 1985. Zie verder Schepers 2008, Smeyers 1998, 178 en 209, Warnar 2007a en Wackers 2010. Dialoog tussen meester Eckhart en de leek. Editie: Schweitzer (ed.) 1997 (recensies: Lievens 1999-2000 en Warnar 2001). Studies: De Vooys 1905 en 1910, De Bruin 1956 en Ruh 1999, 20. Zie over de abdij Rijnsburg Hüffer 1922.
| |
| |
| |
Stem uit de stilte
Levenswerk
Het meest recente samenhangende beeld van deze vertaler bieden Kors 2007 en De Bundel 2009 (handelsed. in voorbereiding) en het daarop gebaseerde Claassens & De Bundel 2011. Voor de autorisatie van zijn oeuvre wordt hier de visie van De Bundel gevolgd, die de lijst van werken nog met enkele kleinere teksten uitbreidde. Datering en chronologie der werken blijven soms zwevend. (De ogenschijnlijk simpele raming van de omvang van het oeuvre bleek overigens een complexe aangelegenheid, waarvoor speciale dank aan dr. Ingrid Biesheuvel en dr. Willem Kuiper). Portret in eerdere literatuurgeschiedenissen: een kleine kern vindt men bij Jonckbloet; niets bij Kalff en Knuvelder; Van Mierlo stond op het verkeerde been omdat hij deze vertaler voor een leek hield. Respectabel is de aanzet van Te Winkel 1920, 165 e.v. die het belang van de Bijbelvertaling inzag maar ruiterlijk erkende dat het ontwarren van het complex ‘zeer ingewikkeld en tijdrovend moet worden; [daarom] heeft het mij aan moed en lust ontbroken, mij meer dan oppervlakkig met dien half theologischen, half litterarischen arbeid bezig te houden’. Gulden legende: Berteloot & Kuiper (ed.) 2011 en ter perse; Kuiper 2011 belicht de geschiedenis van dit project. Zie over (de overlevering van) de Legenda aurea Fleith 1991 en Dunn-Lardeau (ed.) 1993. Gulden legende: Deschamps 1952, Williams-Krapp 1986, 53 e.v. en Berteloot e.a. (ed.) 2003.
Bijbelvertaling. Bijbel als boek in de Middeleeuwen: Gibson 1993 en De Hamel 2001. Bijbelomgang: R. & C. Brooke 1984, 130 e.v. Bijbelvertalingen: Leclercq 1979, Schreiner 1984 287 e.v. en 1992, 72 e.v. en Lawton 1999. Bijbelvertaling en vermeende ketterij: Dove 2007. Middelnederlandse Bijbelvertalingen: Den Hollander e.a. (ed.) 2007. Veertiendeeeuwse ‘Bijbelvertalingen’ zijn in de eerste plaats de perikopenbundels die de Bijbelplaatsen van de liturgie vertaald ter beschikking stellen: Jonker 2010. Bijbelvertaling 1360: De Bruin 1967-71; over de glossen De Bruin 1969-70, 24 e.v., Kors 2007, 47 e.v. en Warnar 2008, 164 e.v. Zie voor de Vlaamse folklore omtrent de paaskaars Van Dromme 1906.
Vertaling Regel van Benedictus: Coun 1980. Vertaling Vitas patrum: Hoffmann 2003 en Bertrand 2006. Vertaling Gregorius' Dialogi: Claassens 2001a; vertaling Cassianus' Collationes: Claassens 2005. Gynaecologische interpolatie: Sherwood-Smith 1997 en Lie 2011. Vocabulaire van de vertaler: De Bruin 1969-70 en 1977a leverden pionierswerk, inmiddels herijkt door Kors 2007, 103 e.v. en vooral De Bundel 2009, 83 e.v. Vertaaltechniek: Kors 2007, 47 e.v. en De Bundel 2008 en 2009.
| |
Zwijgen en schrijven
Speurtocht: De Bruin 1967-1971 en 1977b, vol respect voor Coun 1980, 189 e.v. Handschrift Mazarine: Hoffmann 2003 en De Bundel 2009, 57. Zie voor Herne als schrijfcentrum Kwakkel 2002 en 2003a. Kartuizer orde: De Meyer & De Smet 1951, Lockhart 1985, Peeters (T.) 2003 en 2007 en Gaens & De Grauwe 2006. Monastieke gebarentaal: Umiker-Sebeok & Sebeok 1987. Kartuizer boekcultuur: Brantley 2007, 46 e.v. Kartuizer orde in de Nederlanden: Pansters (ed.) 2009.
| |
Vertaler tussen vuren
Discussie over Bijbelvertaling: Watson 1995. Aan de Rijksuniversiteit Groningen loopt onder leiding van dr. Sabrina Corbellini het project Holy Writ and Lay Readers: a Social History of Vernacular Bible Translations in the Middle Ages. Zie voor het spanningsveld rond de Bijbelvertaling van 1360 m.n. De Bruin 1979 en Kors 2007, 158 e.v. Glossen als voetnoten voor kenners: De Bundel 2008.
| |
Betekenis
Vergelijking Bijbelvertaling 1360 met Guyart des Moulins: Kors 2007, 115 e.v. Zie over de Duitse traditie Gärtner 1993 en voor de Engelse Lawton 1999. Speciaal over de Wyclifbijbel: Robertson 2001, Copeland 2001 en Dove 2007. Overlevering Bijbel 1360: Biemans 1984, Kors 2007, 60, 90 en 113, en Den Hollander e.a. (ed.) 2007, 55 e.v.; overlevering Gulden legende: Williams-Krapp 1986, 155 e.v., Scheurkogel 1997, Berteloot e.a. (ed.) 2003, e.v. en Kwakkel 2007. Zie voor de Utrechtse bijbels Hindman 1977, Biemans 1984, Korteweg 1989, Scherft 1994, Kors 2007, 163 e.v. en Meuwese 2007, 31 e.v. Kartuizers en afbeeldingen: Brantley 2006.
| |
| |
Recente vondst in Brugge: Geirnaert & Geirnaert 2006, 150 en Geirnaert 2009. Dedicatie-exemplaar vertaling Benedictus: Coun 1980, 31 e.v., Kwakkel 2002, 77 e.v. en 2003a, Kors 2007, 171 e.v. Zie voor de handschriften van het Vaderboec Bertrand 2006. Onthaal bij de Moderne Devotie: Williams-Krapp 1986 en Lievens 1995.
Identificatie met Petrus Naghel: Kors 2007, De Bundel 2008, Claassens 2005, Claassens & De Bundel 2011 en Berteloot e.a. (ed.) 2011; kritiek bij Mertens 2008.
| |
Meester in het midden
Recente basisboeken over Ruusbroec: Jan van Ruusbroec 1981, Verdeyen 1981a en 1996, Bos e.a. (ed.) 1993, Warnar 2003, Swart 2006 (met een uitvoerige inleiding over het Ruusbroeconderzoek), Faesen 2007 en Mommaers 2009. Receptiegeschiedenis: Ampe 1975. Editie van het complete werk in de 10 delen Opera omnia, uitgegeven door het Ruusbroecgenootschap: De Baere e.a. (ed.) 1981-2006. Voor het internationale perspectief zie Ruh 1999, 26 e.v. (Over Kurt Ruh en het Middelnederlands: Warnar 2002a en Hogenelst & Scheepsma 2003). Belangrijk is ongetwijfeld McGinn 2012, dat echter te laat verscheen om hier te kunnen worden benut.
| |
Brusselse godsvrienden
Ruusbroec in Herne: Warnar 1993b en 2003, 123, Mertens 1993b en 1995a, 66 e.v. en Alaerts 2000; zie voor het citaat Verdeyen (ed.) 1981. Mogelijk vaderschap Jan Hinckaert: Lievens 1981; citaat Ruh 1999, 287. Mystiek veeleisend maar ook democratisch: Schreiner (ed.) 1992, 42 e.v.; zie verder Pantin 1955, 244 e.v. en Hense & Kouwenhoven 2007, 3. Overigens heeft ook de mystiek van Eckhart stadse trekken: Koda 1997. Kopiist Ferguut / Eckhart: Kwakkel & Mulder 2001; mystieke geschriften bij Brusselse burgers: Warnar 1997b. Heilwig Bloemaerts: Warnar 2003, 69 e.v. en Janssens 1984. Rulman Merswin: Willeumier-Schalij 1981, 381.
