Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400
(2013)–F.P. van Oostrom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 549]
| |
[pagina 550]
| |
Als het goed is, heeft de lezer er niet te veel hinder van - maar feit is dat Wereld in woorden het meest complexe boek is dat ik ooit heb gemaakt. De veelheid en variëteit aan relevante teksten, elk met hun eigen verhaal, vraagtekens en vakliteratuur; de brede context van Europa gedurende een zeldzaam turbulente eeuw; de vergelijking met omringende taalgebieden waar de veertiende eeuw evenzeer als weerbarstige periode geldt; de doorloop naar andere disciplines en ten slotte de ambitie om alles te vangen in een gedegen maar tevens lichtvoetig verhaal - het maakte dit tot een rijk maar ook veeleisend project, en ik heb soms oprecht getwijfeld of het boek er wel zou komen. Dat dit toch is gelukt, heeft alles te maken met het feit dat ik kon werken in de best denkbare omstandigheden, en bijstand had van sterke steunpilaren. Het is een plicht en voorrecht om daarvoor hier dank te betuigen, ook al kan dit maar een flauwe indruk geven van de daadwerkelijke bijdrage van personen en instituties aan dit zevenjarige project.
Bij uitstek geldt dit voor dr. Ingrid Biesheuvel, de enige die het project van begin tot eind mede heeft gedragen. Wij maakten eerder samen Maerlants wereld (1996) en Stemmen op schrift (2006) en kunnen lezen en schrijven met elkaar - maar ook zij heeft voor Wereld in woorden verder en dieper moeten gaan dan ooit. Vanaf de eerste tot en met de vijfde en laatste fase van het boek is haar steun essentieel geweest. In de eerste fase (grove ideeënvorming) droeg zij vrachten vakliteratuur aan die mogelijkerwijs relevant zou kunnen zijn. In de tweede fase (jagen en verzamelen) maakte zij talrijke dossiers over vaak onbekende teksten (exempelen, het Rechts boek van Den Briel, vroege woordenlijsten, het werk van Augustijn ken, het Maastrichts paasspel) en achtergronden (stadsscholen, positie joden, glasschilderkunst in de veertiende-eeuwse Lage Landen). In de derde fase (schrijven op maat) heeft zij tientallen toegespitste vragen uitgezocht, zoals naar het gebruik van ridder in de abele spelen, de frase ‘groot en klein’ in het Middelnederlands, de omvang van het grotendeels onuitgegeven oeuvre van de vertaler van 1360, het opschrift van de kroniek Vanden derden Eduwaert, het Zoniënwoud in de veertiende eeuw, de herkomst van het woord teesteye... Plus een veelheid aan vagere kwesties zoals: staat er in de Spiegel der sonden iets over heling, heeft de taal van de Moderne Devotie voorkeur voor verkleinwoordjes, is er zelfspot bij Jan Praet? In de vierde fase (controle en correctie) heeft zij talrijke netelige kwesties opgehelderd; soms verband houdend met slechts een zin of zelfs woord, zoals de uiteindelijke vervanging van het woord ‘staand’ in ‘tweemans’ weefgetouw, waarachter een compleet literatuuronderzoek plus correspondentie met het Textielmuseum schuilgaat. In de vijfde fase (afronding) heeft zij de Aantekeningen helpen redigeren, de literatuurlijst gemaakt, de eerste versie van alle vertalingen bezorgd en het register samengesteld. En dit alles is nog maar een greep uit haar werkzaamheden; achter | |
[pagina 551]
| |
elke bladzijde in dit boek (plus bladzijden die het boek niet hebben gehaald) zit een berg werk van haar. Zonder Ingrid was dit boek er niet geweest.
Kim Ragetli m.a. heeft geassisteerd bij het onderzoek in fase drie, en bovendien - zeer belangrijk - de illustratieredactie voor dit boek op zich genomen. Mede omdat het hier geregeld om weinig gangbaar materiaal ging, was dit een uiterst bewerkelijk karwei dat veel zoekwerk vereiste en veelvuldig contact met tal van personen, instellingen en diensten. De verantwoording van de illustraties op p. 582 e.v. is te beschouwen als het onderwaterscherm van een ingewikkeld proces dat zij op uitstekende wijze heeft behartigd.
