Grote lijnen
(1995)–F.P. van Oostrom– Auteursrechtelijk beschermdSyntheses over Middelnederlandse letterkunde
[pagina 137]
| |
De onvoltooide middeleeuwen
| |
[pagina 138]
| |
en morele instructie gaat, collectief beleefd doordat iemand voorleest en de rest luistert.Ga naar eind2. Zo ging het met die handgeschreven boeken en incunabelen, die wij nu met witte handschoenen aanpakken. En die zorgvuldig gerestaureerd worden door ze te bevrijden van al die gebruikssporen, waarvan het belang te laat door de wetenschap onderstreept is. Het conserveren van voorwerpen met kunstwaarde kan op gespannen voet staan met wetenschapsbeoefening. In dit geval dreigt door modern vakmanschap en het steeds voornamer ritueel bij de raadpleging het zicht benomen te worden op het zeer intensieve gebruik, waarvoor het gros van de boeken in de volkstaal bedoeld was en aangewend werd. Boeken waren gebruiksgoederen, die veel ter hand genomen werden en door de handen van velen konden gaan.
De typografische reproduktie van teksten vanaf het midden van de vijftiende eeuw heeft een beslissende invloed gehad op wezenlijke veranderingen in vorm en inhoud van wat wij literatuur noemen. Dit proces heeft zeker een halve eeuw in beslag genomen, al is het niet moeilijk om vol te houden dat het minstens een eeuw geduurd heeft voordat literatuur ten volle uitgegroeid was tot een massaproduct voor de vrije markt. Datzelfde geldt voor veranderingen in de tekstverwerking. De luisteraars naar literatuur in de volkstaal uit de handschriftperiode worden niet binnen enkele decennia privé-lezers van gedrukte boeken. Privélezen van handschriften kwam zeker voor, al was het niet gebruikelijk. Maar bovenal geldt, dat ook het gedrukte boek met literaire teksten nog zeker een eeuw akoestisch voltooid moest worden door een voorlezer ten overstaan van één of meer luisteraars.Ga naar eind3. Stil in alle eenzaamheid een gedrukt boek lezen blijft tot aan de renaissance in de Nederlandse letteren uitzondering. En ook deze aanhoudende, primair orale consumptie van fictie ten tijde van het gedrukte boek vormt een factor van belang bij de beoordeling van de functie van literatuur in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Het opmerkelijke is nu, dat de rol van deze veranderingen in de vermenigvuldiging en marktsituatie van het boek tezamen met een zich voorlopig niet navenant wijzigende receptie nog steeds niet met enige omvang en intensiteit de aandacht van de literatuurgeschiedschrijving vermag te trekken.Ga naar eind4. Men blijft ervan uitgaan, dat binnen enkele decennia de luistercultuur vervangen zou zijn door een leescultuur, overigens zonder daaraan veel consequenties te verbinden voor de veranderingen in het karakter van de literaire teksten en hun werking. Eigenlijk overweegt, zeker voor de middeleeuwse periode, | |
[pagina 139]
| |
de gedachte dat de drukpers nauwelijks enige wezenlijke verandering brengt. Zijn het niet vrijwel allemaal oude, zelfs eeuwenoude teksten die men op de pers legt, teksten waarvan het succes in de handschriftperiode ruimschoots gebleken is?Ga naar eind5. Deze houding blijft de noodzaak van een wezenlijk historische benadering van literatuur ontkennen. Het zeker voor die tijd op grote schaal vermenigvuldigen van een tekst binnen het bestek van enkele dagen of weken zal het wezen van die tekst tot in de kern aantasten, waarmee de gecontinueerde orale receptie op merkwaardig gespannen voet komt te staan. Wordt een literaire tekst nu naar inhoud en uiterlijk bewerkt om individuele kopers te verleiden, dan gaan die moderne verwervings- en bindingstechnieken weer even hard verloren bij het voorlezen. Alleen de voorlezer zelf kan min of meer heimelijk van al dat nieuwe profiteren en genieten. Of hoorde men toch meer dan wij nu denken? De nieuwe situatie doet enigszins denken aan de introductie van de televisie in de huiskamer, die ook een grootscheepse verandering in de communicatie teweeg zou brengen. Ondanks de vele nieuwe mogelijkheden die dit medium bood duurde het geruime tijd voor deze ten volle werden uitgebuit. Aanvankelijk imiteerde men in al die huiskamers de bioscoop, omdat men bewegende plaatjes slechts in die dimensie adequaat meende te kunnen consumeren. Pas langzamerhand, zij het aanzienlijk sneller dan bij de drukpers, drong zowel bij de kijkers als de programmamakers door dat dit medium verrassend andere mogelijkheden bood. In ieder geval barst de bom, wanneer steeds meer voormalig rederijkers en vroeg-renaissance-auteurs de drukpers zoeken om een breed publiek te vinden, dat naast de voordracht van hun gecompliceerder wordende teksten de stilte en concentratie zocht om die in een eigen tempo te laten doordringen. Dan zijn we ruim over het midden van de zestiende eeuw. Maar de drukpers kan in de geschiedschrijving van de Europese literaturen weinig goed doen. Doorgaans wordt zij genegeerd. Meer in een breder cultuurhistorisch verband maakt men haar uit voor een instrument dat bovenal de vernieuwing heeft tegengehouden. Zo zou de drukpers de stervende middeleeuwse cultuur kunstmatig verlengd hebben, de renaissance tegengehouden en de ontwikkeling van de literatuur gestremd. Alleen in Italië was de renaissance de drukpers gelukkig te snel af!Ga naar eind6. Jammer genoeg behoren dergelijke opvattingen met een hoog Huizinga-gehalte (al wordt het woord drukpers in het Herfsttij niet eens in de mond genomen) niet tot het verleden. Het succesvolle NLCM- | |
[pagina 140]
| |
