Nu geen tranen meer
(1971)–Annie Oosterbroek-Dutschun– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Het verwondert hem dat ze alleen is, meestal komt ze 's zaterdagsmiddags thee drinken op de Bronkhorst, maar dan brengt ze Johan en vaak ook vrouw Van der Velde mee. Hij laat de schaar even rusten als ze naast hem is, om haar te begroeten; hij vindt dat ze er ernstig en bezorgd uitziet. ‘Moeder zal de thee wel klaar hebben, al ben je vroeger dan anders,’ zegt hij. Ze blijft dralen en zegt dat ze 't eigenlijk jammer vindt dat hij de heg snoeit. Het is wel noodzakelijk natuurlijk, want anders zouden ze over een poosje helemaal achter de heg verscholen liggen, die dingen groeien zo hard, maar ze vindt zo'n korte, rechte heg zo stijf. Daar is hij 't wel mee eens, maar zo'n wild geval is ook niets. ‘Is Harm thuis?’ vraagt ze opeens. ‘Nee, die is na 't eten al weggegaan. Moet je hem hebben?’ ‘Nee, dat niet... maar Cobi is ook weggegaan... ze wilde naar de stad, zei ze.’ Hij kijkt haar onderzoekend aan. Wat zegt ze dat vreemd. ‘Ja, zo'n jonge meid wil er natuurlijk wel eens uit. Nu kan ze 't nog doen, als straks de kinderen er zijn, zullen jullie je handen wel vol hebben.’ ‘Ja, natuurlijk. Ik gun het haar ook best. Dat is het niet.’ Wat dan wel, vraagt hij zich af, als ze weer zwijgt en hij voelt dat ze weifelt of ze zal zeggen wat ze op haar hart heeft, of niet. ‘Was je graag meegegaan? Moeder had best willen komen.’ ‘O nee, daar gaat het niet om... het is... er is iets tussen Harm en Cobi... zou jij niet eens met hem willen praten?’ ‘Harm en Cobi?’ Daarom vroeg ze of Harm thuis was. Ze is ongerust, want zij is nu verantwoordelijk voor het meisje. Maar ze haalt zich wat in het hoofd. Harm en dat jonge kind! ‘Kom nou!’ zegt hij. ‘Harm en Cobi. Ze zal wel wijzer wezen, dunkt me.’ ‘Dat is ze juist niet... ze is achttien Siem en zo romantisch... kim je je niet voorstellen dat iemand als Harm indruk op haar maakt? In haar ogen is hij een held met z'n soldatenverleden en... Harm is een heel knappe vent.’ ‘Maar een óude vent bij haar vergeleken.’ | |
[pagina 44]
| |
‘Ze heeft jong haar vader moeten missen Siem, ze heeft me zelf verteld dat een vrouwenhuishouding zoals bij haar thuis iets verschrikkelijks is... zíj vindt het tenminste verschrikkelijk. Harm is zo'n echte kérel... in hem denkt ze te vinden wat ze al jaren gemist heeft: een wat oudere, naar zij meent wat bezonken man, die haar verlangen naar de vader bevredigt, een vént, wat ze als een weldaad ervaart na al die jaren samen met haar moeder en zusters te hebben geleefd, een gezin waar natuurlijk het meest over voor vrouwen gewichtige zaken wordt gepraat. Ze heeft verkering gehad met een onderwijzer, maar ze vond hem te saai, te degelijk, te burgerlijk heb ik wel aan haar gemerkt. Harm is het tegenovergestelde, én, zoals ik al zei, Harm is een knappe vent, heel knap.’ ‘Ja... als je 't zo uitlegt, is het heel aannemelijk. Dat zijn allemaal punten die bij Cobi wel in Harms voordeel moeten pleiten. Maar als ze haar verstand gebruikt, dan zijn er ook genoeg min-punten. Téveel om, naar mijn mening, een meisje haar hoofd op hol te laten brengen. Hij is ouder en heel wat. Hij heeft een leven achter de rug... hij heeft beslist niet als een monnik geleefd en dat zal Cobi ook wel begrijpen. Hij gaat over ruim een week weg om naar Korea te gaan. En dan nog iets: Cobi is katholiek en Harm... ik denk dat hij niets meer is.’ ‘Ik weet het allemaal... je hebt het over een meisje dat haar verstand gebruikt... maar dat doet ze niet... net zo min... als ik het gedaan heb Siem.’ Hij gaat daar verder niet op in. Het is zo'n teer punt en vragen of ze dan spijt heeft, zal hij nooit doen. En wat zou het helpen? Het is nu eenmaal gegaan, zoals het gegaan is. Je kunt de klok niet terugdraaien en geen dag van je leven, geen uur, geen minuut opnieuw beleven om het anders te doen. ‘Hoe weet je dat het zo is? Heeft ze 't je verteld? Ik heb er niets van gemerkt.’ ‘Ze heeft niets gezegd, nóg niet. Het is ook nog maar pas. Van de week toen Harm 's middags kwam, toen werd ik al bang, er was iets in de blik waarmee ze elkaar aankeken... sommige dingen voel je gewoon... 's Avonds ging Cobi naar | |
[pagina 45]
| |
IJselstein en even later kwam Harm om een boek te lenen... Ik kreeg meteen argwaan, maar ik dacht dat hij moeder die eerste avond wel niet alleen zou laten... toen Cobi thuis kwam, wist ik wel beter... Ik zag het aan haar en sindsdien weet ik het zeker... Ze heeft zoiets stralends in haar ogen, maar ze ontwijkt een vertrouwelijk gesprek, ze zorgt er zoveel mogelijk voor dat we niet samen alleen zijn en als dat niet te voorkomen is, begint ze druk te praten over het een of ander... Ze zal het me vandaag of morgen wel vertellen, ze kan het toch niet voor zich houden... Was Harm die eerste avond weg?’ ‘Ja... hij liep er even uit, zei hij, het duurde nogal lang voor hij weer thuiskwam... moeder heeft het wel afgeleerd er iets van te zeggen... Hij is immers altijd onrustig als hij thuis is met verlof?... We nemen hem maar zoals hij is, die enkele keren dat hij er is... Maar dit... ik kan het me van Cobi niet voorstellen, maar van Harm ook niet... Het is onverantwoordelijk.’ Simon schudt zijn hoofd, hij kan er nog niet goed bij. ‘Ik denk dat ze vanmiddag ook samen naar de stad zijn... of ergens anders heen. Heeft Harm gezegd waar hij heen ging?’ ‘Nee, dat is zijn gewoonte niet.’ ‘Ik ben bang Siem... ik weet hoe het is... je hebt maar zo weinig tijd om van de liefde te genieten... het is net of je dan alles wilt beleven... voor het voorgoed te laat is... je denkt het geluk te kunnen dwingen... Johann moest weg en ik wilde hem geven wat ik te geven had... aan later denk je niet... misschien had ik het dan ook gedaan... ik weet het niet... Maar ik kan dit van Cobi en Harm maar niet zo aan me voorbij laten gaan... al zal ze waarschijnlijk niet luisteren... tante Anna heeft mij toen ook gewaarschuwd en jij, iedereen had me gewaarschuwd als ze 't geweten hadden... Ik wou zo graag dat jij eens met Harm praatte, Siem.’ ‘Kun je dat niet beter zelf doen? Cobi is bij jou in huis, jij bent voor haar verantwoordelijk. Hij zal waarschijnlijk vragen waar ik me mee bemoei.’ ‘En mij zal hij uitlachen... Hij zal zeggen... dat ik wel de juiste persoon ben om tegen hem te gaan preken of zoiets... Dat recht heb ik verspeeld Siem.’ ‘Of jij hebt juist recht van spreken?...’ | |
[pagina 46]
| |
‘Ik kan met Cobi wel praten... Ik kan haar waarschuwen... ik durf rustig te zeggen dat een mens dikwijls de gevolgen van een daad niet overziet... dat je onderschat wat je allemaal door moet maken, als het niet zo gaat als je je voorstelde... als ze 't me vertelt zal ik dat zeker doen... Cobi zal niet zeggen: ze praat mooi, maar ze heeft zelf ook gedaan wat ze wilde... ze zal alleen een excuus hebben, net als ik het had. Ze zal zeggen dat ze van Harm houdt... want daarvan is ze overtuigd... Ze zal niet luisteren, omdat ze denkt dat de liefde alles overwint... maar