Rymen ende Zangen over het Hooge-Lied Salomons(1655)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XXX] [p. XXX] Op den Selven. VVAt grolt gy Ieugt, vermufte Rymen, Op vuyle Venus, gaile Hymen, En blakert Ziel en Zin, Steets in Onkuyse-Min: Gy volgt der Heydens Fabel-Goden; Dat Romens-ballingh was verboden: Verbant oock zijn Gedicht, En singt dat beter sticht. Singt 't Hooge-Liedt vol Geest en Leven; Door Oosterwyck, op Maat beschreven, Dat eertijts Salomon Soo aardig singen kon. Singt, 't is een Liedt vol deftigheden, Vol soet gevley, en Minne-reden, Een Vreugde-Liet, (ey kom!) Van 's Hemels Bruydegòm. Hier'st kuysche vier, laat daar u Zielen, Met Christi Bruyt te same Krielen, Laat vry die ware gloet, Ontsteken u gemoet: [pagina XXXI] [p. XXXI] Dien brant en sal u niet vervelen, Maar Eeuwig vrolijcker doen quelen, V eerste Gulle drift Sal werden uyt-gesift. Wat kanmen aangenamer Zingen? Als Gode-lof, die alle dingen, Soo Hemels heeft bereyt, Tot 's Menschen Zaligheyt. Weg dan Vry-geestige Poëten: Wy zijn nu veyliger geseten; Dien trouwen Predikant Die hout een beter trant. A. Bon. Vorige Volgende