project te Leiden sluit de eerste fase van de veelomvattende onderzoekingen naar de middeleeuwse literatuur en cultuur onder meer af met een prachtig plaatjesboek voor een breed publiek onder de titel: Handgeschreven wereld. Zelden werd de drukpers hardvochtiger buiten de deur gezet dan hier. In verband met de Middelnederlandse literatuur is dat niet alleen onrechtvaardig maar ook onjuist. Een zeer substantieel aantal teksten is uitsluitend dan wel voornamelijk of in aanzienlijk variërende versies slechts in gedrukte vorm bewaard gebleven. Daarbij gaat het zowel om oorspronkelijke teksten, tamelijk ongewijzigde versies van oudere teksten alsmede ingrijpend veranderde bewerkingen van ouder materiaal of van in een andere taal gedrukt werk. Maar de Elckerlijc, Karel ende Elegast en Van den drie blinde danssen mogen niet meedoen, evenals hun honderden soortgenoten. De drukpers lijkt bij uitstek slachtoffer te zijn van een rigide periodisering, die zijn knechtenrol vergeet en dwingende beeldvormingen oplegt van wat middeleeuws is, renaissancistisch of van alletwee een beetje. De laatste categorie wordt doorgaans gebastaardiseerd. Snoepen van beide wallen kan geen zuivere koffie opleveren. En in zo'n situatie valt men algauw tussen wal en schip. Dat is typisch het lot van de drukpers geweest in de cultuurgeschiedenis. Ze ‘past’ niet bij het middeleeuwenbeeld, terwijl ze voor de renaissance of de vroegmoderne tijd zozeer vanzelf spreekt, dat enige afzonderlijke aandacht overbodig lijkt. De middeleeuwen dienen opgetrokken te zijn uit koene ridders, hoofse jonkvrouwen, mystiek bevlogen nonnen, wild flagellerende monniken en vooral veel ganzeveren. Daar horen de vieze vingers van de zetter en drukker niet bij, ook al omdat hun nieuwe bedrijf zo nauw verbonden is met een burgerlijkheid die wij evenmin graag als waarlijk middeleeuws appreciëren. Vooral die ontplooiing en manifestatie van burgermacht heeft al menig mediëvist verleid tot vroegtijdige beëindigingen van hun zo geliefkoosde periode. In ieder geval eindigt die voor Duby en Le Goff aan het eind van de veertiende eeuw, terwijl er ook voorstellen zijn gedaan om de twaalfde eeuw als grens van wat dan wel de échte middeleeuwen moeten zijn te beschouwen. Verder is er binnen het cultuurgebied van de Lage Landen ook een zekere besmetting door de lage waardering van de late middeleeuwen in het algemeen. Daar weet Huizinga het nodige van. Vooral de rederijkerij kan weinig goed doen. Deze kent evenmin een grote belangstelling, terwijl zij eveneens als onmiddeleeuws geknutsel met de taal buitenboord geplaatst wordt in periodiseringen als ‘De Middelnederlandse literatuur tot aan de rederijkerij’. Binnen die visie hoort middeleeuwse literatuur zuiver te zijn, simpel en van een ontroerende | |
[pagina 141]
| |
eenvoud, wat die geperverteerde burgermanskunst allemaal niet zou zijn, nog daargelaten dat zij veel te weinig ridder en mystiek verwerkte. Bovendien wordt, al even ten onrechte, de rederijkerij verantwoordelijk gesteld voor die volgens velen zo verwerpelijke allegoriseringstechniek, die een toneel vol eendimensionale houten klazen opleverde.Ga naar eind7. Drukpers en rederijkerij, die aanvankelijk niets van elkaar moeten hebben, moeten nog steeds door het leven gaan als onmiddeleeuwse aanhangsels die de komst van de renaissance in de literatuur der Lage Landen onnodig vertraagd hebben. En dat verhindert voor wat de drukpers betreft om te onderzoeken, te laten zien en te laten doordringen hoezeer de ontwikkeling van de drukpers van fundamentele invloed is geweest op de tekstkeuze, tekstbewerking, het ontstaan van nieuwe tekstsoorten, het publiek en de receptie als het om literatuur gaat. De moderne roman, uitgerust met eigenschappen om een anoniem publiek tot aanschaf te bewegen en tot geboeid lezen te verlokken, is geboren op de drukpersen van de vijftiende eeuw. Dat lijkt de moeite waard om te onderzoeken. Hoe kwamen die eerste drukkers (tegelijk tekstbewerker, editor, uitgever en boekhandelaar) bijvoorbeeld aan hun teksten? Waarom slaan ze hier de Arturroman nagenoeg over? En waarom brengen ze de Roman van de Roos niet uit, evenmin als kluchten en boerden? We weten er vrijwel niets van, eenvoudig omdat zulke vragen tot nu toe nauwelijks gesteld zijn. De gedachte dat de drukkers zich eerst en vooral bedienden van handschriften blijkt nogal voorbarig. Enkele voorbeelden zijn bekend, maar voor wat de literatuur betreft is er veel minder gebruik gemaakt van Middelnederlandse handschriften dan wij passend vinden voor een natuurlijke ontwikkeling van de nationale letterkunde. Zo ziet het er eerder naar uit dat de drukkers der Lage Landen buitenlandse produkties navolgden en bewerkten, eenvoudig omdat zulke teksten gemakkelijker in handen waren te krijgen en bovendien een zeker succes elders hadden gedemonstreerd. Het tekstenmilieu voor de drukkers in de eerste halve eeuw bestaat in de eerste plaats uit de internationale boekengemeenschap rond de drukpers. Dat volgt al uit de intensieve handel in houtblokken voor de illustratie en uit de talloze piratenedities, die de octrooiregelingen en privileges uit het onmiddellijke begin van de zestiende eeuw uitlokten. Op deze literaire tekstenhandel, geïnstigeerd door de drukpers, bestaat nauwelijks enig zicht. Uit een onderzoek naar het fonds van de Brusselse drukker Thomas van der Noot (actief van omstreeks 1505 tot 1523), rijk gevuld met literaire teksten, bleek hoe ‘onderzoekbaar’ de boven gestelde vragen zijn. De verdwenen exemplaren van twee | |
[pagina 142]
| |