Dat rijcke der ghelieven: ed. dl. 4 (2002) in de Opera omnia; studie: Noë 2001 en zie ook Wackers 2000. Vertaling citaat Daar wordt het rijk van God... naar Faesen 2007, 68. Ruusbroec binnen de kerk: Burger 1993. Zie voor de dansers rond 1370 Warnar 2003, 256 en Fraeters 2004, 75. Herders zijn tirannen: Kors 1992, 16. Citaat kardinaal Danneels: Danneels 2001, 16. Ruusbroec en Porete: Verdeyen 1981b, 293 en 1992; Ruusbroec tegen de ketterij Janssens 1984, 15 e.v. Vanden kersten ghelove: editie dl. 10 (1991) in de Opera omnia, met uitvoerige inleiding. Lievens 1983 bespiegelt over de migratie naar Groenendaal als annus jubilaeus (zie wel de scepsis van Mertens 1997, 125). Overigens besteedde het kapittel van Sint Goedele op zijn minst vanaf 1358 de uiterste zorg aan de koorzang en het knapenkoor der boni infantes (9-18 jr.): vgl. Haggh 1988, 154 e.v. Had men zich de ergernis van Ruusbroec aangetrokken?
| |
De kring van Groenendaal
Zie voor de geschiedenis van Groenendaal Drie Augustijnerpriorijen 1981 en Ruusbroec: de luister 1993. Voor kluizenaars in de Lage Landen Axters 1953, 126 e.v.; voor de prijsvraag 1908 Ampe 1975, 576 e.v. Over de Ruusbroec-miniatuur handelen Warnar 2000 en 2003, 119 e.v. Groenendaalse corpusvorming rond Ruusbroec: Kienhorst & Kors 1998a en 1998b, en Alaerts 2000; boekbinderij Groenendaal: Verheyden 1943. Zie voor de Nacomelinc Mertens 1995a, 69 e.v. Zie voor Godfried Wevel Axters 1953, 329 e.v. en voor Willem Jordaens Willeumier-Schalij 1981, 309 e.v., Noë 1993 en Schepers 2004. Editie De mystieke mondkus: Reypens (ed.) 1967.
| |
De goede kok
Jan van Leeuwen: lang zijn Axters (ed.) 1943 en Delteijk 1947 de laatste goede studies gebleven. Pas in recente jaren is hierin verbetering gekomen: zie Geirnaert & Reynaert 1993, Reynaert 1979 en 2005b, Geirnaert 2008 en Desplenter 2010 en 2011; zie ook Ruh 1999, 100 e.v. en Warnar 2003. Van Leeuwens werk is slechts gedeeltelijk gepubliceerd: De Vooys 1915-6 (fragmenten), Axters (ed.) 1943 (bloemlezing) en Stoop 2001. Eens te meer speciale dank aan dr. Dirk Geirnaert voor geregelde e-mailcorrespondentie en informatie over Jan van Leeuwens teksten (zoals over zijn behandeling van het vierde gebod, overigens wel een extreem geval). Jan van Leeuwen aan het Brabantse hof: Avonds 1982 en 1991, 67 e.v. Over de Rolie: De Vooys 1910, 30. Citaat Dat is algader valsche etc.: Delteijk 1947, 123. Over Van Leeuwen en Eckhart zie
| |
| |
De Vooys 1905, Ruh 1999, 114 e.v. en Hense & Kouwenhoven 2007, 12 e.v. Een scone colevier...: De Vooys 1910, 19 e.v.; opdattet niet ghesayt...: Delteijk 1947, 207. Over Van Leeuwens ongehoorde kerkkritiek handelen De Vooys 1910, 10 e.v., Van Buuren 1987, 40 en De Bruin 1970-71, 36 e.v. Over lekenbroeders als middeleeuwse auteurs: Schreiner 1993. Citaat die leec waren als ic ben: Axters 1943, 109; want doe alle dese voergheseiden dinghe: Geirnaert & Reynaert 1993, 190; het citaat over de ‘stierman’ is naar Reynaert 2005b, 123. De goede kok biddend tot Martinus van Tours: Axters 1943, xxvii. Zie voor unieke verspreiding werk van deze illitteratus Reynaert 2005b, 97; voor Van Leeuwens handschriften nog De Vooys 1910, 7 e.v. (hs. in Kaapstad), Jan van Ruusbroec 1981, nr. 21 (over het oudste hs.) en Kienhorst & Kors 1998a, 33 e.v. Verspreiding naar Moderne Devotie en Beieren: Desplenter 2011.
| |
Levend woord
Ruusbroecs Brieven: Jan van Ruusbroec 1981, 41 en 127, Mertens 1990 en Schepers 2001. Editie in dl. 10 (1991) van de Opera omnia, in de inleiding bij dit deel tevens uitvoerige informatie. Over middeleeuwse briefliteratuur: Wand-Wittkowski 2000 (die evenwel Ruusbroecs brieven niet bespreekt, wel die van Hadewijch) en Kors 1993 en 1997a. Zie voor bezoekers in Groenendaal Warnar 2003, 55 e.v.; Ruh over charisma: Ruh 1999, 87; zie voor Van Leeuwens lof op Ruusbroec De Vooys 1910, 23. Citaat ‘In der Groenendaaler Mystik...’: Ruh 1999, 286.
| |
Woorden, beelden
Speciale dank aan prof. Thom Mertens voor bijdragen aan deze bladzijden. Moderne beeldvorming in vergelijking met middeleeuwse mystiek: Turner 1995. Ruusbroec als woordensmid: Axters 1937, 35* e.v. en Swart 2006, 372 e.v. (397 over drieledige eenicheit). De drieslag werkend, innig en schouwend leven wordt zeer helder belicht door De Baere 1995, 21. (Overigens is het denkbaar dat de wortels ervan teruggaan tot de patricische literatuur, wellicht Origenes. Ruusbroec heeft in dat geval een oud concept nieuw leven ingeblazen.) Het begrip gemeyne leven wordt uitvoerig besproken in Fraling 1974; zie ook Kors 1992, 15, Warnar 1995, 22 en Swart 2006, 373 e.v. Citaat Alaerts in Opera omnia dl. 4 (2002), 80.
Beeldgebruik: Noë 2001 en 2005. (Speciale dank aan dr. Hilde Noë voor advies en hulp bij de typering van Ruusbroecs beeldgebruik.) Rijmproza: Willaert 1993. Ruusbroecs natuurbeelden veelal uit boeken: Bastings 1991 en Willaert 1995a, 58 e.v. Zie voor het beeld van de drie boekjes en Margriet van Meerbeke Willaert 2004. Beeld tarwebloem/olie/deeg ook bij Pleij 2007a, 229 e.v. en 788. De Baere 1996 verheldert het beeld van Christus als gulzige slokop. Luisteraars naast lezers: Willaert 1995a, alwaar indringend over de Brulocht als luisterpreek. Over de Brulocht als geheel is Mertens (ed.) 1995 van belang; over de (zeer spannende) Engelse vertaling zie Kerby-Fulton 2006, 263 e.v. Editie: dl. 3 (1988) in de Opera omnia. Vanden gheesteliken tabernakel: ed. dl. 5-6 (2006) in de Opera omnia; studies: Van Cranenburgh 1992, Ceulemans 2006 en Swart 2006. Verlegenheid kenners met deze tekst: zie bijv. Janssens 1981, 323 en Faesen 2007, 84 e.v. Voor middeleeuwse bouw- en tabernakelallegorieën: Whitehead 2003, m.n. hoofdstuk 1.
| |
Mysticus tussen de mensen
Van de bronnen van Ruusbroecs oeuvre is nog onvoldoende werk gemaakt, wat eens te meer illustreert hoe diep ze liggen. Indringend over Bonaventura als inspiratiebron: Noë 2001, 64 e.v. en 190 e.v. Ruusbroec en Gerson: Burger 1993, 43 e.v., Warnar 2003, 260 e.v. en Schepers (ed.) 2004, 64 e.v.; over Gerson zie McGuire 2005 en Hobbins 2009, alwaar op p. 46 over Gersons polemiek tegen Ruusbroecs Brulocht, ‘one of the most original and daring works of late medieval theology’. Jan van Leeuwen over Ruusbroec: De Vreese 1895. Mystiek als geheim: Keller 2000. De beschouwing over Ruusbroec in verhouding tot Eckhart en Tauler is geïnspireerd op Haug 1997, 592 e.v. Citaat Classics: Wiseman 1985. Gepaarde tegenstellingen: De Baere 1995 en Willaert 1995a, 62. De gedachte omtrent het spiegelbeeldige in Ruusbroecs leven en schrijven dank ik aan een gesprek met Kees Fens († 2008) op 15 augustus 2007.