Harm... hij houdt niet van Cobi... en al zou hij dat doen, hij is niet de man die haar gelukkig kan maken, of hij zou helemaal moeten veranderen en ik geloof dat dat niet mogelijk is... De oorlog heeft Harm voorgoed bedorven... En dan het geloof... Harm lacht daarom, of het nu protestant of katholiek is... Soms denk ik even: dat is weer de Harm van vroeger, maar dan zegt hij weer iets en dan is hij me zo vreemd... dat ik amper kan geloven dat hij mijn broer is... Jij hebt altijd goed met hem kunnen opschieten Siem... praat eens met hem, laat hij dat kind niet ongelukkig maken... van jou neemt hij het misschien aan...’ ‘Misschien,’ zegt Simon. ‘Dat met elkaar opschieten ging, als hij met verlof was, niet zo best als vroeger... maar in ieder geval... als ik de kans krijg, zal ik met hem praten.’ Een dankbare blik uit haar ogen is het antwoord. ‘Ik ga nu moeder en Johan halen, we komen zo theedrinken.’ Hij kijkt haar met een zucht na, als ze terugloopt naar huis. Het is sneu voor haar. Nu dacht ze een flinke, prettige hulp te hebben de hele zomer en nu krijgt ze er weer een probleem bij. Met Harm praten! Net of dat zo gemakkelijk is. Hij kan er toch maar niet zo over beginnen en al zou hij zekerheid hebben, doordat Harm en Cobi er openlijk voor uitkomen dat ze omgang hebben, de muur die Harm om z'n innerlijk gebouwd heeft, is moeilijk te doorbreken. Hij legt de schaar op de heg en loopt naar binnen. Het ligt hem ineens zwaar op de maag, wat Hanna hem verteld heeft en hij heeft er behoefte aam, Boukje deelgenoot te maken van zijn zorgen. Hij treft het, want ze is alleen in de keuken en zit aardappelen te schillen voor de zondag. | |
[pagina 47]
| |
Ze is nog niet helemaal de oude, na de geboorte van hun tweede kind en doet daarom de werkjes die zich daarvoor lenen, zittend. Ze wil opstaan om water op te zetten voor de thee, maar hij beduidt haar dat het nog wel even kan wachten tot ze klaar is en gaat tegenover haar zitten. ‘Klaar?’ vraagt ze belangstellend. ‘Nee, nog lang niet. Ik hei een beetje te lang gewacht, het is zo'n wilde boel... Ik heb met Hanna staan praten... ze kwam me wat vertellen en wat vragen, ze denkt dat Harm en Cobi wat samen hebben.’ Boukje zegt hetzelfde wat hij zei en op dezelfde ongelovige toon: ‘Harm en Cobi?’ ‘Ze weet het zeker, zegt ze... ze heeft het die eerste middag dat Harm daar was meteen gevoeld en 's avonds toen Cobi thuiskwam van IJselstein... je weet dat Harm die eerste avond ook weg was... gezien aan haar. Nu is Cobi naar de stad en Harm is ook weg. Ze wil dat ik met Harm praat, ze ziet er niets dan ellende uit voortkomen voor Cobi.’ ‘Wat ziet Harm in Cobi en wat ziet zij in hem?’ vraagt Boukje met een peinzende blik. ‘Hij ziet in haar waarschijnlijk iemand die hem de tijd hier wat plezieriger kan maken... serieus menen zal hij het zeker niet... Zo'n jong kind en dan... het geloof.’ Dat laatste zegt hij een beetje stroef. Greetje, Cobi's zuster, zijn eerste liefde was ook katholiek, toch konden ze elkaar niet opgeven, hadden dat ook nooit gedaan, als ze was blijven leven. Boukje hoort aan zijn stem, dat het een pijnlijk onderwerp is. Hoewel ze voor hem heel zacht en begrijpend kan zijn, heeft ze in haar ouderlijk huis het recht-door-zee-gaan geleerd. Geen zere plekken ontzien, maar ze proberen te genezen. Ze heeft het nooit geschroomd over Greetje te praten, ze weet dat Simon veel van haar gehouden heeft, maar ze weet ook dat Simon van haar houdt en dat je met een herinnering niet kunt leven. Maar het is niet nodig een mooie herinnering - en dat is Greetje zeker voor Siem - uit je hart te bannen, of zo diep te verstoppen dat niemand er iets van merkt. ‘Ja het geloof... dat hoeft natuurlijk geen hinderpaal te zijn. Greetje en jij hoorden ook niet bij één kerk... maar jullie | |