produkties konden weer boven water gebracht worden: Der scaepherders calengier van 1511 en Loose vossen der werelt van 1517. Van een omvangrijke rijmtekst, de Spiegel der behoudenessen van omstreeks 1508, bleek de auteur Jan Smeken te zijn, de Brusselse rederijker van wie Van der Noot meer werk drukte, sterker nog, die hij zeer waarschijnlijk bepaalde teksten liet schrijven. De identificatie verliep allereenvoudigst, namelijk via een acrostichon aan het slot. Drie andere teksten bleken evenzeer in een handomdraai op hun herkomst te identificeren. In alle gevallen gaat het om bewerkingen naar buitenlandse produkties, respectievelijk eenmaal uit het Duits en tweemaal uit het Frans: een fragment van de Lucidarius (er is slechts een enkele katern bewaard) van omstreeks 1510, de Spiegel der duecht van 1515 en Der foertuynen troest van omstreeks 1512. Ook de meeste andere titels uit zijn fonds waren snel te identificeren, waardoor Van der Noots werkwijze bij het vergaren van teksten zich duidelijk begon af te tekenen.Ga naar eind8. Het opmerkelijke is nu dat dergelijke informatie alleen voor Jan van Doesborch te Antwerpen beschikbaar is, en min of meer voor Gerard Leeu in zijn Goudse periode en Jacob Bellaert te Haarlem.Ga naar eind9. Maar (mede) ‘literaire’ drukkers als Eckert van Homberch, Snellaert, Vorsterman, Hillen van Hoochstraten, Seversz. en menig ander zijn nog lang niet op de herkomst van hun fonds onderzocht, waardoor meer algemene uitspraken over drukkerspraktijken in verband met de tekstkeuze in feite niet mogelijk zijn. Een ander zwak onderzocht item is de ontwikkeling van titels en titelpagina's.Ga naar eind10. Literatuur moet aangeboden worden op een vrije markt. Daarbij hoort allereerst een wervende titel, voorzien van aanlokkelijke aanprijzingen. Wij weten heel goed dat de Beatrijs niet de Beatrijs heet, en Die hexe niet Die hexe. Die titels hebben we aan deze titelloze teksten toegevoegd in de negentiende eeuw, eenvoudig omdat wij gewoon zijn om onder zulke vlaggen met literatuur om te gaan. Een Middelnederlandse tekst uit de handschriftperiode gaf de relevante informatie over inhoud en aantrekkelijkheid in de proloog. De tekst was immers besteld door één persoon, die niet omgekocht hoefde te worden. En een luisterend publiek moest juist retorisch bewerkt worden met zo'n proloog om aandachtig en enthousiast te gaan en blijven luisteren. Voor ons is het onvermijdelijk geworden om een literaire tekst met de titel aan te duiden. En wij weten dat die gebruikelijke aanduiding grote gevolgen heeft voor de receptie van de tekst. Daarbij kan men zich afvragen hoe men in de middeleeuwen vóór de drukpers over een literaire tekst sprak. Herhaalde men de proloog in het voorbijgaan? | |
[pagina 143]
| |
Maar ook in de handschriftperiode dragen sommige teksten al een titel, of eerder een bovenschrift dat de tekst in een verzamelhandschrift onderscheidde van andere teksten en eenvoudiger op te zoeken en bespreekbaar maakte. Het belang van zulke commerciële ingrepen voor inhoud en werking van de tekst kan moeilijk overschat worden. De praktijk is echter dat vrijwel geen literatuurhistoricus hierbij stilstaat en het feit dat zijn object nu binnen enkele decennia altijd uitgerust is met een vaak luid aanbevolen titel gewoon als een uit de hemel gevallen gegeven aanvaardt. De lokroep van een titel schept een veel meer toegespitst verwachtingspatroon en dwingt vervolgens de tekst in het aangekondigde licht te lezen. En die titels zijn weer afgestemd op zo groot mogelijke verkoopkansen onder een zo breed mogelijk publiek. Zo valt meteen op dat historiserende literatuur graag wordt uitgerust met de namen van de oude helden als titel. Dat zou in de late middeleeuwen wel eens kunnen samenhangen met de stedelijke hang naar modellen voor krachtig individueel optreden, waarmee de burgermoraal zich zo graag tooit.Ga naar eind11. Heel moeilijk blijkt het om los te komen van de overtuiging dat de drukpers in principe en dus van meet af aan leesboeken produceert, die incidenteel ook wel eens voorgelezen werden. Het is eerder precies andersom. Het gedrukte boek in de volkstaal doet wat het handschrift ook beoogde, alleen aanzienlijk sneller en in veelvoud. Het legt op efficiëntere wijze en voor meer mensen tegelijk teksten vast, die aangepast zijn voor de voordracht of welke andere akoestische voltooiing dan ook. Dat zo'n boek ook hardop of zelfs stil gelezen kan worden in afzondering is een extra gebruiksmogelijkheid, waarop de drukker graag attendeert maar waarop zijn nieuwe bedrijf niet gegrondvest is. De eerste drukkers handhaven de opvatting, dat literatuur primair bestemd was om oraal te circuleren. Ook in druk is de tekst allereerst een partituur, die met geluid tot leven gebracht moet worden, alleen, voor tien mensen of ten overstaan van honderd. Nu kunnen en moeten zulke partituren echter onder veel meer mensen verspreid worden, in principe iedereen. En daar start de beweging om die traditionele, orale verwerkingen niet te vervangen maar uit te breiden met nog ongewone en weinig ingeburgerde receptiewijzen, zoals stillezen. Dat was een kunst die veel leken wel verstonden, maar die zij niet toepasten op literatuur. Vandaar de talrijke aanbevelingen en instructies. Literatuur en oraliteit leken in een onverwoestbare samenhang met elkaar te staan, sinds mensenheugenis. Verschriftelijking diende hier slechts ter ondersteuning, en dus vergemakkelijking en bevordering | |
[pagina 144]
| |