Ruusbroecs kerkkritiek: Verdeyen 1981a, 198 e.v. Mensenvriend: het citaat omtrent ziekenverpleging is ontleend aan Verdeyen 1981b,
| |
| |
297. Begripvol jegens andersdenkenden: Mommaers 1995. Ruusbroec en Geert Grote: Verdeyen 1981a, 96 e.v. Citaten Joris Reynaert: Reynaert 1981, slotzinnen.
| |
Literaire missie
Gedichten en verhalen
Zie voor het Hooglied in het Middelnederlands Schepers 2006 en speciaal over de hier belichte (berijmde) tekst Hap 1975; zie tevens Schepers 1993. Geestelijk lied: Knuttel 1906, recenter Willaert 1997, 33 e.v. en Van der Poel 2011; geen enkele bron van vóór 1470: Lievens 1992a, 373. Geertrui van Oosten: Axters 1953, 164 e.v. en Van Buuren 1988. Zie voor het handschrift uit Gent Reynaert 1996a, 256 e.v. en Lievens 2002; speciaal over het kerstlied handelt Lievens 1992a. Over de vroegste kerstliederen (maar zonder deze casus) handelt Bruning 1957. Zie voor Mijn lichame es een esel trage Lievens 1987; voor het Brusselse handschrift met deze tekst: Ampe 1981, nr. 46. Jonathas ende Rosafiere: Resoort 1996, Faems 2000 en 2010, als mede Sleiderink 2009 en 2010. Tondalus' visioen en Patricius' vagevuur: editie van beide teksten in Verdeyen & Endepols (ed.) 1914-17. Zie verder voor Tondalus' visioen Palmer 1982; voor de internationale traditie van Sint Patricius' vagevuur Haren & De Pontfarcy (ed.) 1988 en White-Le Goff 2006; zie ook Lie 1993b, alwaar verdere literatuur. Jan van Brederode en Des coninx summe: Van Oostrom 2009; in Pleij 2007a komt deze tekst herhaaldelijk voor het voetlicht.
| |
Grensganger Augustijn
Zie voor Augustijnken Asselbergs 1957, 34 e.v., Hogenelst 1997 (via register) en Warnar 2005b (en al veel eerder Jonckbloet 1855, 396 e.v.). Augustijnken en de genadeleer: Coigneau 1980-81, 99. Zie voor poëzie en prediking, m.n. bedelorden: Owst 1966 en Fletcher 1998, vgl. ook Steer 1993. Over Dit sijn die x plaghen handelt Warnar 2005b, 103 e.v. en 118 e.v. (Warnar acht het trouwens denkbaar dat Augustijnken de auteur is van deze tekst). Zie voor het oeuvre van Augustijnken, incl. toeschrijvingen: Hogenelst 1997, dl. 1, 97 e.v.; speciaal over Een ridder die weldoen haet handelt Stutterheim 1967 en 1969; Hertog van Brunswijc: Klein 1997. Naam Augustijn: zie Voornamenbank Meertens Instituut en voor de familienaam Debrabandere 2003. Overigens spreekt een quasidialoogje in het elders besproken Bouc vanden ambachten (Brugge, omstreeks 1370) wel degelijk van een dergelijke voornaam: Augustin, waer bestu? Here, hi es ter scolen (Gessler (ed.) 1931, 23). Biografica Augustijnken: zie voor de Hollandse en Bloise rekeningen reeds Jonckbloet 1855, bijlage a en b; het optreden bij Dirck vander Goude komt aan het licht in Klein 2004, 68; over de hoogte van Augustijnkens beloningen Hollaar & Van den Elzen 1980, 315. De Gentse vermeldingen staan in Vuylsteke 1900 (via register). Meer recente literatuur: Van Anrooij 1991 en Hogenelst 1997, 213 n. 8, die overigens aarzelt t.a.v. de identificatie van beide Augustijnkens. Voor Pruisenreizen zie Paravicini 1989-95. Buitenlandse parallellen voor de dichter Augustijnken zijn niet evident; enigszins verwant lijkt tijdgenoot Heinrich von Mügeln (zie Mühlherr 1999), maar deze mist de ‘frivole’ dimensie. Overigens verdient Augustijnkens taalfilosofie nader onderzoek dat verrassende vergezichten zou kunnen opleveren; vgl. Haug 1997, 579 e.v.
| |
Maria
Mariadevotie: de vakliteratuur is uiteraard immens; goede inleidende overzichten bieden bijvoorbeeld Schreiner 1994 en Rubin 2009. Een concreet beeld van Mariadevotie in de laatmiddeleeuwse stad geeft Thompson 2005, o.a. 11 e.v., 91 e.v., 166 e.v. en 278 e.v. Mariadevotie in 14de-eeuwse Lage Landen: Kronenburg 1909 en Axters 1953, 387 e.v. en 460 e.v. ‘Liever samen met God in de afgrond van de hel’: De Bruin 1956, 18. Afbeeldingen van meer dan 500 Mariabeelden bij Claes 2011. Maria bij Velthem: Sleiderink 2005, Warnar 2009, 122 en Scheepsma 2009, 157; bij Boendale: Kinable 1998, 176 e.v.; bij Ruusbroec: Willeumier-Schalij 1981, 378 e.v. (Over de speciale band tussen Maria en artisticiteit zie Van Driel 2011 en 2012, 157 e.v.) Zie voor de vertaling van Mariagetijden Desplenter 2006, 197 e.v., en voor de dialoog tussen Maria en Anselmus van Canterbury Jonker 2010, 102 e.v. Mariaklachten: voor het Middelnederlands De Vries 1964, De Haan 1968 en Lievens 2002; internationaal: Mehler 1997, Petersen 2004 en McNamer 2010, 150 e.v.
| |
| |
| |
Exempelen en mirakels
Over het genre Jackson 1988, Scanlon 1994 en Gurjewitsch 1997. Een modern Nederlandse vertaling van Caesarius biedt Bartelink 2003-4. Voor het ontsluiten van de vroegste Middelnederlandse exempeltraditie heb ik - veel meer dan aan de tekst valt af te zien - grote steun gehad aan speciale research door Ingrid Biesheuvel en Kim Ragetli. Na het baanbrekende werk door De Vooys 1900 en 1903 is het rondom dit genre in de medioneerlandistiek weer tamelijk stil geworden (getuige ook Van Haver 1978 en Deschamps 1982). Zie voor het exempel van de molenarin De Vooys 1900, 340 e.v.; voor dat van de roofridder De Vooys 1903, dl. 2, 265 e.v.; over paus De Vooys 1903, dl. 2, xlviii e.v.; voor de abdis op haar sterfbed De Flou 1910, 726 e.v. en voor de verwaande koning Hogenelst 1997, dl. 2, nr. 350. Mariamirakelen 's-Hertogenbosch: uitgave van het Mirakelboek biedt Hens e.a. (ed.) 1978; zie voor achtergronden Staal & Wingens 1997, 14 e.v., Margry & Caspers 2008, 230 e.v. en Kruip 2010a. Schreiner 1956 handelt over middeleeuwse scepsis t.a.v. lichtgelovigheid.
| |
Theophilus
De meest recente editie en analyse van de legende biedt Joza 2008; moderne vertaling in Biesheuvel (ed.) 2008, 171 e.v.
| |
Het mirakel Beatrijs
Goede en relatief recente editie: Meder (ed.) 1995, incl. sympathieke moderne berijming door Willem Wilmink; mooie en meer getrouwe prozavertaling in Biesheuvel (ed.) 2008. Een facsimile van het handschrift biedt Janssens e.a. 1986, met bovendien een vertaling in Frans, Duits en Engels. Citaat Guiette: Guiette 1927, 118. Stracke 1927 vergelijkt de Beatrijs op de voet met de exempelversies. Over de interpretatie is veel geschreven; de hier ontwikkelde neemt afstand van de op de spits gedrevene van Van Oostrom 1983 die de structuurparallel met de klassieke Arthurroman overtrok (zie ook de kritieken van Duinhoven 1984 en Reynaert 1984a), maar ziet wel nog steeds wezenlijke parallellen tussen Beatrijs en de profane epiek. Lulofs (ed.) 1963 legt veel nadruk op Beatrijs en hoofsheid. Over het Haagse handschrift zie via de facs. ed. van Janssens e.a. 1986 en de oudere door Verhofstede (ed.) z.j., met een beschrijving van de codex door G.I. Lieftinck. Een verkenning van de receptiegeschiedenis van Beatrijs bieden Pop 1987 en Stapper e.a. (ed.) 1994, 21 e.v. Zie voor het damesweekblad Beatrijs Hülsken 2010, 66 e.v. Van het congres in Den Haag (2011) staat publicatie op stapel.
| |
| |
| |
3 De verbeelding
De ridderroman voorbij
Reynaerts terugkeer
Reynaert ii / Reynaerts historie: editie en uitvoerige documentatie biedt Wackers (ed.) 2002; studies Wackers 1986 en Berteloot 2008. Zoals vaker, ging de eigenzinnige K. Heeroma voorop in herwaardering: zie Heeroma 1970, 115 e.v. Rol vrouwen: Muller 1884, 122 e.v. en 187. Janson 1952 handelt over de symboliek van de aap. Techniek van ‘telescopische’ getuigenissen: Wackers 1986, 135. (Overigens lijkt er een parallel voor deze techniek in de Roman van de Roos.) Wackers 1986 legt veel nadruk op de functie van (geperverteerde) taal in Reynaerts historie; zie ook Warnar 2007c. Fabels in Reynaert ii. Wackers 1988 en Reynaert 2007-2008. U. Peters 1999, 270 e.v. handelt over de oervete tussen vos en wolf. Toverspreuk Rukenau: blijkens Braekman 1997, 286 e.v. zijn spreuken om een gevecht te winnen ‘in ons taalgebied heel zeldzaam’. Zie voor het ambt van soeverein baljuw Boone 1989. Middeleeuwse lust m.b.t. lelijkheid: Schnell 2005 en diverse studies in Haug 2003, afd. vi. Over lokalisering en datering van Reynaert ii laatstelijk Berteloot 2008 en Robbe 2007, pleitend voor late datering tussen 1430 en 1465. De verwijzing naar het schisma betreft Avignon in hs. C vs. 7698 (tekstkritisch te prefereren boven vers 7702 in Wackers (ed.) 2002) en duidt op 1417 als terminus ante quem.
| |
Schuivende panelen
Over de laat- en postmiddeleeuwse ridderroman in internationaal perspectief zie Van Anrooij 2004. Over de veertiende-eeuwse Middelnederlandse ridderroman zie het derde hoofdstuk in Van Oostrom 2006, waar deze als uitloper over de grens van 1300 is behandeld. Belangwekkende publicaties sindsdien zijn Faems 2011, Caers 2011 en Caers & Kestemont 2011. Franstalige ridderliteratuur en vorstenhoven in de Lage Landen: Van der Meulen 2010. Roman van Limborch: Van Oostrom 2006, 295 e.v. en Schlusemann 2011. Florimont Lievens 1958b. Vierde Martijn: Hegman (ed.) 1958 en Hegman 1958, Hermesdorf 1965, Asselbergs 1967, 43 e.v. en Van Gijsen 1993. Over de versvorm Van Driel 2012, 138 e.v. en 143 e.v.
