Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300
(2016)–F.P. van Oostrom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 553]
| |
[pagina 554]
| |
Dit boek is tien jaar in de maak geweest (1996-2006). In die lange periode heb ik royaal mogen steunen op tal van instituties en personen. Waarschijnlijk werd nog nooit een (deel van een) Nederlandse literatuurgeschiedenis in zulke gunstige omstandigheden geschreven.
Mijn werkgever, de Universiteit Utrecht, heeft mij in 2002 tot universiteitshoogleraar willen benoemen, en daarmee alle vrijheid gegeven om dit grote project, dat op dat moment vooral bestond in talloze ruwe tekstbestanden en hangmappen, tot een synthese te brengen. Daarmee heeft de universiteit waar ik studeerde, het vak leerde en promoveerde (in de kring rond W.P. Gerritsen, in de jaren 1971-1981), zowel de fundamenten voor dit boek gelegd als de voltooiing ervan mogelijk gemaakt. Van 1982-2002 was ik in dienst van de Universiteit Leiden, een periode waarop ik met grote vreugde en dankbaarheid terugkijk. Het zijn de jaren geweest van het nlcm (Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen), het onderzoeksprogramma dat de studie van de Middelnederlandse letterkunde aanzienlijke impulsen kon geven. Dit boek heeft zeer veel te danken aan de dissertaties, themabundels en flankerende activiteiten die in nlcm-verband konden worden ondernomen. Dat het nlcm bestond, was in de eerste plaats te danken aan de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (nwo), die mij in 1989 een aanzienlijke Pioniersubsidie toekende. Dankzij nwo's Spinozapremie in 1995 kon het werk van nlcm worden voortgezet, en mijn eigen aandeel zich des te intensiever richten op deze literatuurgeschiedenis. Van bijzondere betekenis is een verblijf aan Harvard University geweest, waar ik in 1999 gasthoogleraar was op de Erasmus Chair. De aan Harvard verzorgde Erasmus Lectures vormden een eerste nadere proeve voor dit boek en het hopelijk over enkele jaren te publiceren vervolg ervan, dat de periode tot en met het Gruuthuse-handschrift zal beslaan. Bovendien bood Harvards unieke Widener Library, de grootste wetenschappelijke bibliotheek ter wereld - in 1915 gesticht dankzij een gift van Eleanor Elkins Widener, ter nagedachtenis aan haar met de Titanic verdronken zoon - de voor dit bibliotheekintensieve vak kostbare mogelijkheid om vrijelijk te kunnen grasduinen in een open magazijn, waar de internationale mediëvistiek menselijkerwijs compleet en bij de tijd beschikbaar was. Veel van de vergelijkende inzichten omtrent Middelnederlandse literatuur in haar Europese context dank ik aan uren in de stacks van Widener. Overigens was de Leidse universiteitsbibliotheek, in de persoon van haar toenmalige bibliothecaris Paul Gerretsen, zo gul om in de jaren 2002-2004 als individueel arrangement te realiseren wat in de Widener Library | |
[pagina 555]
| |
een institutionele faciliteit is: dat onderzoekers een werkvertrek kunnen krijgen in de bibliotheek. Gedurende het academisch jaar 2004-2005 mocht ik verblijven op het Netherlands Institute for Advanced Studies (nias) in Wassenaar, een van de onderzoeksinstituten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Dankzij de excellente werkomstandigheden in dit instituut kreeg Stemmen op schrift zijn ware vorm, waarmee het na Het woord van eer (1987) en Maerlants wereld (1996) mijn derde boek is dat op het nias werd geschreven.
In 1997 kreeg het project er een aanzienlijke dimensie bij dankzij het initiatief van de Nederlandse Taalunie tot de totstandkoming van een nieuwe, complete Nederlandse literatuurgeschiedenis, door negen deskundigen te schrijven. Van toen af was Stemmen op schrift tevens het eerste deel van een project dat alle eeuwen van de Nederlandse literatuurgeschiedenis bestrijkt. De Taalunie bood belangrijke financiële steun (zowel op personeel als op materieel gebied), en creëerde bovendien een kader waarin het werk inhoudelijk nog beter kon gedijen. Aan de Taalunie dank ik een leescommissie die commentaar gaf op voorlopige versies van dit boek. Daarvan maakten in dit geval de meest vooraanstaande kenners van de vroege Middelnederlandse letterkunde deel uit: Jef Janssens (Brussel), Thom Mertens (Antwerpen), Jo Reynaert (Gent), Paul Wackers (Utrecht) en Frank Willaert (Antwerpen). Samen met hoofdredacteur Arie-Jan Gelderblom en collega-auteur (van het deel over de achttiende eeuw) Joost Kloek hebben deze experts mij ongelooflijk gul laten profiteren van hun kennis en inzichten; zij hebben talloze suggesties aangedragen, nuances aangebracht en mij voor talrijke vergissingen behoed. Gelukkig (en vermoedelijk zeldzaam) is de wetenschap waarin de prominenten in het vak zich zo veel tijd, moeite en hulp getroosten om het werk van een collega zo goed mogelijk te maken.