van die akoestische realisaties. En de vroege drukpers presenteert zich bij deze tekstsoort als een wonderbaarlijk multifunctioneel medium dat deze ondersteunende functie nog beter en voor nog veel meer mensen tegelijk kan vervullen, met in de marge bovendien de extra mogelijkheid om teruggetrokken in je eentje te lezen. Iedereen kan nu immers zo'n gedrukt boek betalen! Literatuur in de volkstaal hoort hardop. Een edelman dient de daden van zijn voorvaderen en andere vermaarde helden aan te horen in het openbaar. Onderwezen en vermaakt word je in groepsverband door deskundigen als bedelmonniken, sprooksprekers en acteurs. Zelf lezen van hun teksten komt wel voor vanaf de dertiende eeuw, maar is eerder surrogaat dan vervanging, behelpen in plaats van vervangen, eerder een soort meelezen met een helaas afwezige voordrager dan het opbouwen van een nieuwe en persoonlijke relatie met de tekst. De massale omslag in de wereld van de Latijnse teksten van dicteren naar zelf schrijven en van luisteren naar stillezen die zijn beslag krijgt tussen de twaalfde en de veertiende eeuw, heeft nauwelijks invloed op de volkstalige literatuur.Ga naar eind12. De aanzet tot spirituele zelfhulp brengt wel wat meer diepte in het stillezen, maar beperkt zich toch lange tijd tot teksten met een hoog catechetisch en meditatief gehalte. Pas in de loop van de zestiende eeuw lijkt die individuele leeshouding wat algemener over te slaan op fictie. Maar nog in 1555 is het opportuun om in een anekdotenverzameling voor onderweg in de postkoets (het Rollwagenbüchlein) te wijzen op de voordelen van stillezen. De lezer kan nu heimelijk kennis nemen van opwindende seksverhalen en listige overspeltechnieken, zonder dat anderen daarvan iets horen of merken!Ga naar eind13. En ook al dringt het zelfhulp-karakter van de gedrukte literatuur als het ware het teruggetrokken stillezen op, toch is het onjuist om te menen dat geluid hierbij geen rol meer zou spelen. Ook hier blijft lange tijd gelden dat lezen hoe dan ook hardop gaat. Daarom moet Bertha Jacobs rond 1500 nadrukkelijk laten weten, dat haar gebeden en oefeningen niet voor hardop lezen bedoeld zijn. En dat was kennelijk nodig.Ga naar eind14. Daarbij is het oppassen met het iconografisch bewijs. Afbeeldingen op miniaturen, schilderijen en prenten van lezende en luisterende mensen kunnen veel vertellen over (geïdealiseerde) receptiewijzen. Maar de interpretatie van zulke afbeeldingen vormt een niet te onderschatten probleem. Bijna opgetogen meent een onderzoeker een uitbeelding van stillezen door gewoon volk onder het werk te herkennen in een miniatuur uit een handschrift van omstreeks 1470. Een vrouw roert in een ketel boven het vuur, terwijl ze tegelijkertijd zit te lezen | |
[pagina 145]
| |
met gesloten lippen: ‘Typerend voor de laatmiddeleeuwse schriftcultuur: lezen onder het roeren! Het betreft vermoedelijk een stichtelijk boek, bijvoorbeeld heiligenlevens.’Ga naar eind15. Maar dat is niet het geval. De vrouw bereidt op het vuur een medicijn voor de blinde Tobit, die op de achtergrond op een bed ligt. Uit het receptenboek op haar schoot leest ze hoe ze te werk moet gaan. Literatuur in de volkstaal biedt Gerard Leeu aanvankelijk uitsluitend oraal aan. Dat sprak voor hem en zijn publiek vanzelf. En of een tekst nu gedrukt was of niet had daar niets mee te maken. Evenmin was het van belang of de consument in een groep stond te luisteren of in zijn eentje hardop las. Tekst verwerken ging gepaard met geluid: Hier beghint die historie van die seven wijse mannen van Romen. Welcke historie boven maten schoen ende ghenuechlijc is om horen, ende oec vreemt ende luttel ghehoert want si is nu nyeuwelinck in die teghenwoerdighe jaer van LXXIX ghetranslateert. Kort daarop begint hij voorzichtig ook te spreken over mogelijkheden om daarnaast zulke teksten in stilte te lezen. En dan zijn er meteen instructies nodig om aan te geven hoe dat precies moet.Ga naar eind16. Maar het orale aanbod gaat gewoon door. De Buevijn van Austoen, een ridderverhaal, sluit in de editie van 1511 in het adres aan het slot af met Also als gij ghehoort hebt. En hoezeer bij dit soort teksten zelfs teruggetrokken lezen in de studeerkamer toch nog verwijst naar het omzetten in geluiden, staat nog te lezen in de proloog van de Malegijs van 1556. Die is ongetwijfeld overgenomen uit een oudere druk, maar de bewuste passage is kennelijk blijven staan als een normale en herkenbare receptiewijze: Aldus was ic eens geseten op mijn studorium om te lesen, ende wat vremde materien te soecken. So schiepen mijn sinnen solaes ende glorie int hooren van den ouden historien. Natuurlijk hoeft hier van feitelijke akoestiek voor die auteur geen sprake meer te zijn (‘horen’ in de zin van ‘vernemen’), maar zijn solitaire receptie blijft hoe dan ook verlopen in auditieve termen.Ga naar eind17. Heel typerend is dat in de vroeg gedrukte teksten aarzelend en onduidelijk over stillezen wordt gesproken. Alleen met ‘zien’ wordt onmiskenbaar en uitsluitend daarnaar verwezen, maar altijd in opsommingen met ‘(voor)lezen’ en/of ‘horen’ die de meer vertrouwde omgang met het boek benoemen. In het Vaderboeck van 1490, een exempelverzameling ontleend aan de kerkvaders, wordt stillezen zelfs in | |
[pagina 146]
| |
akoestische termen omschreven, kennelijk omdat men zich moeilijk kan losmaken van de vaste relatie tussen tekst en geluid: Daeromme soe doe een yghelic sine uutwendige ende inwendighe oren op ende anmercke haren groten strijt. Ende sie die ewighe vroechde die si daermede ghewonnen hebben ende volghe hem nae.Ga naar eind18. Los van de traditie kreeg hardop lezen van literatuur en fictie bovendien een nieuwe impuls door de groeiende belangstelling voor de voordracht in kringen van humanisten en rederijkers. Het gaat om de actio, het laatste onderdeel van de retorica, waarin aandacht geschonken werd aan de presentatie van de tekst. De voltooiing van al die refreinen, rondelen en balladen lag in de voordracht, op de kamer of voor een groter publiek, en al dan niet in competitie. Een kroniekbericht uit het jaar 1516 geeft deze situatie precies