Krijgsbedrijf Lage Landen veertiende eeuw: Hoppenbrouwers 2010. Zie voor John Goldbeter en de bankiersfamilie Ruweel Murray 2005, 265 e.v. en 170 e.v.; voor Giannino Baglioni: Di Carpegna Falconieri 2008. Een editie van de Nederduitse versie van Valentijn ende Nameloos biedt Langbroek & Roeleveld (ed.) 1997; zie verder Zellmann 2003 en over de achterliggende Franse tekst Pastoureau 2011, 208 e.v. alsmede Kuiper 2010 over Nederlandstalige doorwerking. Borchgrave van Couchi: Kienhorst & Tersteeg 1987 en 1995, 63 e.v. Zie voor de lombarden en alfabetten Kuiper 1980-81, 71 e.v. (Met dank aan dr. Jacques Tersteeg voor contact over Couchi.)
| |
Compact en complex
Borchgravinne van Vergi: Jansen-Sieben (ed.) 1985 en Jansen-Sieben e.a. (ed.) 1997 (met een berijmde vertaling door Willem Wilmink); prozavertaling in Biesheuvel (ed.) 2008. Zie ook Lodder 1998 met oudere literatuur. Toneelbewerking: De Keyser 1947, opvoering als solotoneel Braat 2008. Over het Franse origineel zie o.a. Payen 1973, De Looze 1985 en Hunwick 1989. Vertaaltechniek Vlaamse vertaling: Van Driel 2012, 20 e.v. Zie voor de 16de-eeuwse prozabewerking Resoort 1988 en Pleij 2007a, 520 e.v. Het tragische in de middeleeuwen: Kelly 1993; over de absolute literaire liefde (literatuur geboren ‘aus dem Scheitern am Absoluten’) Haug † 2008. Ivoren minnekistjes: Schmolke-Hasselmann 1976, Gross 1979, Curschmann 2002, 18 e.v. en voor bredere context Randall (ed.) 1993. Kistjes van bewerkt leer: Gall 1965; Brugge als centrum: Meiss 1974, 51 e.v. Over de pelgrimsinsignes bestaat inmiddels veel literatuur, zie o.m. Koldeweij & Willemsen 1995, Gerritsen 1997a, Koldeweij 1999, Winkelman 2001 en Winkelman & Wolf (ed.) 2004.
| |
| |
| |
De taal der liefde
De faam van de Roos
Roman de la rose: de literatuur is zeer omvangrijk. Pionierswerk was Lewis 1936 (vele malen herdrukt); zie verder Ott 1980, Strubel 1989, Huot 1993 en Bel & Braet (ed.) 2006. Speciaal over de Rose in de 14de eeuw: Badel 1980. Waardevol is de Engelse vertaling van Dahlberg (ed.) 1971, met uitvoerige aantekeningen en verwijzingen naar secundaire literatuur. Een moderne Nederlandse versvertaling biedt Van Altena (ed.) 1991. Zie voor eerste ik-roman o.a. Dahlberg 1971, xxiii e.v. en voor principiële ontkoppeling van hoofsheid en ridderlijkheid Ott 1980. Op het feit dat het in de Roman de la rose vooralsnog om universele en niet om individuele psychologie gaat, wijst Spearing 2005, 31. ‘Postmoderne’ herwaardering Jean de Meun: zie bijv. Brownlee & Huot (ed.) 1992; nieuwe biografica in Rossi 2003. Polemiek over de tekst en veelvormige receptie: Badel 1980, Huot 1993, Heller-Roazen 2003 en Hult (ed.) 2010. Memoriaal Simon de Rikelike: Geirnaert 2006.
Middelnederlandse Rose: edities: Heeroma (ed.) 1958 en Brinkman & Schenkel (ed.) 1997, 113 e.v.; studie: Van der Poel 1989, zie ook Van der Poel 1994. Ontdekkingsverhaal Vlaamse Rose: Heeroma 1969; over Heeroma's even riskante als frappante gevoel voor Middelnederlandse poëzie: Van Oostrom 1992b, 237 e.v. en Kestemont 2012b. Zie voor parallellen met de ridderroman Heeroma 1958-59, en voor de stijl van de Vlaamse en Brabantse Rose-vertalingen Van Driel 2007. Eerste vermelding in het Nederlands van ‘universiteit’: Van der Sijs 2006, 55. Handschrift knaw (Den Haag kb, ka xxiv): Lieftinck 1952 en Van der Poel 1986. Sleiderink 2010, 37 acht het plausibel dat de opdrachtgever Floris Berthout (heer van Mechelen) is geweest; deze bezat overigens een huis te Parijs. Zie voor connecties Rose en Sorbonne Reynaert 2003, 9 e.v. Versies Brabantse Rose: Brinkman (ter perse). De situatie lijkt vergelijkbaar met die van de Middelnederlandse vertalingen van de (op de Roman de la rose geïnspireerde!) allegorie van Guillaume Degulleville: zie Biesheuvel 2005, m.n. 178 e.v.
| |
Liefde in gesprek
Cassamus: Verwijs (ed.) 1869; studies Daverman 1978 en Reynders 2004 en 2005. Speciaal over het koningsspel handelt Hegman 1966; zie ook Green 1990. Over de complexe traditie van de Franse Voeux du paon zie Van der Meulen 2010, h. 6-7. Veertiende-eeuwse minnelied als danslied: Willaert 1992a en b. Vrouwen meer zelfstandige rol in 14de-eeuwse Lage Landen: Van Bavel 2008, 15 e.v. Over het genre Minnerede zijn studies van Ludger Lieb bijzonder verhelderend: Lieb 1998, 2001, 2002 en 2005; zie ook Achnitz 2003.
Vander feesten
Editie Van der feesten 1972. Zie verder Vekeman 1981 en Van der Poel 1991, 441 e.v. Hernieuwd saillant tegen de achtergrond van andere hier besproken universitaire connecties wordt het interpretatievoorstel van de jonge A.E. Cohen, die op college bij P.N. van Eyck in de tekst ‘de toon van een verliefde student’ proefde; zie de eervolle vermelding door Van Eyck 1939, 2 e.v. en zie ook De Haan 1980. De betreffende scriptie van Cohen berust in het archief van de opleiding Nederlands te Leiden (met dank aan Albert van Es). Volgens Vekeman 1981 betreft het veel meer een tekst over vriendschap dan over liefde. Gentse fragment en strofisch gedicht: De Vreese 1901 en Deprez e.a. 1988 nr. 22. Over (gedichten over) de minne als quasiklooster: Glier 1971, 113 e.v. Over het poreuze slot van Minnereden Lieb 2005.
| |
Liefdesraadsels
Dilemmatische liefdesvragen: Peters 1972; zie voor de Nederlandse traditie Van Boheemen 1989 en Van der Poel 1991 en 1992.
| |
Liefde als brief
Saluut van minnen: Lieftinck 1957. Zie over het genre van middeleeuwse liefdesbrieven Camargo 1991, Schulz-Grobert 1993 en Wand-Wittkowski 2000, 86 e.v. De liefdesbrief in het Gentse brievenboek (Gent ub 267 f. 16v) is uitgegeven door De Pauw 1913, 17 e.v., verbeterd door Schaller 1964. Brackert 1974 handelt over ingebedde brieven in romans. Zie voor de bijgeschreven brief in handschrift Karlsruhe Wilhelmy 1884, en voor het Leidse blad Schulz-Grobert 1993, 22 e.v. en Warnar 2007b.
| |
| |
Liefdesbrieven in handschrift-Van Hulthem: op Erné 1963 is niets meer gevolgd. Het citaat uit oma's poëziealbum dank ik aan dr. Irene Spijker. Slotformule Nu peinst om mi ook in Komrij (ed.) 1994, 78, uit Willems 1837, 104, als ‘oude rymspreuk’. Liefdesbrief Maarten aan Tanneke: Geirnaert 1994. Handschrift Cambridge: Trinity College, Wren Library B.11.22.