[pagina 48]
| |
hebben gemeend een oplossing te kunnen vinden... Jullie geloofden allebei in God en in Jezus, Zijn zoon, jullie konden tenminste er samen over praten, jullie konden samen bidden... al was de weg niet hetzelfde, het einddoel was dat wel... en daar ontmoetten jullie elkaar... Harm gelooft niets... tenminste niet veel... als je 't mij vraagt lacht hij in zijn hart om alle christenen... Dat is een heel verschil.’ Zoals dikwijls, als ze zo eerlijk en openhartig met hem praat over vroeger, gaat zijn hart voor haar open. Ze is toch geweldig, zijn Boukje. Nooit was ze jaloers op Greetje, want als ze dat was geweest, had hij 't gemerkt, want huichelen kan ze niet. En toch weet ze dat Greetje heel veel voor hem betekend heeft, dat hij kapot was na haar dood en dacht nooit weer van iemand anders te zullen kunnen houden. Hij heeft haar alles verteld toen hij in Friesland bij haar ouders zat ondergedoken, zijn liefde, zijn verdriet en wanhoop, hoe uitzichtloos de toekomst voor hem was. In haar begrip heeft hij toen troost gevonden, er groeide een band tussen hen, langzaam is die vriendschap uitgegroeid tot wat anders, tot diepere gevoelens. Bij haar eerder dan bij hem. Lang heeft hij geworsteld met de twijfel en vroeg hij zich af, wat hem tot Boukje dreef, het verlangen naar warmte en troost, naar geborgenheid, het verlangen om niet meer alleen te zijn, of dat hij voor de tweede keer in zijn leven de liefde had gevonden. Heel veel strijd heeft hij er mee gehad. Hij kon zijn moeder, zo vlak na zijn vaders dood, niet op de Bronkhorst alleen laten en kon de mensen die hun leven in de waagschaal stelden voor hem, hun laatste dochter niet afnemen. Wiersma, Boukjes vader heeft zelf de voor hem zo moeilijke stap genomen en hem Boukje in de armen gevoerd. Eenzaam zijn ze achtergebleven, die twee, maar ze weten dat hun kind gelukkig is en bij de bezoeken over en weer, valt het Simon op dat ze er tevreden uitzien. Het is net of ze dichter bij elkaar leven, al lopen ze ook nu niet met hun gevoelens te koop. En hij... Hij is gelukkig geworden. | |
[pagina 49]
| |
Greetje zal hij nooit vergeten, maar ze is er niet meer en Boukje is zijn vrouw en een goede vrouw, hij houdt van haar en is dol op zijn twee kinderen. Welke vrouw, die weet dat ze de tweede is in het leven van haar man, zou daar nooit eens op zinspelen? Nooit eens in een intiem ogenblik als haar gezegd wordt dat ze bemind wordt, vragen of de liefde even groot is als ze voor die ander was? Hij moet ineens opstaan en naar haar toelopen. Achter haar stoel staande, slaat hij de armen om haar heen, buigt zijn hoofd naast het hare en kust haar op de wang. ‘Famke!’ Dat is het troetelnaampje dat hij zo nu en dan gebruikt, als hij zich bewust wordt van zijn grote liefde en waardering voor haar. ‘Malle!’ zegt ze, ‘je maakt m'n hele haar in de war en ik had het netjes opgemaakt.’ ‘Dan doe je 't maar weer.’ Ze vlijt haar wang tegen de zijne, ze begrijpt wel waarom hij ineens bij haar komt om haar te kussen, ze kent hem beter dan hij zichzelf kent. Ze heeft Greetjes naam genoemd en dit is zijn antwoord: ik heb heel veel van haar gehouden, maar ik hou even veel van jou. Een warm geluksgevoel stroomt door haar heen. ‘Heb je nooit spijt?’ vraagt hij. ‘Nooit! En ik zal het ook nooit krijgen.’ Een volkomen overbodige vraag en een even overbodig antwoord. ‘Ik ook niet,’ zegt hij, want hij weet dat ze hém die vraag niet zal stellen, omdat hij zoveel tweestrijd heeft gekend, voor hij overtuigd was dat hij haar hebben wilde. ‘Meid, als ik jou toch niet had...’ Ze zet het schillenbakje op tafel en veegt haar handen af aan haar schort, dan slaat ze haar armen om zijn nek en kust hem terug. ‘Pas op, je maakt m'n haar in de war.’ ‘O, dan zal ik er mee ophouden, want dat zou jammer zijn.’ Ze laat hem meteen los en reikt weer naar het bakje, maar hij pakt haar handen vast en trekt haar omhoog uit de stoel en heel dicht tegen zich aan. Hun monden vinden elkaar in een lange kus, dan zegt ze: ‘We hadden het over Harm en Cobi.’ | |
[pagina 50]
| |
Hij wordt op slag ernstig en zucht. ‘Denk je dat hij 't jou vertellen zal?’ vraagt ze. ‘Ik weet het niet... ik twijfel eraan.’ ‘Maar hij kan het toch menen Siem... misschien verandert hij wel helemaal als hij werkelijk van haar houdt.’ ‘Geloof jij dat?’ ‘Ik hóóp het... ook voor je moeder... maar natuurlijk het meest voor hemzelf... hij is eigenlijk zo zielig... zo alleen altijd.’ ‘Hij wil toch zelf niet anders?’ ‘Hij kán niet anders Siem... hij kan de weg terug niet vinden... dat is het.’ Er glijdt een schaduw langs het raam en ze laten elkaar los, Hanneke zal zo binnenkomen en in haar bijzijn laten ze alle liefdesbetuigingen achterwege om haar het gemis nog niet schrijnender te doen voelen. Simon drukt een vluchtige kus op Boukjes voorhoofd. ‘We zullen er het beste maar van hopen.’ ‘Gek dat Hanneke alleen is, ik dacht dat ze thee kwam drinken met Johan en vrouw Van der Velde.’ Met dat ze 't gezegd heeft, komt Hanna binnen. ‘Dag samen. Doe nu maar niet of jullie elkaar amper kent, ik heb best gezien dat jullie gezellig stonden te vrijen. Foei, mensen die al zo lang getrouwd zijn en dan nog zo kinderachtig.’ Boukje vindt het vervelend dat Hanna hen heeft gezien. Ze maakt er nu wel een grapje over, maar van binnen steekt het misschien toch. ‘Is moeder in haar kamer? We kunnen niet komen, want vrouw Langemaat is er... Onverwachts...’ En dan met een vragende blik naar Simon: ‘Heb je 't Boukje verteld?’ Simon knikt, Hanna is zenuwachtig ziet hij nu, ondanks haar plagerij van daarnet. ‘Net of ze een voorgevoel heeft, dat er iets aan de hand is... 't is vervelend dat Cobi net weg is... 'k Geloof dat vrouw Langemaat het maar vreemd vond dat ze alleen naar de stad is... als Cobi nu alsjeblieft maar op tijd thuis is.’ ‘Weet je dan zo zeker dat zij en Harm samen zijn?’ ‘Nou ja, zeker weten doe ik het natuurlijk niet, maar bijna zeker wel. Stel je voor dat ze de avond erbij aanknopen... ik zal me geen raad weten... En vrouw Langemaat zal dood- | |
[pagina 51]
| |
ongerust zijn... die is nog zo conservatief. Ik kan toch niet tegen Cobi zeggen: zorg dat je zo en zo laat thuis bent? Ik ga moeder vragen of ze maar bij ons komt. Dag!’ Hanna is door de andere deur verdwenen en ze kijken elkaar bezorgd aan. Simon kan er niet toe komen, weer aan het werk te gaan. Hij laat zich op een stoel neer, haalt pijp en tabak te voorschijn en begint de pijp te stoppen. Boukje gaat thee zetten, ze spoelt de theepot om en zet de kopjes klaar. ‘Waar is onze Harm?’ ‘Spelen op IJselstein. Ciska was even hier en heeft hem meegenomen, Toon had de hele dag al gezeurd of hij kwam.’ ‘Hij had toch hier kunnen komen?’ ‘Ja, maar Ciska was bang dat het nog te druk voor mij was... Ze zou goed op hem letten, heeft ze beloofd.’ Boukje weet hoe bezorgd Simon is voor zijn zoon. Ze praten wat over de kinderen, maar ze zijn er geen van beiden helemaal met hun gedachten bij. Na een korte stilte zegt Simon: ‘Ik heb het je nooit verteld, Harm heeft mij trouwens laten beloven dat ik erover zou zwijgen... maar voor jou hoef ik geen geheimen te hebben... Hij is getrouwd geweest... In Londen... Toen hij daar opgeleid werd in de oorlog.’ ‘Getróuwd... Maar waarom heeft hij dat nooit geschreven?... of verteld?... Is hij dan nú niet meer getrouwd? Of... is hij gescheiden?’ ‘Nee, ze is dood... Na een bombardement ging hij naar hun appartement... het hele blok lag in puin en de mensen waren verbrand... Ze hebben ze nooit teruggevonden... Ze was in verwachting... ze was bruin.’ ‘O Siem!’ Boukjes ogen vullen zich met tranen. ‘Wat verschrikkelijk... daar is hij helemaal van uit zijn doen geraakt... ik weet wel... dat was jij ook toen je bij ons kwam.. maar je had er toch over kunnen praten met je moeder, met Hanneke, met Greetjes familie... en vader en moeder... ik weet wel dat ze vaak nuchter zijn en misschien hard lijken... maar dat zijn ze niet en ze hebben jou toch opgevangen... en wíj hebben veel samen gepraat... Maar die arme jongen... Ver van huis, in een vreemd land, misschien geen vrienden, tenminste geen echte... en toen die | |
[pagina 52]
| |
vreselijke oorlog, die ellende erna, al die angst die hij heeft uitgestaan... Ik... ik ben blij dat je 't mij verteld hebt... ik zal hem nooit meer veroordelen... we moeten goed voor hem zijn Siem... proberen hem te helpen...’ ‘Als hij ons daar de kans maar voor gaf.’ ‘Waaróm heeft hij 't nooit verteld... tenminste niet aan moeder en de anderen, het is toch geen schande?’ ‘Hij wilde 't niet schrijven... om vader niet... die zou het niet begrepen hebben dat hij een kleurlinge tot vrouw had genomen... En toen hij het kon schrijven, was ze immers al dood? Hij was er bang voor dat wij er niet-begrijpend of afwijzend tegenover zouden staan, hij wist waarschijnlijk dat hij dat niet zou kunnen verdragen. En toen hij thuis kwam was er vaders plotselinge dood en de zorgen om Hanneke... Hij had het moeder kunnen vertellen, maar hij wilde haar niet met nog meer verdriet belasten. Hij wilde ook geen medelijden.’ ‘Omdat hij zich verhard heeft.’ ‘Ja, hij heeft zijn innerlijk gepantserd... hij vertelde het mij overigens in een dronken bui.’ ‘En op die manier werd de afstand tussen jullie steeds groter. Hij probeert te vergeten, zich te wapenen tegen zachtheid en begrip... inplaats dat hij het verwerkt. En nu gaat hij wéér vechten, wéér de ellende in. We zullen zijn drijfveren wel nooit helemaal begrijpen Siem, maar één ding is zeker, van binnen is hij niet, zoals hij zich voordoet.’ ‘Misschien kun jij beter eens met hem praten, vrouw.’ ‘Ik?... Maar jij als zijn broer...’ ‘Jij staat anders tegenover hem dan ik. Ik heb de Harm van voor de oorlog gekend... ik heb meegemaakt hoe hij daarna thuis kwam, vaak kwetsend in zijn uitlatingen, onverschillig, drinkend en vloekend. Hij heeft moeder meer verdriet gedaan dan nodig was en dat is moeilijk te vergeven.’ ‘Zou hij nu nog zoveel drinken?... Hij is nog niet onbekwaam thuisgekomen. Ik heb eigenlijk geen enkele avond iets aan hem gemerkt.’ ‘Echt stomdronken is hij de vorige keren ook niet dikwijls geweest en hij is er nu pas een paar dagen... 't kan zijn dat hij heeft ingezien dat het zo niet verder kon... of hij kan er beter tegen.’ Op dat laatste gezegde geeft Boukje maar geen antwoord. | |