weer: Item int jaer voerscreven waren XLVIII schoon loven te Bruesel voer die camer vander rhetorijcken gheheten dBoeck int openbaer ten tenneele ter eeren van Maria Conceptie heerlick ghelesen voer doctoren, ende veel groote gheleerde mannen, diet jugierden. Daar is het om begonnen. Pas druk gesticulerend en bij een publieke manifestatie kon men de tekst tot zijn recht laten komen. De voordracht is een wezenlijk onderdeel van het literaire bedrijf der rederijkers, dat ten onrechte tot nu toe vrijwel onbestudeerd is gebleven. Ook daarom vormen al die theatrale activiteiten de volstrekte apotheose van het rederijkersbestaan. De daarbij te hanteren technieken vonden ook hun weg naar het voorlezen in het algemeen. Leeskringen onder humanisten en de uitbeeldingen van lees- en zanggroepjes bevestigen hoe normaal het was om samen aan literatuur te doen en deze ten gehore te brengen. Zo werd het werk van Rabelais bijzonder geschikt geacht om druk gesticulerend voor te dragen. Daartoe was het ook ingericht, gezien alleen al de ellenlange opsommingen die pas goed tot hun recht kunnen komen in een (hilarische) voordracht.Ga naar eind19. Zelf lezen, de persoonlijke omgang met boeken, verloopt veel intenser, willekeuriger en diverser dan wij nu gewoon zijn. Men las niet steeds van begin tot einde, maar plukte voortdurend stukken uit de tekst. Lezen was vooral heen en weer bladeren en zo nu en dan eens een stukje lezen, algauw en soms al meteen vanuit een grote kennis van het hele verhaal. Lezen is overlezen, telkens weer passages uit- | |
[pagina 147]
| |
kiezen die men nu eens tot leven zal brengen, voor zichzelf of tegelijk voor anderen.Ga naar eind20. Die houding is al aanwezig in de handschriftperiode, gezien de wijze waarop Gerard Zerbolt van Zutphen spreekt over de slechte leesgewoonten onder leken aan het eind van de veertiende eeuw. Die lezen hun dubieuze fictie niet gewoon, maar die lezen daarín: Ende waerlecs hedendaechs sijn vele leeke die eenperlec lesen in logenachtegen boeken ende in fabulen van Roelande, van den stride van Troyen, ende dies gelijks van onbequamen ende onorborleken fabulen. En de uitvoerige lezersinstructie van Leeu bij zijn editie in 1479 van de Reynaert beveelt aan om dicwijl hier in te lesen. Later herhaalt hij nog eens om het niet bij één poging te laten mer dicwijl over te lesen.Ga naar eind21. Gedrukte boeken in de volkstaal zijn gebruiksartikelen, die men een plaats diende te geven in het dagelijks leven. Temidden van het huisgezin moeten ze vaak herlezen worden. Daardoor kan men zich de tekst goed inprenten voor verdere overdenkingen, bij wijze van geestelijk herkauwen dat al door de Moderne Devoten verbonden was met het lezen van volkstalige teksten.Ga naar eind22. Een catechetisch instructiewerkje voor het hele gezin als de Tafel des kersteliken levens, gedrukt door Leeu in 1478, laat daarover in de aanbodtekst geen twijfel bestaan: Hier beghint een goede vermaninghe ende een boexken dat men hiet die Tafel des kersteliken levens daer men claerlic in vindet wat een goet kersten mensche sculdich is te weten, ende die alle goede kerstenen sculdich sijn in horen husen te hebben voer hem selven, voer hoer kinderen ende voer hoer ghesinne.Ga naar eind23. De gebruiker wordt verondersteld voortdurend bezig te zijn met zo'n boekje, dat van alles in hem en zijn omgeving moet aanrichten. Zo werkt de tekst het meest profijtelijk op de lezer in, zoals Jan van Remmerswael en drukker Matthias van der Goes laten weten in het aanbod van Der sondaren troest uit 1492: Also wort een mensche ontwaer ende bekent die gesteltenisse sijnre sielen die dit boecxken dicwijl overleest oft hoert overlesen [...]. Daerom sal een goet kersten mensche dit boecxken als eenen spieghel voer oghen hebben, niet eens, mer dicwijl overlesende of horen overlesen.Ga naar eind24. | |
[pagina 148]
| |
Ook breder opgezette werken van moraliserend-didactische aard, doorspekt met exempelen, benadrukken het constant bezig zijn met de tekst, wil de boodschap enig effect hebben. In de Belial van 1484 gebeurt dat in de epiloog op het gezag van auteur Jacobus de Theramo, gedateerd 30 oktober 1382: Dus soe wel oude als jonge wilt speculeren ende mit indachten besich sijn in dit tegenwoerdige boucsken, want het volcomelic seyt de barmharticheyt Goods te sijn in de sonden. Ende daerom sal dit voerscreven tractaetken onder den sonderen genoemt warden Der sonderen troest. Dus als ghijt leest ende doersiet segt Gode [...].Ga naar eind25. In de Cathoon van 1519, een omvangrijke verzameling exempelen gestructureerd als dialoog tussen de leraar (‘Cato’) en zijn zoon, wordt er ook werk van gemaakt om te onderstrepen hoe noodzakelijk het is om telkens weer de confrontatie met de tekst aan te gaan: Ende daerom leest ende herleest dicwils mijn leeringhen ende gheboden in sulcker manieren dat ghi se verstaet ende wijsselic onthout in uwer memorien ende verstant [...]. Ende daerom en ist u niet ghenoech dat ghi mijn leeringhen ende gheboden alleen leest, mer ghi moet se lesen ende verstaen [...], want ghi sijt se sculdich te lesen ende te herlesen meer dan hondert mael totdat ghij se verstaet.Ga naar eind26. Deze intensieve leesmethode, al dan niet hardop en voor zichzelf en/of anderen, mag in principe voor alle volkstaalteksten gelden. Tenminste, zo ziet de drukker het graag. Er zijn ook wel andere argumenten. Want is het niet zo, dat literatuur en fictie dezelfde doelen dienen, ook al gebeurt dat met een andere inhoud? De Camp vander doot, gedrukt te Schiedam in 1503, is een lange rederijkerstekst op rijm, door Jan Pertcheval bewerkt naar het Frans van Olivier de La Marche. En ook deze krijgt van de drukker een verwerkingsadvies mee dat treffend overeenkomt met de aanbevelingen in de geestelijke literatuur: Dit boeck is ghenoempt den Camp vander doot // Studeert hier inne want het is u noot. Dat wordt nader toegelicht in de proloog: Daerom sellen allen sterflijke menschen dit boeck [...] dicwijls overlesen ende mitter herten overdencken ende speculeren.Ga naar eind27. | |