| |
Liefdesalbum
Haags liederenhandschrift: inleidend Van Oostrom 1987, 86 e.v. (de relatie van dit handschrift tot het Hollands-Beierse hof lijkt wel wat afstandelijker dan aldaar gesuggereerd). Zie verder Willaert 1986 en 2003, Jungman 1990, Hogenelst & Rierink 1992, Tervooren 1997, Sleiderink 1998 en Brinkman 2011b. Taaleigen en de beroemde ‘Duitse kleuring’ van het handschrift zijn een probleemgebied apart: De Haan 1999. Dank aan prof. Jos Biemans voor het delen van zijn observaties omtrent het handschrift. Het citaat ‘De droom van heldendaad en liefde’ is Huizinga 1919, 178. Romantische liefdesconceptie als erfenis uit de Middeleeuwen: De Rougemont 1939. De refreinregel van Moulin Rouge is overigens een citaat uit het lied Nature boy (1948) van Eden Ahbez, het meest bekend in de uitvoering door Nat King Cole.
| |
Kleinkunst
Muziek zonder grenzen
Pykini: Sleiderink 1994. Cultuurgeschiedenis papegaai: Boehrer 2004. Muziekcultuur aan het hof van Wenceslas: Sleiderink 2003, 123 e.v; zie ook Sleiderink 1993. Wenceslas ‘weinig getalenteerd’: Willaert 1997, 41. Machaut en Froissart in zijn omgeving: Wilkins 1983. Polyfonie in de Nederlanden: Boogaart 2002. Zeer gedetailleerd over de muziekcultuur van kerk en stad in Brussel 1350-1500 is Haggh 1988 en 1997; Johannes Boen: Boogaart 2002, 47 en Haggh 1997, n. 15. Zie voor muziekcultuur aan het Hollandse hof Janse 1986, 1988 en 1992, en Van der Meulen 1992; voor muziek en dans aan het nabije hof van Blois te Schoonhoven Van der Kaaij-Huibers 1995. Voor informatie over de rekeningen van het hof van Blois dank ik dhr. Hennie Verhoef (Schoonhoven).
Utrechts-Leidse fragmenten met Frans-Nederlandse polyfonie: Van Biezen & Gumbert (ed.) 1985, aan te vullen met de Amsterdamse fragmenten van Wegman 1992; voor beschouwing zie verder Strohm 1985, 106 e.v. en ook Willaert 1997 (op p. 42 aldaar over het Amsterdamse chansonnier). Over Martinus Fabri zie vooral Wegman 1992, 192 e.v. en Janse 1986 en 1992. Nog altijd van belang is Wagenaar-Nolthenius 1958. Vlaams-Spaanse muzikale connecties: Anglès 1953 en 1975-76, 862, 1180 en 1564; voor Argentiere zie Janse 1992, 129. Minstreelscholen: Salmen 1983, 110 e.v. en Gómez 1990. Zie voor Hansen & Henderlijn Sleiderink 1994, 382 e.v.; over coninc Middach Sleiderink 2002. Zie Polk 2002 over schalmeispelers; marginale muzikanten en speellieden: Hartung 2003, Schubert 2003 en Dobozy 2005. Herman de Bonghere: Willaert 1992a, 8. Zie voor muziek als vorm van representatie aan het hof: Zak 1990; voor de processie in Middelburg Polk 2002; voor de rekening uit 1364 Unger 1926, 110 e.v.
| |
Lacunes rond het lied
Baanbrekend voor de studie van het Middelnederlandse lied in brede Europese context zijn de studies van Frank Willaert (zie literatuurlijst). Zij werken toe naar een grote monografie, die bij verschijnen dit hoofdstuk nagenoeg overbodig zal maken. Voor de primaire bronnen is het standaardwerk De Bruin & Oosterman 2001 (met speciale dank aan dr. Martine de Bruin voor kwantitatieve gegevens en interpretatie). Een staalkaart van hedendaagse benaderingen bieden Willaert e.a. 1992, Willaert (ed.) 1997 en Grijp & Willaert (ed.) 2008.
Speciaal over het handschrift in Praag handelen Lenaerts 1933, 5 e.v. en Schreurs 1986, 13 e.v. Utrechtse fragmenten: Stam 1968, en eerder Muller 1906a (met aanvullingen door Muller 1906b en Leendertz 1906) en Wagenaar-Nolthenius 1958, 17 e.v. Zie voor het Bouc van den Ambachten nog Pleij 2007a, 29 e.v. Rondeeltje in handschrift Der naturen bloeme: Lieftinck 1952 en Willaert 2007. Lied Joh. de Wasia: Gerritsen 1997b, 53; liedje in Vlaamse Roos: Van der Poel 1989, 163; lied Maria Magdalena Willaert 1995b; geestelijke liederen uit omgeving Ruusbroec: Willaert 1997; historielied Floris V: Van Anrooij 2002b en 2007. Handschrift Cambridge, Trinity College: het betreft hier een vondst van dr. Ingrid
| |
| |
Biesheuvel (via de bnm), waarover verder nog niet werd gepubliceerd. Leisteenfragment Lopikerkapel: Hogenelst & Rierink 1992, 32 en Gerritsen 1997b.
‘Zwarte gat’: Willaert 1997, 30. Over de verzamelhandschriften met liederen rond 1400 zie Brinkman 2011b. Speciaal over het Berlijnse liederenhandschrift en Rijnlandse lyriek Willaert 1989 en 1992b alsmede vele studies van zijn hand sindsdien; zie ook Oosterman 2007. Over de boekrol in Mechelen handelt Sleiderink 2010; over de twee versjes in Wilhelm vort Orlens Sleiderink 1998, n. 42 (variant van de tweede in Hulthem: nr. 108/233 in Brinkman & Schenkel (ed.) 1999). Zie voor literatuurgeschiedenis en Kleinstformen Haug e.a. (ed.) 1994, m.n. de inleiding van Wachinger.
| |
Het spectrum van de sproken
Over sprooksprekers zie Meder 1991, Brinkman 1997, 33 e.v., Hogenelst 1997 en Besamusca 2006. Internationaal: Faral 1971, Southworth 1989, Hartung 2003 en Dobozy 2005. Deen gheselle: editie en beschouwing bij Hogenelst 1992; zie ook Hogenelst 1997, 157 e.v. Over de opgang van de korte vorm: Van Oostrom 1992a, 99 e.v. Everaert Taybaert: Brinkman 2011a. Herbergen in de middeleeuwen: Hermesdorf 1957, Jansen 1976 en internationaal Peyer e.a. (ed.) 1983 (met daarin een bijdrage van Van Houtte over herbergen in Brugge). Het gegeven van de ‘afkoopsom’ is ontleend aan Hollaar & Van den Elzen 1980, 309. Sprookspreker Wilde Vos: Meder 1991, 199 en Glaudemans 2000, 35.
Zie voor connecties met andere talen bijvoorbeeld de parallellie tussen Vanden reigher en Voeux du heron: Van der Meulen 2010; zie ook Hogenelst 1997 (repertorium) nr. 12, 29, 47 en 77. Over Jean de Condé handelt Ribard 1969, zie voor Der Teichner Lämmert 1970. Sproken op rollen: Van der Poel 2007 en Herman Mulder in Jansen-Sieben (ed.) 1999, 109 e.v. Schotschrift tegen de priesterstand: Lievens 1992b. Jan Dille: Hogenelst 1997 (via register) en Besamusca 2006, 362 e.v. Boudewijn van der Lore: Reynaert 1980-81 (verfijnd in Reynaert 1999c, 23 n.6), Kuiper e.a. 1992, Pleij 2007a, 33 en 286-7, en Reynaert 2011a. Zie voor meester Pieter van Breda Sleiderink 1998, 26 e.v.
| |
De meester-spreker
Het standaardwerk over Willem van Hildegaersberch is Meder 1991; zie sindsdien Oosterman 1992 en Brinkman 1997. Editie: Bisschop & Verwijs (ed.) 1870. Zie ook nog Van Oostrom 1987a, 46 e.v. en 1992a, 99 e.v. en Reynaert 1996c, 199 e.v. Gedicht over graanspeculatie: De Boer 1998; Vanden rekeninghe: De Boer e.a. (ed.) 1998, inleiding; casus Gielys Ronman: Vanhemelryck 1981, 261-2 (met dank aan Martine Veldhuizen); gedicht over saliekruid: Lie 1991a.
| |
Spektakel
Lust om te lachen
Boerden: Eykman & Lodder (ed.) 2002, en voordien Kruyskamp (ed.) 1957; voor het Middelnederlands is de enige samenvattende studie Lodder 1997, zie ook Lodder 1994. Speciaal over de boerden en de goede naam: Hogenelst 1991. Zie voor de boerden (en sproken) tevens de paragraaf met de gelijknamige titel, en de daaropvolgende, in Pleij 2007a, 285 e.v. De freudiaanse blik dank ik aan prof. Ton Anbeek. Mediëvistiek en psychoanalyse: Patterson 2001 is zeer principieel over de (z.i. minimale) waarde van freudiaanse analyse voor interpretatie van Chaucers ‘boerden’. Positiever getoonzet is de bundel Kühnel e.a. (ed.) 1985; zie verder het overzicht door Fradenburg in Copeland e.a. (ed.) 1998, 249 e.v.