Naast alle geïnstitutionaliseerde steun heb ik heel veel individuele hulp mogen ontvangen van collega's - neerlandici, historici, romanisten, germanisten, maar ook frisist en arabist - die telkens weer bereid bleken om zich te laten bevragen op hun expertise. Te bestemder plaatse in de Aantekeningen is de dank aan hun adres gepersonaliseerd.
Niemand heeft aan dit boek zoveel bijgedragen als Ingrid Biesheuvel. Om te beseffen wat zij heeft gedaan, zou de lezer eigenlijk moeten kunnen kijken naar de massieve documentatie die eraan ten grondslag ligt, en waarin zij een | |
[pagina 556]
| |
reusachtig aandeel heeft gehad. Honderden kleine en grote notities van haar hand leverden basiskennis aan op alle mogelijke gebieden, verifieerden vage intuïties, of verkenden onderweg gerezen vragen: over doopvonten, weerwolven, het ik-gebruik bij Hadewijch, een arthuriaanse kus in Dantes Inferno, voorbeelden van medisch ongerief in Der naturen bloeme (Maerlant und kein Ende), over hoeveel reliëfs de Boeroeboedoer telt en of de humanist Justus Lipsius misschien ook minder fraaie trekjes had. Ingrid nam daarbij op de koop toe dat het soms zaken gold die uiteindelijk buiten het boek bleven, zoals over het reinaerdiaanse houtsnijwerk in koorbanken of hoe het zat met de groep Vlaamse ketters die in 1160 Engeland bezochten en onder zware straffen werden uitgezet. Zelfs werd zij soms heengestuurd achter hetgeen complete canards bleken, zoals dat C.S. Lewis ooit een boek zou hebben willen schrijven over de Proza-Lancelot. En na dit alles heeft zij ook nog eens alle citaten willen controleren en de eerste (veelal tevens laatste) versie van alle vertalingen en aantekeningen gemaakt. Zonder haar steun was dit boek er simpelweg niet geweest.
Op een heel andere wijze dankt Stemmen op schrift immens veel aan de externe redacteur Aggie Langedijk. Om daarvan een indruk te krijgen, wende men zich tot het betreffende domein op de website www.stemmenopschrift.nl: men kan daar aan een paar specimina zien hoeveel mijn eerdere versie (die al de derde was) aan haar trefzekere hand, oordeel en smaak te danken heeft. Geen pagina, zelfs geen alinea van dit boek is zonder verbeteringen die zij heeft aangedragen.
Mijn Utrechtse secretaresse Sietske Fransen bood in de laatste fase bijstand op alle mogelijke fronten van kopijbegeleiding. Student-assistente Sacha Voogd bekommerde zich om het vergaren van de illustraties. Op de uitgeverij wist ik dit project in de veilige handen van, nota bene, mijn eigen zusje, Marieke van Oostrom. Zonder dit tegenover elkaar uit te spreken, hebben wij samen ons best gedaan om een boek te maken waarvan onze vader (J.Ph. van Oostrom, overleden in 1993) zou hebben genoten. In de privésfeer sta ik meer in het krijt dan hier gepast zou zijn om uit te meten.
Ten slotte voel ik mij zwaar schatplichtig aan de vooruitgang der moderne techniek, en meer speciaal de ict. Het doet goed dat het nieuwe hier het oude zo tot steun kon zijn. De tekstverwerker maakte vele versies van het boek mogelijk, waaraan tot op het laatst kon worden geschaafd. Daarnaast waren er instrumenten als de onwaardeerlijke cd-rom Middelnederlands; het internet | |
[pagina 557]
| |
als met de jaren (en dankzij Google!) steeds betrouwbaarder informatiebron, ook voor de historische geesteswetenschappen; de digitalisering ten behoeve van de illustraties; en e-mail voor dynamische communicatie met collega's over de hele wereld. Een tienjarige genese lijkt op het eerste oog misschien een middeleeuwse stijl van werken. De waarheid is dat dit boek met een ganzenveer nooit geschreven had kunnen worden.
Frits van Oostrom Utrecht, 2 september 2005 |
|