[pagina 149]
| |
Bij dat intensieve en voortdurend herhaalde gebruik van een boek kwam het dus geregeld voor, dat men niet steeds van begin tot eind las maar al bladerend of met behulp van een inhoudstafel passages uitkoos. Op een dergelijke omgang spelen de drukkers ook in door het boek voor deze gebruikswijze in te richten, waarop ze vervolgens de klant proberen te attenderen. Bij literatuur doen ze immers alles om de mogelijkheden tot afname aanzienlijk te vergroten. Daardoor kan een situatie ontstaan, dat nog weinig geoefende lezers menen dat het zo moet: al bladerend en zoekend zo nu en dan wat lezend, zoals wij nu wel met een krant of tijdschrift doen, niet zelden van achteren naar voren. Sommige instructiewerken met een sterk schematisch karakter kondigen aan het begin een mogelijkheid tot selectie aan, waartoe ze openen met een register of inhoudstafel zoals in de Wech der sielen salicheit van 1480: So wie yet van desen boeck lesen wille hy suecke voer die materie daer of dat hi begheert te lesen ende dan so lese dat mit verstandenissen.Ga naar eind28. Een dergelijk aanbod doet de Sydrack van 1495 ook: Ende is wel ende correct gemaect bi een goede tafel dienende op die capittelen metten ghetale, om lichtelic te vinden dat men begheert te lesen.Ga naar eind29. Een dergelijk leesadvies komt ook in de literatuur in engere zin voor. Aan het slot van de Nederduitse Reynke de vos, gedrukt te Lübeck in 1498, wordt erop geattendeerd dat men zich desgewenst kan beperken tot het eigenlijke verhaal in verzen, door de verklarende moraal in proza over te slaan: Merke hir ok, welk leser desses bokes ghenoechte heft to lesen allene de sproke unde de fabelen, so eft eme vordrote to lesende de lere unde de utduedynge de up de capittele synt gheseth, desse mach wol overslan alle tyd de uthleggynge der capittele unde blyven by den rymen deme dat so behaget.Ga naar eind30. Een enkel boek geeft zelfs een soort ‘leeswijzer’ door een route te markeren met sterretjes langs een rij geselecteerde paragrafen. Kennelijk probeert de drukker van de Medecijn der sielen van omstreeks 1520 op die manier toch een publiek te interesseren dat anders geen belangstelling zou tonen of afhaken: | |
[pagina 150]
| |
So wie dit niet al lesen en willen oft en moghen die sullen beghinnen van der nabiecht ende achtervolghen die puntkens die ghi geteekent vint met een sterreken in deser manieren * want die ordinancie profitelick is.Ga naar eind31. Zulke multifunctionele inrichtingen kan men evenzeer aantreffen in wat wij literatuur of fictie in engere zin zouden noemen, namelijk het reisverhaal van Jan van Mandeville, herdrukt in 1494 door Govaert Bac in Antwerpen: Ende omdat men lichtelic sal moghen vinden tghene dat men begeert te lesen so is hier gheordineert een tafel waerin dat men vinden mach dat men lesen wil.Ga naar eind32. Die hele indexering van de aangeboden teksten bleek zoveel mogelijkheden te bieden, dat het wenselijk leek om de lezer daarop te wijzen. Natuurlijk waren zulke bewerkingen al bekend in Latijnse teksten vanaf de vroege middeleeuwen. Maar het lezend lekenoog kon hier nauwelijks mee vertrouwd zijn. Daarom opent Leeu zijn Historien van Troyen van 1479 met een technische uiteenzetting over aard en opbouw van de inhoudstafel: wat kan men ermee, wat heeft men eraan.Ga naar eind33. Dat doet hij aanvankelijk ook in andere produkties zoals in de Twispraec der creaturen van 1482: Hierna volghet een goede merkelike tafel van desen boec die mit goeden besceide elke dyalogus settet claerliken met sinen getal ende oec daerbi van wat materien in dat selve getracteert wort.Ga naar eind34. Later toont een andere drukker, de Antwerpenaar Claes de Grave, zich ervan bewust dat zulke beredeneerde inhoudstafels toch weer een keerzijde hebben. Er wordt immers gesuggereerd dat alles van enig belang nu geïndiceerd is, terwijl men toch steeds kan vaststellen dat nog veel van waarde verscholen ligt in de volledige tekst. Daarover maakt hij zich zorgen in het voorwoord bij de Spiegel historiael van 1515: Ende omdat men te bat weten mach waeraf elcken boec ende elc capittel tracterende is, daerom worden hier voer elcken boec bisonderlic de titelen der capittelen gestelt in ordinancie. Ende al zyn die titelen der capittelen met corte woerden begrepen, nochtans zyn in dese capittelen vele vremtheden besloten die in de titelen niet gestelt en worden ende die om de cortheit achterghelaten worden, die welcke die neerstige leser soecken mach.Ga naar eind35. | |
[pagina 151]
| |