Internationaal is de literatuur over de korte komische versvertellingen (fabliau, Schwank enz.) aanzienlijk; zie bijv. Brewer 1985, Bloch 1986, Hines 1993 (incl. aandacht voor de Middelnederlandse boerden), Kugler 1998, Grubmüller 2006 en Burr e.a. (ed.) 2007. Over moraal en functie van de humor in deze genres zie Farrell (ed.) 1995, Millet 2000, Ragotzky 2001 en Haug 2003, afd. vi. Over de verspreiding van de boerde over de twee studenten handelt Ziegeler 1988. Zie voor het Franse fabliau uit Vlaamse bron Hines 1993, 239 e.v., die na bespreking van de boerden vaststelt: ‘The quality and the importance of the Middle Dutch fabliaux in medieval European literary history have been underestimated by Dutch and other European scholars alike’ (246).
| |
| |
| |
Schelden en slaan
Studies: Van Dijk 1985a, Hüsken 1987, Schenkel 1997, Claassens 2001 en Pleij 2001; van belang is ook Truwanten 1978. Over Franse farces zie Chevallier 1973, Schoell 1975 en Erussard 2007. Liedekijn vanden hoede: Gerritsen & Strijbosch 1992. Toneelmatige Mariaklacht in Hulthem: De Vries 1964, 128 (en voor internationale achtergrond Petersen 2004). Vervagen genregrenzen rondom middeleeuws toneel: Gumbrecht 1992 en Bouhaïk-Gironès e.a. (ed.) 2010; zie ook het brede beeld bij Ramakers 1996 en vanuit Middelnederlandse teksten gezien Van Driel 2012, 153 e.v. Over notatie van toneel in middeleeuwse handschriften: Linke 1988, Hasenohr 1990 en Symes 2007; zie ook Gumbert 2001.
| |
Podia voor toneel
Recente standaardwerken over middeleeuws toneel: Knight (ed.) 1997, Mazouer 1998, Tydeman (ed.) 2001, Strubel 2003, Meier e.a. (ed.) 2004, Bouhaïk-Gironès e.a. (ed.) 2010. Toneel en bronnenverlies in Arras: Symes 2007. Zie voor middeleeuws kerkdrama Ogden 2002, voor de Latijnse Ordo stellae Erenstein 1996 en De Loos 2001 (ook over de paasspelen). Paasspelen: Vellekoop 1979 en Simon (ed.) 1991, 21 e.v. en 42 e.v. Over het Maastrichts (Latijns) paasspel handelen Smits van Waesberghe 1953, De Maeyer 1963 en Zijlstra 2002. Zie voor het Ripuarisch passiespel Dauven-van Knippenberg 2003, over het Magdalenalied Willaert 1995b (voor brede achtergrond zie Loewen & Waugh 2007). Verrijzenisspel Dendermonde: Hüsken 1996. Statuten Kamerijk: Caspers 2004, 101 par. e. Zie voor toneel als medium voor catechese Troelstra 1901, 150 e.v.; voor kritiek op het kerkelijk toneel Janota 2008. Toneelcultuur Deventer: Hollaar & Van den Elzen 1980 en Simon 2003, 30 e.v.
De stad als centrum voor middeleeuws toneel: Peters 1983, 200 e.v. (en 77 e.v.), Simon 2003, Linke 2004, Symes 2007, en voor de Lage Landen Van Dijk 1993 en Nijsten 1997, 123 e.v. Speciaal over toneel in de taveerne: Paoli 1991, Ribémont 2005 en Menegaldo 2010. Middeleeuws toneel in de stedelijke Lage Landen: Van Dijk & Ramakers e.a. 2001. Zie voor tekstverlies in het toneelgenre Simon 2000, 144 e.v. Overhand geestelijk boven wereldlijk toneel in Lage Landen: zie de dwarsdoorsneden bij Nijsten 1991 en 1997, 135 e.v. Voor het sfeerverschil tussen Duitse en Nederlandse sacramentsspelen zie Caspers 1992, 112. Miracles de Notre Dame: Maddox e.a. (ed.) 2008.
Carnavalstoneel: Nijsten 1997, 110 e.v. en Simon 2003; in Deventer: Hollaar & Van den Elzen 1980, 306 e.v. en Simon 2003, 30 e.v.; in Arnhem: Simon 1998 en 2003, 70 e.v. Over archivalische bronnen voor toneelcultuur zie Dabrówka 1992, Nijsten 1997 en Van der Poel 2001.
| |
Abele spelen
Editie: Brinkman & Schenkel (ed.) 1999. De Middelnederlandse tekst met parallelle hertaling van de vier abele spelen met bijbehorende kluchten biedt Komrij (ed.) 1989. Vanden winter ende vanden somer: over de traditie Lynge 1952, over het abele spel Van Dijk 1985b, Van der Waerden 1985-86 en Iwema 1987. Meest recent over Esmoreit: Tersteeg 1998, over Gloriant: Ramakers 2005. Zie over Lanseloet Lie 1991b, Koekman 1991, Ramakers 2000, Kuiper 2001, 107 e.v. en Olivier 2002. Lyrisch intermezzo: Reynaert 1997b. Burgerlijke huwelijksmoraal: Lie 1991b en Van Gijsen 1999, 239 e.v.
Zie voor vroege vermeldingen van toneel in stadsrekeningen Mantingh 2000 en Van der Poel 2001. Weinig hoofs theater in de Middeleeuwen: Schoell 1985. Van belang voor stilistiek abele spelen zijn Stellinga 1954, Dabrówka 1987 en 1993 (die toch denkt aan meerdere auteurs) en Reynaert 2009. Bronnen/oorsprongsveld abele spelen: Wijngaards 1969, Peeters 1977 en 1978, Dabrówka 1987, 104 en Willaert 1991, 310. Procedé meerwetend publiek/dramatische ironie: Hummelen 1977, 238 e.v. Zie over dramatische dimensie Karel ende Elegast De Bruijn 2008.
‘Sprooksprekerstoneel’: Te Winkel 1922, h. 30, 135 e.v. Voorliefde Bouazza: Van Oostrom 2005, 442 e.v. Zie voor de opvoeringspraktijk van de abele spelen Hummelen 1977, Hollaar & Van den Elzen 1980, 319 e.v. en Schenkel 1997. Laatmiddeleeuws beroepstoneel: Brinkman 2000b. Travestie en vrouwenrollen in het middeleeuwse toneel: Normington 2004. Speciaal over theater in de rondte handelt Rey-Flaud 1973. Redactie abele spelen ten behoeve van Hulthem: Van Anrooij 2009, 20 e.v.
| |
| |
middeleeuwse opvoeringen (o.a. Lanseloet in Aken): Reynaert 1996b; late drukken en tekstgeschiedenis Lanseloet: Beckers 1993. Toneelrollen 's-Gravenpolder: Hüsken & Schaars 1985. Meest recent over moderne opvoeringen van abele spelen en ander Middelnederlands toneel: Erenstein 2001 en Kramer 2006.
| |
| |
| |
Drie milieus omstreeks 1400
Het Hollandse hof
Zie voor het cultuurmilieu aan het Hollandse hof gedurende de Beierse periode Van Oostrom 1987a, hoofdstuk 1 en Smit (ed.) 2004. Voor Europese hofcultuur: Vale 2001; over de Grote Zaal als cultuurpolitiek middelpunt in het middeleeuwse leven handelt Thompson 1995. Koen van Foreest: Janse 2001, 76 e.v. Driedaags feestmaal: Janse & Van Winter 2000 en Van Oostrom 2010 (incl. contrast met eetregime Moderne Devotie). Over de grafelijkheidsrekeningen als bron is De Boer e.a. (ed.) 1998 van belang, en het op rekeningen berustende Peters 1909. Hommage aan Karel vi: Collins 2000, 166. Toernooicultuur: Janse 2006.
| |
De heraut
Heraut Beieren: introductie bij Van Oostrom 1987a, hoofstuk 4; Van Anrooij 1986, 1988, 1989 en 1990, Verbij-Schillings 1991, 1995, 1997, 2007 en Verbij-Schillings (ed.) 1999. Zie voor Holland-Friesland Breuker & Janse (ed.) 1997 en voor de Friese oorlogen Janse 1993 en de gegevens van Verwijs 1869.
| |
De hofkapelaan
Dirc van Delft: introductie bij Van Oostrom 1987a, hoofdstuk 5; editie Tafel: Daniëls (ed.) 1938. Voor Dircs academische profiel zie Caspers 1992, 206 e.v.; voor zijn ‘cerebrale’ Mariaklacht zie De Vries 1964, 164 e.v. Scholastieke taal: Axters 1937, 47 e.v. Inlichtingen omtrent Albrechts laatste levensmaanden dank ik aan prof. dr. Dick de Boer.
| |
De ambtenaar
Dirc Potter: introductie Van Oostrom 1987a, hoofdstuk 6 en 1987b. Studies: Van Buuren 1979 en 1995, en Corbellini 2000; edities: Leendertz (ed.) 1845-47 (Der minnen loep), Schoutens (ed.) 1904 (Blome) en Overmaat (ed.) 1950 (Mellibeus). Over de knokpartij: Glaudemans 2000, 49 e.v. en 2004, 271 e.v. Potters hofstede: Renaud 1988-92. Potter en Italië: Pleij 2005; Potter en Bocca della verità: Van Anrooij 2011a, 46 e.v. (Overigens is het niet uitgesloten dat Potters oordeel over Italianen enige empirische fundering had: vgl. Vanhemelryck 2004, 203.) Poggio in Rome: Greenblatt 2011, hoofdstuk 6. Parallel met Chaucer en een kring van schrijvende Engelse hofambtenaren (Gower, Hoccleve, Lydgate) over wie recent een stroom aan interessante studies loskwam: Knapp 2001, Giancarlo 2007, Kendall 2008 en Oliver 2010. Zie voor Potter en zijn bronnen m.n. Van Buuren 1979 en 1995, Glier 1971 (citaat op p. 288), Schnell 1985 (via register s.v. Potter) en Govers 1996.
