| |
| |
| |
| |
| |
| |
Aende Achtbare, VVyse, Voorsienige, seer Discrete Heeren,
De Borgemeesteren, en Regeerders der Stadt Delff.
Achtbare Heeren,
DEn Mensch is van nature soo geaart, dat hy veel liever van 't quade tot het goede, by diversie, en met soeticheyt geleyt; als door force en hardigheydt getrocken wil sijn: Stelt een Gelt-gierich Mensch voor Oogen, de schatten van 't Koninck-rijcke Gods, die noch gestolen, noch gerooft en konnen werden; Stelt een Eer-gierich mensch onder 't gesicht die Heerlijckheydt die den Kinderen Godts hier namaels sal werden geschoncken; Stelt een spijs en dranckgierich Mensch, die spijse en dien dranck voor, die niet en vergaet, maer in 't Eeuwige Leven
| |
| |
duurt, het is het rechte middel om haer vande sonden en sondige begeerten over te voeren tot de ware en Hemelsche deugt: Soo dede de Salichmaker des vverelts, onse Heere Iesus Christus, als onder anderen te sien is, Mat. 6. vers. 19.20. en Joh. 6. vers. 27. &c. En soo hebben wy oock den selven stijl ghevolgt in dese onse Rymen en Zangen, die vvy uvve Achtb: opdragen. VVy sien vast alle dagen (tot onser, en aller vromen Hertzeer en leetwesen) dat de VVerelt vol gepropt vvert van allerhande soorten der Liederen, en wat voor slach deselve doorgaens syn, vvert helaes! niet dan alte vvel gevveten en gehoort, en och oft niet gevveten ende gehoort en vviert! Het beste en bequaemste middel, om die gene, die op die ydele, vuyle, vverelsche, en dertele Minne-liederen soo verslingert en versot sijn, daer van te diverteren, en af te leyden, hebben vvy geacht te vvesen, het presenteren van 't Minne-Liedt des Soons Gods, gemaeckt by
| |
| |
dien grooten Salomon, die niet minder uytstekende vvas in vvijsheyt, als in glorie en Heerlijckheyt. Of Godt gave, dat daer door, die Stoke-branden en Solpher-priemen van onkuysheyt, in discredijt en achter de banck of in 't vier mochten geraecken.
Ick hebbe my altijts seer genegen gevonden tot het Lesen en door-lesen van het voorgeroerde Hooge-Liet; soo, uyt insicht vande vveerdicheyt, en soeticheyt der Materie die daer in verhandelt wert; (want wat kander voor ons verloren Menschen soeter en kostelijcker Materie sijn, als die, die onsen Geestlijcken Trouvv met den Soone Gods is raeckende?) als oock, uyt insicht vande vleyende en soet-vloeyende woorden, die daer in te vinden sijn, vvaer door een gelovige Ziele (die te voren alle VVerelsche en Vleschelijcke gedachten gecommandeert heeft te vertrecken, en buyten te staen) als buyten hem selven wert geruckt, en's levens Lijf inde Bruloft
| |
| |
des Lams opgenomen en overgevoort. En alhoewel ick noyt mijn werck en Studie gemaeckt hebbe van eenige Rymen ofte Zangen toe te stellen, So ist, dat ick efter op't versoeck van eenige goede vrienden, my verstout hebbe, dese, aen haer, en den Drucker over te geven, hoe veel, of hoe weynich, datse in 't licht komende, sullen gelden, sal den tijt leren. Sose maer den Eenvoudigen en Zang-lievenden-Christen wel-gevallich zijn, en hem dienen tot een aenleydinghe om tot de Fonteyne te gaen, ick sal mijn VVit en Oogemerck bekomen hebben, het welcke geen ander is, als te toonen dat de verborgentheden en diepten die daer in ghevonden werden, voor en Ongheletterde niet ontoeganckelijck en sijn, gelijck van veele geoordeelt wert; maer soodanich, datter een Lam, ende een Eenvoudige Ziele gemackelijck gronden, en door gaen kan, schoon dat een Vleschelijck en werels Mensch daer in vallende met een vleeschlijck Hert en werelsche ghe- | |
| |
dachten, hem selven en zijne Ziele komt te verdrencken, en door sijn eyghen schult, hem gedijt tot een reuck des Doots ten Doode.
Ick weet seer wel, dat, gelijck de Eeuwe die wy tegenwoordich beleven, uytgelaten is in vercierselen, sy oock soodanich is in vvoorden, die soo op de Mate gestelt, en met sulcke ongemene Saucen overgoten moeten sijn, datter niet aen en manquere, of steken van stonden aen de walge, tot uytbraeckens toe: Dies niet tegenstaende, heb ick fulcx alles verachtende, het daer voor gehouden, dat een Konincklick Juweel (hoedanich het Hooge-Liet gelijck is, en overtreft) niet veel gouts en toestellens van doen heeft; oock, dat het onnodich is inde winckels der Hoog-dravender Poëten over te gaen, om vande selve eenighe vercierselen te halen, alsoo het ciraets en luysters genoegh heeft, in, ende by hem selven: En boven al, dat, hoe dese onse Rijmen en Zanghen slechter en eenvoudiger sijn in
| |
| |
vvoorden, hoe de stoffen die daer in gevonden vverden, des te meer af-schijnen en haren glans vertoonen sullen, als sijnde van die sachte, costelijcke, en fijne VVolle des Lams Gods, dat voor de gront des vverelts gheslacht is ghevveest.
Dat ick uvve Achtbaerheden desen mijnen geringen arbeyt opdrage, daer toe heb ick my selven, door tvvee redenen gheperst ende bevvogen gevonden. Eerstelijck, om, dat de Materie die daer in verhandelt vvert, (ghekomen sijnde van sulcken grooten en vvijsen Koning als Salomon vvas, en sprekende vanden Koning aller Koningen) vveerdich is van die gheene die God de Heere aen't Roer vande Regeringe gestelt heeft, gelesen, overvvoghen, en betracht te vverden. Ten anderen, om door dit geringe Bouxken (soo noem ick het ten aensien van 'tgeene, dat ick van't mijne daer toe gebracht hebbe) uvve Achtb: toe te brengen,
| |
| |
een teken van mijne affectie tot uvve Achtb: Persoonen en Diensten; Gelijck ick dan oock den God der Goden en Heer der Heeren bidde, dat het sijne Godlijcke Majesteyt gelieve uvve Achtb: Persoonen en Regering voort en voort te zegenen, ten goede van sijn Volck en dierghekochte Gemeente, met vvelcken vvensch eyndighede,
Blyve Uwe Achtbaerheden dienstwillige Dienaer in Christo,
Volckerus van Oosterwyck.
Delff den 1. Mey Anno 1655.
|
|