[pagina 53]
| |
Mannen zijn vaak zo hard in het beoordelen van de ander. En ze heeft ook niet beloofd dat ze met Harm zal praten. Ze moet er eerst eens rustig over nadenken. Er zal zich een gelegenheid voor moeten doen, hij zal moeten toegeven dat er iets is tussen Cobi en hem en dan... misschien vraagt hij waar ze zich mee bemoeit en of ze soms in opdracht van Simon hem de les leest. Hij kan heel hatelijk zijn, dat heeft ze al wel gemerkt. Ze is uiteindelijk maar aangetrouwd, al is hij tegen haar wel aardig. Hij is wel anders dan toen ze hem de eerste keer ontmoette. Na de begrafenis van Simons vader, die zij met haar moeder bijwoonde, verstuikte ze haar enkel en moest een paar weken op de Bronkhorst blijven. Als hij binnenkwam zei hij haar wel vriendelijk goedendag, maar verder nam hij altijd een houding aan of hij er niet bij hoorde, of het amper tot hem doordrong dat er nog meer mensen in de wereld waren dan hij. Nu heeft hij al een paar keer een praatje gemaakt. Over oppervlakkige dingen, dàt wel, maar hij praatte in ieder geval. En toch kan ze de gedachte niet van zich afzetten dat hij nog onverschilliger is dan toen, tenminste zich zo voordoet. En hij is ouder geworden. Oud en moe kan hij er uitzien met bittere lijnen om zijn mond. Arme Harm, hij is niet gelukkig. En of hij dat ooit zal worden? Net als ze de aardappels klaar heeft, begint in de andere kamer de baby te huilen. Ze wast vlug de aardappels en haar handen en neemt het kind uit de wieg. De grote, ouderwetse wieg waarin Simon gelegen heeft en zijn broer en zusters. Ze heeft hem samen met Simons moeder opnieuw bekleed, hij is zo mooi geworden. Ze kan niet begrijpen dat Willemien hem niet wilde hebben. ‘Dat oude karkas? Hébt u dat nog? Nou, laat het maar mooi op de rommelzolder staan of doe hem weg,’ heeft Willemien gezegd. Dat vertelde Simons moeder haar, want ze had maar steeds gevraagd of Boukje hem echt wel wilde hebben en toen ze wat verbaasd had geantwoord: ‘ik wil hem écht graag hebben, waarom denkt u dat toch?’ had de ander verteld wat Wille- | |
[pagina 54]
| |
mien ervan vond en dat ze daarom gedacht had, dat Boukje het alleen maar deed om haar te plezieren. Voor Johan van Hanna had ze hem al willen opknappen, maar toen was er geen stof te krijgen. Ze had zich afgevraagd wat er wel allemaal door het hoofd van Simons moeder was gegaan toen ze met vaardige hand de naald hanteerde. Had ze gedacht aan alle dromen en illusies die ze eens had, toen ze voor haar eigen kinderen de wieg in gereedheid bracht? Dacht ze hoe weinig die waren uitgekomen met betrekking tot Harm en Hanneke? Ze had wel even haar arm beschermend om die smalle schouders willen slaan om haar te troosten en te bemoedigen. Ze had het niet gedaan. Ze is opener en spontaner dan vroeger, maar ze blijft een kind van haar ouders, mensen die maar heel zelden laten zien wat er in hun binnenste omgaat. Maar al kan ze haar genegenheid, haar medelijden dan moeilijk in een omhelzing, in een kus of met woorden duidelijk maken, ze doet voor Simons moeder wat ze kan om haar het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Boukje kijkt neer op het kleine hoopje mens in haar armen, drukt voorzichtig haar lippen op het zachte wangetje. Wat zal er uitkomen van hun verwachtingen voor de kinderen? ‘O God,’ denkt ze, ‘laat er nooit weer een oorlog komen. Laat ze die verschrikking niet hoeven te beleven.’