Voor dit soort risico's heeft zijn plaatsgenoot Eckert van Homberch eveneens oog in de heruitgave van de prozaroman Olyvier van Castillen rond 1510. De vroegere druk is niet bewaard gebleven, maar volgens Eckert deugden de kapittelopschriften daarin niet, waardoor men bij het doorbladeren een geheel verkeerde indruk van het werk moest krijgen.Ga naar eind36. Het herhaalde en selectieve lezen sprak kennelijk zozeer vanzelf, dat men het soms nodig vond om erop te wijzen dat een tekst ook de mogelijkheid bood of pas goed tot zijn recht kwam, wanneer men deze van begin tot eind las. Een exemplaar van de Spiegel des eeuwighen levens van 1480 bevat een aantekening in contemporain handschrift, die daarvan getuigt: Desen boeck sal men ten refter lesen na sijn ordenachie ende es den XIIIten in de taeffele. Hier wordt gerefereerd aan de gewoonte in kloosters om tijdens de maaltijd aan tafel voor te lezen, waar deze tekst heel geschikt voor was. Hij bestaat uit een dialoog tussen Heinric en Scriptura over het veilig bereiken van het Hemelse Jeruzalem, aan de hand van vele exempelen. De aantekening wijst erop dat men bij het lezen de gegeven volgorde in acht moet nemen.Ga naar eind37. Een ander geestelijk instructiewerkje, Vanden IX velden uit 1501, benadrukt dat de tekst helemaal gelezen moet worden, dwelc men lesen sal van be ginne totten ynde op dat ment wel verstaen mach.Ga naar eind38. Kennelijk sprak dat niet vanzelf. Bij een elementair rekenboekje uit 1508, waarbij het zeer voor de hand ligt dat men de instructie op de voet volgt, moet toch gewaarschuwd worden voor het automatisme om her en der wat te lezen onder het bladeren. Doet men dat hier, dan heeft de hele instructie geen zin. Aan het woord is de Brusselse drukker, uitgever en vertaler Thomas van der Noot: Voert begheer ick ain alle die ghene die dit selve boecxken coopen selen om die voerscreven const daeruut te leeren dat si deerste specie leren wel vaste eer si aen die twede beginnen ende die tweede eer si ain die derde beghinnen, ende also voert vervolghende deen na dander ghelijck si hier staen oft anders doedi verloren arbeyt.Ga naar eind39. Literatuur vormt voor de eerste drukkers een even spannend als uitdagend en riskant experimenteerveld. Dat kan het best bestreken worden met de aanbeveling van zoveel mogelijk receptiewijzen en wijdse beloften op troost, hulp, instructie en verstrooiing. Op die manier menen | |
[pagina 152]
| |
die eerste drukkers zoveel mogelijk afnemers te kunnen vinden. Want even snel als hardhandig komt het besef tot stand, dat de nieuwe vermenigvuldigingsmethode vraagt om het ontwikkelen van agressieve verkooptechnieken, anders blijft men met onverkoopbare oplagen zitten. Vrijwel meteen start de creatieve aanmaak van aanprijzingsformules, eerst in het incipit van de teksten, daarna steeds uitbundiger op titelpagina's, in voorwoorden, prologen, tot nog in het adres toe.Ga naar eind40. Daarbij wordt gesuggereerd dat alle publiekseisen en -stemmingen beantwoord zullen worden door het boek. Men wijst er graag op dat de tekst zowel om te huilen als te lachen is, voor troost en lering, om melancholie te verdrijven, wijzer te worden, zich te beschermen tegen de bedrieglijke praktijken van anderen en om alles te weten over vroeger. Nu is het zeker zo, dat de meeste van deze noties vanuit een middeleeuwse traditie in een natuurlijker verband stonden dan nu, maar dat neemt niet weg dat die drukkers zich toch in de meest onmogelijke bochten wringen om de tekst aan de man te brengen. Vooral de mededeling, of beter gezegd de uitnodiging, dat de tekst geschikt is voor iedereen, jong en oud, leek of geestelijke, ‘alle mensen’, komen we herhaaldelijk tegen. De eerste drukkers proberen niet om literatuur af te stemmen op een bepaald publiek, ze zoeken in principe iedereen. Zo sluit de proloog van de Reynaert van 1479 ook af. De tekst is voor alle mensen, die zich toch per implicatie gevleid kunnen voelen want daarvoor heeft Leeu omstandig uitgelegd dat lezen van dit soort werk lang niet eenvoudig is. De Twispraec der creaturen, in 1482 bij dezelfde drukker uitgebracht, zegt het nog eenvoudiger: bestemd voor alle verstandige mensen.Ga naar eind41. Die bezwerende verzekeringen dat literatuur werkelijk voor iedereen is, zitten al meteen heel diep. Juist die eerste drukkers zijn op dit zo onduidelijke terrein zeer bevreesd om een al te specifiek publiek te kweken zoals ze dat wel onderkennen voor andere tekstsoorten. Een betrekkelijk moeilijke tekst als het Scaecspul, in 1479 gedrukt door Leeu en meteen een succes blijkens de vele herdrukken, wordt behoedzaam door hem geïntroduceerd als een suverlijc boec, laat daar geen twijfel over bestaan. Het komt uit de hoogste kringen, immers schaken is een tijdverdrijf voor edele dames en heren. Toch moet men niet denken dat het werk daarom niets voor de gewone man zou zijn. Integendeel, iedereen is in staat om van deze standenleer vol aanstekelijke exempelen te genieten. Men kan er vele scoene ende saliger leren uutnemen [...], tot profijt ende salicheyt van ieders ziel. En samengevat in het adres heet het nog eens een ghenoechlijcke boeck.Ga naar eind42. | |
[pagina 153]
| |
Dergelijke drastische uitreikingen naar het publiek zijn ook heel direct af te lezen uit de spot die Jan van den Berghe alias Van Diest daarmee drijft in zijn Leenhof der gilden, gedrukt in 1564 maar (veel) eerder geschreven. Deze satirische utopie laat hij als volgt aanprijzen: Op rijme cluchtische wijse met belachelijcke boerden stichtelijck ende seer rustich ghestelt door Jan van Diest.Ga naar eind43. Sommige serieus bedoelde aanprijzingen van literaire teksten doen bijna even satirisch aan, zoals de Twispraec der creaturen van 1482. Deze succesproduktie in zowel Latijn als de volkstaal laat weten dat men de tekst na den geesteliken sin in vroliker en stichtiger manieren appliceren mach, nog geheel in de middeleeuwse traditie van wederzijds stimulerend profijt en vermaak zoals het boek telkens herhaalt en demonstreert.Ga naar eind44. Een halve eeuw later kan de voorname rederijker Jan van den Berghe, meer een humanist in de volkstaal, zich daar heel vrolijk over maken. Het lijkt wel alsof op afroep van het publiek alle gewenste faciliteiten in de tekst aanwezig zijn. Hoe sterk dit koopmansinzicht onder de drukkers in de Lage Landen verspreid is, mag blijken uit Eckert van Homberchs