N.B. Nadere aandacht verdient de verhouding tussen Dirc Potter en de praktijkjurist Jan Matthijssen die hij zeer wel kan hebben gekend, en die zijn Rechtsboek van een vergelijkbaar auteursacrostichon voorzag: zie p. 91 e.v.
Zie voor bespreking van het frontispice der Blome Corbellini 2000, 84 e.v. Voor contemporaine traditie frontispices en Chaucers gebruik ervan: Salter & Pearsall 1980 en Mahoney 1996. Over Potters tirade tegen erfelijke adeldom zie Corbellini 2000, 158 e.v. en 182. (Zie over dit thema ook Boendales Jans teesteye vs. 1994 e.v. en nr. 92 in het repertorium van Hogenelst 1997; zie ook Janse 2001, 60 e.v.)
| |
Profiel
Over de preken van Willem de Biechtvader handelen Warnar 1988-89 en Ermens 2010. Over de Froissart-vertaling van Pieter Potter zie Schoenaers 2012. Luxeboeken van het hof: catalogus Defoer e.a. 1989, hoofdstuk 1 en Renger 1991; Smeyers 1993b handelt over het getijdenboek van de jonge Jacoba van Beieren, in kleur afgebeeld in Janse 2009, afb. 6 tussen p. 128 en 129. Over de handschriften van de Saksenspiegel zie Warnar, ter perse.
| |
Moderne Devotie
Recente basisliteratuur over de (vroege) Moderne Devotie: Mertens 1994, Goudriaan 2002 en Goudriaan (ed.) 2008, en Van Engen 2008; met het accent op Deventer: Krauss 2007. Inspirerend in breder verband is de beschouwing van Gerwing 2004. Over de
| |
| |
alternatieve (eet)cultuur van devote Hollandse jonkvrouwen: Van Oostrom 2010, 644 e.v. Zie voor Geert Grote m.n. Epiney-Burgard 1970, Weiler 1984, Van Dijk 2003, 17 e.v., Religieuze hervorming 2004, Krauss 2007, 40 e.v. en Scheepsma 2008, 30 e.v., met mooie illustraties. Speciaal over de focaristen handelt Hofman (ed.) 2011. Over Grote als bibliomaan: Obbema 1973, 30 e.v. Het standaardwerk over de vroegste huizen van de Moderne Devotie is Van der Wansem 1958; zie ook Krauss 2007, 67 e.v. Zerbolt van Zutphen: Van Dijk (ed.) 2011; Gerlach Peters: Kors 1991. Over de pest in Deventer: Meinsma 1924, h. 48-52. Zie voor het sterfbed van Lubbert ten Busch Mertens 1998. Innerlijkheid en (lijdens)meditatie: De Bruin 1983, 172 en Van Aelst 2005 en 2011; voor piété/ pitié zie Smeyers e.a. 1993, 22. Internationaal: McNamer 2010.
| |
Boek- en tekstcultuur
Naast Staubach 1991 en 2003, Kock 1999 en Krauss 2007 blijft waardevol Lourdaux 1974; zie ook Obbema 1996, 27 e.v. Herziening vertalingen 1360: Claassens 2005, 112 e.v. Citaat Lievens: Lievens 1995, 331. Gecultiveerde acribie: Van Dijk 2003, 23 e.v. en Staubach (ed.) 2004, 243 e.v. Revisie vertaling Horologium: Hoffmann 1994. Collaties: Van Beek 2009; propositum: Kors 1997b. Over rapiaria handelt Mertens 1989, over het bewaarde rapiarium van Florens Radewijns Van Woerkum 1950. Profectus: Stooker & Verbeij 1993. Getijdenboek Grote: Van Dijk 1993. Moderne Devotie en boekdrukkunst: taxaties over het verband lopen uiteen. Mertens 1993c, 77 relativeert, evenals Bollmann e.a. 2008, 97 e.v., maar Lourdaux 1974, 278 e.v. ziet wel duidelijk verband evenals Obbema 1996, 33. Zie voor een afweging Kock 1997, 219.
‘Huisstijl’ boeken Moderne Devotie: Obbema 1987 en 1996, 27 e.v., Gumbert 1990, 52 e.v. en Wierda 2000. Exemplaren Tafel: Van Oostrom 1992a, 161 e.v. Decoratie en penwerk: Korteweg (ed.) 1992, speciaal de bijdrage van Lem & Wierda. Citaat Ruh: Ruh 1996, 157 (Ruh noemt tevens de grote activiteit van de devoten als boekbinders). Grensverkeer Latijn-Nederlands bij de Moderne Devotie: Scheepsma 1996. Zie voor Gerlach Peters Kors 1991 en voor het ‘wisselbad’ rond Suso Van Aelst 2005 en 2011. Over Grotes vertalingen naar het Latijn handelt De Baere 1993b; over zijn vertalen in beide richtingen Caspers 2008. Zerbolts De libris teutonicalibus: Staubach 1997. Bijbelvertalingen Scutken: Biemans 1984, h. viii. Bedudinghe: Ruh 1996, 195 e.v. (diens citaat op p. 205) en Schepers 2006.
| |
Zusterhuizen
Vrouwen in de Moderne Devotie: Scheepsma 1997, Goudriaan (ed.) 2008, 54 e.v. en 2011. Zie voor de band met begijnen Koorn 1985; voor bevoogding Lingier 1993, 286 e.v. en 2000, 137 e.v. Devote Nederlandstalige boeken uit vrouwengemeenschappen: Stooker & Verbeij 1997. Suso-vertalingen: Van Aelst 2005. Zie voor vertalingen van liturgische gezangen Desplenter 2006 en Folkerts 2010. Spiegel der maechden: Küsters 2001 en hiervoor p. 189. Cantilene: Lievens 1993, en zie ook Komrij (ed.) 1994, 352 e.v.; de citaten zijn hier op enkele plaatsen gecorrigeerd op grond van autopsie in Houghton Library (Harvard University, Cambridge Mass. sign. Dutch 13, f. 191v-195r). Zie voor Diepenveen Wierda (ed.) 2000, Scheepsma (ed.) 2002 en Scheepsma 2007, en voor Brinckerinck Mertens 1996, Blommestijn e.a. (ed.) 2003, 57 e.v. en M. van Dijk 2004. Masculiene controle: Elliott 2004. Over zusterboeken: longen & Scheepsma 1993, Scheepsma 1996, 1997 en Scheepsma (ed.) 2002, 36, 77 e.v. en 95 e.v., Bollmann 2004 en 2009, Heene 2007 en Mulder 2009. Scheepsma (ed.) 1993 biedt een toegankelijke bloemlezing in vertaling. Over de Duitse Schwesternbücher handelt Winston-Allen 2004, 206 e.v. Over sterfscènes in de zusterboeken en het sterven bij de devoten: longen & Scheepsma 1993, 308 e.v., Scheepsma (ed.) 1993, 180 e.v. en vooral Breure 1985, 1987 en Mertens 1998.
