Rymen ende Zangen over het Hooge-Lied Salomons
(1655)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Rymen Ende zangen,
| |
[pagina 2]
| |
Het Eerste Capittel.Op de wijse vanden 103. Psalm Mijn Ziele wilt den Heer met Lofsang prysen, &c.De Bruyt of Kercke spreeckt.1.[regelnummer]
O! Dat mijn Brudegom van My te kussen,
Met synen lieven Mont, [syn Woort], om blussen
MijnGa naar voetnoot1 Lusten, lustich waer! hoe sou mijn Hert
Van vreugde vrolick zijn van vreugde springen,
Want beter is u Liefd' als Wijn, of dingen
Van d' Aerd', en al wat hier gevonden wert.
| |
[pagina 3]
| |
2.[regelnummer]
U Olien, [u Geestelijcke gaven]
Syn boven maten goet om 't Hert te laven:
V Naem een soeten Balsem is;Ga naar voetnoot1 gestort
OpGa naar voetnoot2 s'Priesters-hooft; dies u deGa naar voetnoot3 Maegden minnē
Treckt, door u geest, en woort, mijn hert en sinnen
Soo loopen wy V na, heelGa naar voetnoot4 opgeschort.
3.[regelnummer]
DenGa naar voetnoot5 Koninck bracht my in sijn Binnekamer,
['t Geheym van 't Nieuwe-Testament, bequamer
| |
[pagina 4]
| |
Als 'tOud', om door en door te sien] dies wy
Soo meenich als wy sijn, dat ZielenGa naar voetnoot1 Trouwen
V Lief d', die soo uytnemend 'is, onthouwen,
En roemen sullen steets aen alle zy:
4.[regelnummer]
Dat sal in ons, een sulcken smaeck ontsteken,
Waer van wy, vry al meerder sullen spreecken,
Als vanden alder delikaetsten wijn.
Hoe sijt ghy oock bemint by denGa naar voetnoot2 Oprechten!
Swart ben ick, ja; maer 't komt my van het vechten,
En 't quaet, van die, die my vyandich zijn.
5.[regelnummer]
Swart ben ick, ja, swart ben ick boven maten
Maer hoort my toe, ghy alle; Ledematen
En Docht'ren van Jerusalem; seer schoon
En lieflick ben ick niet-te-min; gewassen
Door 's Vaders reynen Geest; en door de plassen
Van 'tdierbaer Bloet, en t'lyden van Gods Soon.
| |
[pagina 5]
| |
6.[regelnummer]
Swart ben ick, als derGa naar voetnoot1 Kedariten Tenten,
Of, 't Zaet van Ism'els Soon' die sonder Renten,
En Huys, als Vremdelingen op het Velt
In Tenten woonden: oock Sââl'mons Gordynen
En Paviljons; van buyten, en in mynen
Slecht, doch van binnen kost'lick toegestelt.
7.[regelnummer]
Swart ben ick, ja, maer segt doch is het wonder?
De Son van kruys heeft my verbrant; denGa naar voetnoot2 Donder
Der valscher Broederen, [die vande Kerck
De ware Kerck, mijn lieve Moeder stoffen
Dat sy haer Moeder is,] heeft my getroffen;
[Soo was dit oock haer ordinaris Werck.]
8.[regelnummer]
Men wouwd' me setten tot een Hoederinne
Der Wijngerden, [dat is, me trecken, binnen
| |
[pagina 6]
| |
Der valscher Kercken kerck;] ick was geset
Mijn eygen Wijngert trouwelick te hoeden;
Dan, 'kwier daer in, soo door het schricklick woeden
Van denGa naar voetnoot1 Tyran, als eygen schult belet.
| |
Het I. Deel.
| |
[pagina 7]
| |
Christus den Brudegom Antwoort.
10.[regelnummer]
En weet ghy't niet? ô schoonste vandeGa naar voetnoot1 Wyven!
Gelijck ghy niet en weet; gaet, daerseGa naar voetnoot2 dryven
De Schapen van mijn Kerck; en set aldaer
De Kind'ren die ghy hebt, ontrent de Wooning'
Der Herderen; [dat is, de Schrift van Koningg',
Propheten, en Apost'len Heyl'ge Schaer.]
11.[regelnummer]
Hoort mijn Vriendin; op dat aen allen blijcke
Hoe schoon en snel ghy zijt, ick u gelijcke
By 't moedigeGa naar voetnoot3 Gespan dat taf, taf, gaet
Voor Pharaôôs Karos; u roode Wangen
| |
[pagina 8]
| |
Met eere zijn verciert; oock sijn de Spangen
Van u getoy, een kleet dat sedich staet.
12.[regelnummer]
VGa naar voetnoot1 Hals rontom versien met Peerle-snoeren
[Een snoer van deugt] die, even als de Toeren
Van Peerlen, aen malkand'ren zyn gehegt.
Wy sullen u met enckel Goude Spangen
En silv're Dopp', en Stipkens sien om hangen
[Van Heylicheyt] gelijck ick heb gesegt.
| |
II. Deel.
| |
[pagina 9]
| |
Met Gabriel, en 't HemelschGa naar voetnoot1 Hofgesin;
Soo geeft mijn Nardus sijnen reuck [de wercken
Van Hoop, Geloof, en Liefd' die laet ick mercken
Aen yder een;] waer door ick Zielen win.
14.[regelnummer]
Wanneer ick ga sijn Trouwe-liefd' bedencken
Dan is hy aen mijn Ziel, met sijn geschencken,
Sijn Troost, sijn Geest, en Goddelijcke kracht,
Gelijck een Bundel Myrrh' en Specerie
Die sterckend' is; en die ten allen tye
Bysonder inden noot by my vernacht.
15.[regelnummer]
Mijn Brudegom is my gelijck de rancken
VanGa naar voetnoot2 Engedi in Iudae Stam; wiens drancken
| |
[pagina 10]
| |
Soo riecken als de Plant dieGa naar voetnoot1 Cyprus hiet.
Christus den Brudegom spreeckt sijn Kercke aen, en seyt.
Siet! ghy mijn Bruyt, mijn schoone, dyne Oogen
In kuysche reynigheyt, en in medogen
Der Tortel-duyven Oogen wijcken niet.
16.[regelnummer]
Schoon sijt gy [dog in my], mijn wel beminde
Oock groeyt ons Kerk in vrugtbaerheit: wy vindē
Veel Kinderen [doorGa naar voetnoot2 tonvergancklick Zaet]
Die ons Geboren zijn; oock sijn de Lessen
[Mijns Heyl'gen woorts]alsGa naar voetnoot3 Ceders en Cypressē,
Daer op mijn huys, als vaste Balken, staet.
EYNDE, Van 't eerste Capittel. |
|