bewerking van de oorspronkelijk Spaanse proloog bij de Olyvier van Castillen van omstreeks 1510. Overigens was deze Antwerpse drukker al zo alert geweest om tijdig uit Delft te verhuizen, een beweging waarin Leeu hem vanuit Gouda was voorgegaan. In het Spaans stond al dat de tekst instructie, lering en zaligheid te bieden had. En Eckert voegt daaraan toe: troost, genoegen, behagen en plezier, natuurlijk voor allen menschen. Bovendien stelt hij nog nadrukkelijk vast - het kan niet op - hoe goedkoop dit gedrukte boek toch wel is.Ga naar eind45. De kroon bij het uitventen van ridderfictie wordt gespannen door de Buevijn. De te benaderen potentiële koper kan zich inderdaad letterlijk op de markt wanen. Op de titelpagina roept drukker Adriaan van Berghen in 1511 uit: Die historie van Buevijne van Austoen uut Engelandt gheboren, vol wonderlijcke aventueren, vol strijen, vol amoruesheyt, ende vol van verraderijen, nog eens vrijwel letterlijk herhaald op de keerzijde van de titelpagina.Ga naar eind46. Die toon is al gezet door een onbekend gebleven zwerfdrukker, die waarschijnlijk als geen ander zich bewust was van deze noodzaak. In 1479 probeert hij Der sielen troest uit te venten in Utrecht, een spannende exempelverzameling geënt op de hoofdzonden. Deze moest zijns inziens in principe aan iedereen te slijten zijn, want de tekst bood alle denkbare attracties, waarbij hij tevens elke receptiewijze memoreerde: | |
[pagina 154]
| |
Ende uut allen desen boeken heb ic ghesocht, vergadert ende ghescreven dat dy ende alle menschen alre devotelicste is te lesen ende alre ghenuechlicste is te horen ende alre lichtelicste is te verstaen.Ga naar eind47. Die wervende tendens is zeker in de vijftiende-eeuwse handschriftenproduktie al zichtbaar, maar kon zich daar moeilijk ontwikkelen zolang elke ‘oplage’ zeer beperkt moest blijven. Er is ongeveer geen drukker van verhalende teksten in de volkstaal die aan deze vorm van marketing voorbijgaat. De moeilijke Belial, vol theologie en juridisch jargon, wordt in 1484 naar een zo breed mogelijk publiek geleid door de Haarlemse drukker Jacob Bellaert met de samenvattende verzekering, dat de tekst genoten kan worden dus omme der soeticheit, genouchlicheit ende mede leeringhe hierinne begrepen. In de editie 1498 van de Esopus zit Eckert van Homberch evenmin voor één gat gevangen. De fabels zijn volgens de titelpagina leerlic, wonderlick ende seer ghenoechlick, terwijl nog in het adres aan het slot uitnodigend gesproken wordt over deze subtijle ende genoechlike fabulen.Ga naar eind48. Kocht iedereen dan ook al die teksten? Daar is geen sprake van. Er zijn heel wat faillissementen, mislukte produkties en tijdelijke stakingen waarna het bedrijf later weer (elders) werd voortgezet. Dat geldt in het bijzonder voor de ondernemingen die zich op het glibberige terrein waagden van de literatuur. Bedrijven die in hoofdzaak specifieke teksten uitbrachten voor een vast publiek bleken een veel hogere levenskans te hebben. Provenance-gegevens en inventarissen stellen wel in staat om te constateren waar zulke boeken allemaal terecht konden komen. Dan blijkt wel ‘iedereen’ tot het publiek van deze teksten te behoren: een kanunnik, een jurist, een hoogleraar, een patriciër, een non, een heraut, een welgestelde koopman, een vrouw. Tot in de zestiende eeuw zoekt de drukker-uitgever niet een bepaald publiek met zijn literatuur in de volkstaal. En evenmin is het zo dat dit werk alleen in zekere milieus aanslaat. De markt ligt volkomen open. De producenten proberen in principe iedereen te overtuigen van het nut en plezier van hun artikelen, onder de gelijktijdige verzekering dat de teksten op elke denkbare wijze genoten kunnen worden omdat ze daarvoor ingericht zijn. Literatuur is een experimenteerveld voor de eerste drukkers, en daar is bijgevolg alles mogelijk. Dat zal zo tot voorbij het midden van de zestiende eeuw blijven.
De Middelnederlandse literatuur krijgt door de ontwikkeling van de drukpers een ander gezicht. Dat valt niet zo op, aangezien men de eerste | |
[pagina 155]
| |
halve eeuw, tot omstreeks 1520, in hoge mate oude teksten drukt en herdrukt. Die komen overigens eerder uit het buitenland dan uit een eigen literaire traditie. Maar onderhuids wordt veel veranderd en aangepast, niet uit ‘literaire’ overwegingen maar uit strikt commerciële. De oude teksten moeten nu zelfstandig een publiek vinden. En dat publiek is anders geworden, ruimer, kieskeuriger. Deze nieuwe marktsituatie schept een nieuwe literatuur. Evenals aan oude teksten blijft men ook lange tijd gebonden aan en volharden in de gebruikelijke verwerking daarvan. Of de tekst nu opgeschreven is of gedrukt, zijn voltooiing vindt hij pas wanneer hij ten gehore wordt gebracht, alleen of in gezelschap. Stillezen is slechts een bijkomende attractie, die er opmerkelijk lang over zal doen om definitief het podium te veroveren wanneer het om literatuur in de volkstaal gaat. Die bedoelde vocalisering van de gedrukte tekst krijgt zelfs in deze eerste periode een nieuw elan, alsof de typografie de mogelijkheden daartoe eerder vergroot dan doet afnemen. Teksten ondergaan extra bewerkingen om ze geschikter te maken voor de voordracht, emotionerender, aangrijpender. Daarom krijgen prozaromans lange interpolaties van verzen. En daarom ontstaan er nieuwe tekstsoorten, waarin proza en verzen elkaar regelmatig afwisselen.Ga naar eind49. Laten we deze ook onverwachte effecten van de drukpers in de beginperiode buiten beschouwing, dan zien we veel over het hoofd, om maar niet te spreken van de systematische misverstanden. Of om het anders te zeggen: de Mariken van Nieumeghen is geen toneelstuk. |
|