| |
Betekenis
Het citaat van Huizinga is Huizinga 1919, 317; dat van Romein: Romein 1932, 199. Taal van de Moderne Devotie: Leloux 1985 is voornamelijk dialectologisch; meer lexicaal materiaal bij Verdenius 1923. Zuster als drempel: De Man 1944-45, 31 e.v. Ver in zijn oordeel over devote (mis)vorming gaat Weiler 2002. Geert Grote over de Dom van Utrecht: Hofman (ed.) 2003. (Dit schotschrift van 750 regels werd pas ontdekt in 1967 en uitge- | |
| |
geven en vertaald door R.R. Post; in 1980 vond men een tweede en beter manuscript, dat aan de basis ligt van de ed. Hofman). Analyse en interpretatie: Hofman in Blommestijn e.a. (ed.) 2003, 41 e.v.; zie ook Jappe Alberts 1969, 15 e.v. en Veelenturf (ed.) 2000, 15 e.v. Brede achtergronden: Vroom 1981. Geert Grote en de kredietcrisis: Buve 2009. Zie voor Moderne Devotie en onderwijs Troelstra 1901, 21 e.v. en 55 e.v., Lourdaux 1974, 274, Van Dijk e.a. (ed.) 2007, 39 en Van Engen 2008, 144 e.v. Schoolscène: Van den Eerenbeemt 1935, 101. Hendrik Mande: Mertens (ed.) 1984 en 1986. (De tirade over opgeblazen geleerdheid lijkt overigens echo's te vertonen van de Dialoog van meester Eckhart en de onbekende leek.) Moderne Devotie in relatie tot crisistijd: Gerwing 2004. Invloed van Ruusbroec: Epiney-Burgard 1970, 104 e.v., Alaerts 1985, 144 e.v., Mertens 1995b, 120 e.v., Ruh 1996, 18 en 24, en 1999, 118 e.v. en Swart 2006, 24 e.v. Speciaal over ghemein leven handelt De Baere 1985. Ruusbroec in vergelijking tot Grote: Weiler 1984, 85 e.v. en Burger 1993, 41 e.v. Fundamenteel over de connectie met Bohemen: Derwich e.a. (ed.) 2004; zie ook Graus 1971, Girke-Schreiber 1974 en Gerwing 2004, 605 e.v.; losse observaties bij De Bruin 1984, 103 en Van Banning 1985 (met dank aan dr. Rijcklof Hofman). Moderne Devotie en Nederlandse ‘identiteit’: Pleij 2010, 112 e.v.; (beperkte) invloed op Erasmus (die in Deventer naar school ging): Augustijn 1988, 71 e.v. Tussen Middeleeuwen en moderne
tijd: Ozment 1980, 95 e.v., Elm 1985 en 2004, Staubach 1991, 422 e.v. en Kock 1999, 13 e.v.; maar zie dan ook weer Peters 2003. Titus Brandsma: Dölle 2000; zie ook Van Dijk 2003, over het (onvoltooide) wetenschappelijke werk van Brandsma. Doorwerking Moderne Devotie: Bange e.a. (ed.) 1988 en Van Dijk 2002. Moderne Devotie als levende bron van inspiratie: Van Dijk 1996, 23 e.v., 2004 en 2006. Internationale actualiteit: Gerwing 2004.
| |
Bruisend Brugge
De literatuur over laatmiddeleeuws Brugge is omvangrijk. Belangrijke algemene werken zijn: Marechal 1985, Friedland (ed.) 1990, Vermeersch (ed.) 1992, Vandewalle (ed.) 2002 en Murray 2005 (diens titeletiket ‘cradle of capitalism’ is overigens omstreden: vgl. Howell 2010 en de recensie van Howell 2010 door Van Bavel 2011). Toegankelijk, grondig en principieel is Blockmans 2010, 249 e.v.; Blockmans & Pleij (ed.) 2007 bevat diverse mooie bijdragen over Brugse ‘plaatsen van herinnering’.
N.B. Opmerkelijk blijft de mededeling in Rond den heerd 18 (1883), 405 dat James Weale op een speurreis door Noord-Duitsland en Denemarken een meerdelig handschrift zou hebben gevonden ‘dat de beschrijving bevat van de stad Brugge. Dit handschrift is van de jaren 1400’. Het artikeltje gaat vervolgens omstandig in op de beschrijving van o.a. de Heilig Bloedkapel (anno 1400!?) in dit handschrift, maar omtrent het meerdelige boek in kwestie is sindsdien niets meer vernomen. Is het een kapitale bron geweest uit kringen van de Hanze, of betreft het een spookverschijning?
Brugge 45.000 inwoners: Friedland (ed.) 1990, 20. Zie voor kraankinderen Friedland (ed.) 1990, 16, Vandewalle (ed.) 2002, 25 en Murray 2005, 72; voor het waterhuus Van Leeuwen 2005, 235. Zie voor (het ontstaan van) de beurs Murray 2005 en Stabel 2007; voor de Hanze Vandewalle (ed.) 2002; internationale handel: Stabel e.a. (ed.) 2000. Fabricage van zijde: Tognetti 2005; Scandinavië: Nyberg 1990; een overzicht van ingevoerde goederen biedt Van Uytven 2002. Zoutproductie: Nicholas 1992, 286 e.v.; Albrecht van Beieren koopt diamanten: Vermeersch (ed.) 1992, 76; zie voor de grafplaten aldaar p. 314 e.v. Van Houtte 1950 en 1983 handelen over makelaars en herbergiers.
Geletterdheid in Brugge: Spufford 1995; Deschamps in Brugge: Coleman 2000; zie voor Machaut Reynaert 1984b, 46 e.v. Onderwijs: Dewitte 1972. Lubert Hautscilt: Smeyers e.a. 1993, 217 e.v. en Smeyers 1995. Zie voor Mariadevotie in de middeleeuwse stad Thompson 2005, zie ook Schreiner (ed.) 2002, 125 e.v. en 140 e.v. Heilig Bloed: Bynum 2007; nauwkeurig over de processie: Andriessen 2002, 45 e.v. Voor verwevenheid devotie en stadseconomie zie Brown 2011, alsmede Vandenberghe 2003 en Murray 2005, 368.
Paupers, armen, marginalen: Vanhemelryck 2004, Murray 2005, 89 e.v.; zie voor het Sint-Janshospitaal Lobelle-Caluwé 2007. Joden: Geirnaert 2002, 97; homoseksualiteit: Boone 1996.
| |
| |
Brugse wegwijzer: Hamy (ed.) 1908, App. iv, en Kruip 2009 en 2010b. Immigranten: Thoen 1993 en 1994; bankier Rapondi als boekhandelaar: Buettner 1988, zie ook Vandewalle (ed.) 2002, 59 en Maddocks 2006. Zie voor de gebroeders Veckinchusen Vermeersch (ed.) 1992, 109, Spufford 2002, 336 e.v. en Vandewalle (ed.) 2002, 112. John Goldbeter: Murray 2005, m.n. 265 e.v.; Centurio en Barbagialle/Barbesaen: Corbellini 1997 en Murray 2005, 186; familie Adorno/Adorne: Geirnaert 1983 en Vermeersch (ed.) 1992. Broederschap Hulsterloo: Brinkman 2005; zie voor de confrérie rond de Droge Boom Strohm 1983, Vermeersch (ed.) 1992, 250, Reynaert 1999c, 250 en Van der Meulen 2001; voor het gezelschap van de Witte Beer: Reynaert 1999c, 38 e.v., Van den Abeele 2000, Brown 2000 en 2006, Murray 2005, 368, Pleij 2007b, 317 e.v. (aldaar ook over de Poortersloge). Dupont 1996 handelt over prostitutie. Positie van de vrouw in middeleeuws Vlaanderen: Greilsammer 1990. Moderne stadssociologie: Florida 2002 en 2005; Glaeser 2011.
| |
Traditie en vernieuwing
Livre des mestiers/Bouc vanden ambachten: editie: Gessler (ed.) 1931, zie verder Rheinfelder 1937, Van der Have 2002 en Cotman 2004 alsmede hiervoor p. 30 en 84. Muziekleven Brugge: Dewitte 1974, Strohm 1983 en 1990, Andriessen 2002. Huize De Patiëntie Buyle 1995. Parijse handschrift Apocalyps: Van der Meer 1978, Smeyers e.a. 1993, De Hommel 2001 en De Hommel & Koldeweij 2005. (Er lijkt ook een lijn te lopen tussen deze stijl en die van tekeningen in het Wiesbadense handschrift, zie hiervoor p. 202 e.v. en Kienhorst & Schepers (ed.) 2009, 91 e.v). Jan Praet: Bormans (ed.) 1872 en Reynaert 1983 (met deeleditie); zie ook Holleman-Stevens 1964. Gevarieerde rijmschema's en dichtvormen: Van Driel 2012, 150 e.v. Poetic individuality: Dronke 1986.
| |
Goudmijn ‘Gruuthuse’
De belangrijkste vakliteratuur en nieuwe standaard zullen weldra zijn de editie-Brinkman en de monografie van Frank Willaert over het middeleeuwse lied in de Nederlanden. Ik dank Frank Willaert en Herman Brinkman voor de meer dan collegiale inzage in voorversies van hun werk. Tot de publicatie daarvan zijn de voornaamste algemene studies (na het pionierswerk van Geerts 1909) Heeroma (ed.) 1966 (over het onthaal daarvan Gerritsen 1969 en Van Oostrom 1992b): Reynaert 1999c, diverse bijdragen in Grijp & Willaert (ed.) 2008 en Willaert (ed.) 2010.
Hier relevante deelstudies: Flach 1992, De Bree 1994 en De Loos 2007 (over Aloeette); Van Oostrom 1992b (over visie Heeroma en onthaal ervan); Brinkman 2002a en 2005 (archiefgegevens, en zie dienaangaande ook Geirnaert 2010); Brinkman 2002b en 2004 (over het Kerelslied); Dumolyn 2010 (politieke allegorie). Over middeleeuwse bontwerkerij (met veel aandacht voor Brugge) handelt Delort 1978. Percheval vanden Noquerstocque: Brinkman 2004. Historische Egidius: Geirnaert 2010. Vers 5 van het Egidiuslied is een erkende crux: zie Damsteegt 1996, Reynaert 1999c, 127 e.v., Stroop 2000, en Duinhoven 2001 (met discussie). Melodie annex streepjesnotatie van het lied: Vellekoop 2002. Interpretatie: Komrij 1998; receptie: Brinkman 2008.
|
|