Voor het raam van haar kamer staat Cornelia Bronkhorst uit te zien over het wijde land van akkers en weiden, als de deur achter Hanna is dichtgevallen. Maar ze ziet niets van de rustig grazende koeien, de boeren die als beweeglijke stippen bezig zijn op de akkers, het zachte wuiven van de nog groene rogge in de wind. Hanneke was zenuwachtig. Waarom? Omdat vrouw Langemaat onverwachts op bezoek is gekomen? Maar ze is anders zo gauw niet uit haar evenwicht. En het werk heeft ze op zaterdagmiddag al aan de kant. ‘Komt u bij ons, moeder?’ ‘Ja, dat zal ik maar doen. Leuk voor Cobi dat haar moeder er is.’ ‘Cobi is naar de stad.’ | |
[pagina 55]
| |
Dat klonk wat vreemd. Maar het ís toch niet vreemd dat een jong meisje 's zaterdagsmiddags, als het werk klaar is, er eens even uitvliegt? Vindt Hanna het vervelend dat vrouw Langemaat haar dochter niet thuis treft? Maar dan had ze moeten schrijven dat ze kwam. Misschien heeft vrouw Langemaat duidelijk haar teleurstelling laten merken en trekt Hanna het zich aan, voelt ze zich schuldig, wat natuurlijk overdreven is. Maar Hanneke is soms wat al te gevoelig. Cornelia loopt naar het keukentje dat voor haar achter de kamer is aangebouwd en giet de verse thee door de gootsteen. Harm heeft Simons fiets te leen gevraagd en is weggereden. Waarheen, weet ze niet. Ze heeft het allang afgeleerd dat te vragen. Misschien is hij naar 't dorp, naar het café. Misschien is hij... Het is net of ze even terugdeinst voor de gedachte die plotseling in haar opkomt. Harm... ze probeert zich te herinneren of ze iets bizonders aan hem heeft gemerkt. Was hij opgeruimder dan de vorige keren dat hij thuis was? Of juist norser om geen argwaan te wekken? Ze weet het niet. Hij komt en gaat naar het hem goeddunkt, al zorgt hij wel bij de maaltijden aanwezig te zijn. Tot een vertrouwelijk gesprek is ze nog niet gekomen. 's Morgens sliep hij lang uit. Ze dronken koffie, waarbij hij zijn brood at. Ondertussen las hij de krant. 's Middags is hij bij Simon geweest of naar 't dorp, of naar Langemaat of naar Hanneke. Hij heeft evenmin rust in huis als de vorige keren dat hij met verlof was. Hij schijnt het nergens te kunnen vinden. Hij heeft nog geen avond bij haar gezeten, al kwam hij niet erg laat en ook niet dronken thuis, wat een paar keer gebeurd is, toen hij thuis was voor hij naar Indië vertrok. Indonesië, zoals het nu heet. Hij heeft nooit Simons fiets gevraagd, vóór vanmiddag. En Cobi is naar de stad. | |
[pagina 56]
| |
Was Hanneke daarom zo zenuwachtig? Weet zij iets? Ze ziet er plotseling tegenop naar het burenhuis te gaan. Maar áls het zo is, dan kan zij er toch niets aan doen? Ach, het kan wel helemaal niet waar zijn. Wat haalt ze zich eigenlijk in 't hoofd? Harm zal, nu hij over een paar weken naar Korea gaat, geen meisje aan zich binden. En zeker zo'n jong, onervaren kind als Cobi is niet. Maar hoe dikwijls denkt een ouder niet van het kind: het zal dit of dat niet doen, terwijl het toch gebeurt? Heeft Harm haar niet vaak, heel vaak teleurgesteld? Een vertrouwelijk gesprek over het geloof, over zijn levenswijze, wimpelt hij af. Hoe hij, sinds hij naar Engeland vluchtte om dienst te nemen in het geallieerde leger, leeft, denkt en voelt, weet ze niet. Hij is haar zo vreemd geworden. Een kind gaat soms zo heel andere wegen dan een moeder in gedachten voor hem uitstippelt. Zo blij is ze telkens geweest, als hij voor een kort verlof thuis kwam. Onbewust gelovend dat het dit keer allemaal anders zou zijn. Dat de Harm van vroeger, de Harm die ze kende, weer tegenover haar aan tafel zou zitten. Maar als hij er was, leek hij een vreemde man met sombere ogen en een onrust die hem telkens het huis uit dreef. Een man die naar drank rook en onverschillig praatte over de oorlog, alsof het hem amper had geraakt. Die vloekte als hem iets ergerde en haar de pas afsneed als ze hem trachtte te benaderen. En toch gelooft ze dat hij wel zo fatsoenlijk zal zijn, zo gewetensvol dat hij Cobi met rust laat. Ondanks dat gaat Cornelia met lood in de schoenen naar de woning van haar dochter. |
|