Zeer groot is, net als bij Stemmen op schrift, de bijdrage van Aggie Langedijk geweest. Zij heeft de concepttekst van de vierde fase aan zeldzaam indringende redactionele supervisie onderworpen. (Op de website kan men een paar specimina bekijken.) In ontelbare gevallen heeft zij keuze helpen maken uit open varianten; onder haar handen is de tekst helderder, hechter en strakker geworden. Het gaf bij het schrijven veel vertrouwen dat zij meekeek en meeschreef.
Onder leiding van Mai Spijkers hebben alle afdelingen van Uitgeverij Bert Bakker zich voorbeeldig ingezet om van tweehonderdduizend woorden hoofdtekst plus massief bijwerk en meer dan honderd illustraties een mooi boek te maken en dit goed te laten landen. Niet vanwege de bijzondere band, maar vanwege haar bijzondere bijdrage noem ik daarbij speciaal Marieke van Oostrom, die zich om het manuscript heeft bekommerd met het taalgevoel van onze vader († 1993) en de zorgzaamheid van onze moeder († 2007).
Inhoudelijk heeft dit boek zeer veel te danken aan een brede en zeer deskundige leescommissie van eminente collega's: Wim van Anrooij, Herman Brinkman, Jef Janssens, Thom Mertens, Jo Reynaert, Paul Wackers, Geert Warnar en Frank Willaert. Hun commentaar op de derde versie heeft mij voor menige uitglijer behoed, gedwongen mijn gedachten scherper te formuleren, extra inzichten geschonken, helpen nuanceren en waar nodig hernemen, en voor meer diepgang gezorgd en minder doordraverij. Dat deze drukbezette collega's zo veel tijd en zorg hebben willen besteden aan het verrijken van mijn boek, heeft mij nog eens bevestigd in het unieke klimaat binnen ons specialisme. Onze generatie geeft via het tweeluik van deze literatuurgeschiedenis veel nieuw verworven kennis en inzicht door aan een volgende generatie, die daar ongetwijfeld iets zeer eigens mee zal doen. | |
[pagina 552]
| |
De instelling van bovengenoemde leescommissie dank ik aan de Nederlandse Taalunie, die het project voor een nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft geëntameerd waarvan mijn tweeluik de eerste delen vormt. Speciale dank spreek ik graag uit aan de hoofdredactie van het project, Arie-Jan Gelderblom en Anne Marie Musschoot, wier scherpzinnig meelezen mij zeer heeft gestimuleerd.
Zoals blijkt uit het bovenstaande, is de wetenschap achter Wereld in woorden in hoge mate mensenwerk. Maar zoals iedere wetenschap heeft zij vandaag de dag behoefte aan een goede context van instituties en infrastructuur. In een vakgebied als het mijne zijn dat geen apparaten - al moet ik er niet aan denken waar dit boek zou zijn geweest zonder de computer - laat staan zulke spectaculaire zoals deeltjesversnellers, satellieten of mri-scanners. Maar ook de alfawetenschap stelt tegenwoordig hoge eisen, en nog wel zeer natuurkundige: tijd en ruimte. De Universiteit Utrecht heeft mij beide in overvloed gegeven. Het was een uniek voorrecht om aan de universiteit waar ik het vak leerde en door het academische leven werd gegrepen, veertig jaar later als universiteitshoogleraar in volledige vrijheid zo veel tijd en zorg te kunnen geven aan synthese van mijn werken in de wetenschap.
Slechts wie zich blindstaart op het omslag, kan Wereld in woorden houden voor het ontelbaarste boek dat iemand in zijn eentje heeft geschreven. Maar een boek als dit is net zo weinig eenmanswerk als ir. Lely de Afsluitdijk heeft neergelegd. (Die volgens mijn vader Afsluitdam had moeten heten.) Het ‘inpolderen’ van een eeuw literatuurgeschiedenis op dergelijke wijze is een project zoals dat alleen maar aan een universiteit kan worden ondernomen. Daarom geldt mijn grootste dank ten slotte die unieke institutie: de universiteit, als instelling van onderwijs en onderzoek en inspiratie - vermoedelijk het waardevolste en in elk geval duurzaamste geschenk dat de wereld aan de Middeleeuwen dankt.
Frits van Oostrom Utrecht, januari 2013 |
|