| |
| |
| |
Hoofdstuk 2
Hanna van der Velde loopt langzaam het perronnetje op en neer.
Ze is natuurlijk zoals altijd veel te vroeg, maar het is geen straf om een kwartier te moeten wachten.
Het is prachtig weer en het is prettig er even uit te zijn. De fietstocht heeft haar goed gedaan en een kleur op haar wangen gebracht. Het bruine haar krult om haar gezicht en de stationschef die haar ziet lopen bedenkt dat het toch jammer is van zo'n knappe meid, om daar aan de dijk begraven te zitten, opgescheept met een invalide vrouw en elke zomer met een ‘sjoek’ kinderen van een ander, waarmee ze wel heel wat te stellen zal hebben.
Goed, ze heeft geld door dat huwelijk met Maarten, maar mensenlief, geld maakt ook niet gelukkig en als je je dan nog zo uitslooft als zij...
Naastenliefde is mooi, maar volgens hem overdrijft Hanna het een beetje.
Ze moest eens wat meer aan zichzelf denken.
Zo'n meid moest trouwen en een stel kinderen van zichzelf hebben.
Maar ja, daar is dat kind van die Duitser of Oostenrijker, van die soldaat...
Eén uur van onbedachtzaamheid...
Hij staat op, schuift de bureaustoel achteruit en loopt naar buiten.
Hij zegt haar vriendelijk goedendag en met een glimlach beantwoordt ze zijn groet.
‘De eerste kinderen aan 't opwachten?’
‘Nee, nog niet. Over veertien dagen. Als het zover is, komt Siem wel mee om ze in de wagen te laden, want dat hele eind lopen, zou wel wat ver zijn. Nee, ik krijg deze zomer hulp... u kent haar vast wel, Cobi Langemaat... ze komt veertien dagen eerder, kan ze eerst wat wennen.’
‘Ach ja, Cobi Langemaat... een van de tweelingen... Ze is elke zomer nog geweest, is 't niet? Maar meestal kwam ze met haar zusje... Of komt die nu ook mee?’
‘Nee, Zus niet. Ze hebben lang als klitten aan elkaar gehangen, die twee, maar ze beginnen nu een beetje onafhanke- | |
| |
lijker van elkaar te worden. En dat is maar goed ook. Zus komt nog wel een weekje bij haar broer op IJselstein.’
‘Ja, zeker is dat goed, dat ze ieder een eigen leven gaan leiden. Hoewel... ik heb wel eens gehoord dat ze vaak heel slecht zonder elkaar kunnen en vaak dezelfde dingen kopen, ook al kopen ze ze niet samen. 't Is voor jullie te hopen dat Cobi het uithoudt, zonder haar zus, anders kom je nog zonder hulp te zitten.’
‘'t Zal nog wel meevallen en dan pakken wij maar een beetje harder aan.’
‘Ja, maar je hebt je schoonmoeder ook... ik vind het maar geweldig wat je doet.’
Uit zijn ogen spreekt eerlijke waardering en ze krijgt er bijna een kleur van.
‘Ik vind het zelf heel fijn werk... het geeft zo'n voldoening, te zien hoe die kinderen genieten... en een mens moet toch ook wat doen?’
‘Ja, maar zo denken de meeste mensen er niet over. Die denken alleen aan hun eigen pleziertjes en bekommeren zich niet om anderen... Weet je... ik krijg ineens een idee...’ Mét dat hij het over anderen heeft, realiseert hij zich, dat hij zelf ook weinig of niets voor een ander doet.
‘Ik kan die kinderen wel eens een reisje aanbieden... Naar een speeltuin bijvoorbeeld... als jij en Cobi dan meegaan... ik ga dan zelf ook mee en mijn vrouw, die voelt er vast ook voor.’
‘Weet wel wat u doet,’ zegt ze lachend, ‘ik krijg er vier maand lang telkens zes, dat is vier keer zes, dat is vier en twintig... dat wordt een duur grapje... een treinreisje en een speeltuin.’
‘Dat komt best in orde,’ zegt hij met een knipoog, haastig wegbenend, want binnen rinkelt de bel.
De trein is in aantocht, hij moet de spoorbomen sluiten.
Even later ziet Hanna de trein om de bocht komen. Hij mindert vaart en stopt.
Een paar reizigers stappen uit, Cobi is de laatste.
Hanna heeft haar in een jaar niet gezien, maar ze is veranderd, dat valt haar meteen op.
Het hoog opgestoken haar doet haar ouder lijken dan haar achttien jaar en haar kleren zijn modieuzer. Maar het gezicht is dat van de vriendelijke, vrolijke Cobi die ze kent.
| |
| |
‘Dat je me zélf ophaalt!’ Cobi zet haar twee koffers neer, omhelst Hanna spontaan en kust haar op de wang.
‘Dacht je dat ik je met al die bagage liet sjouwen?’
‘O, die had ik laten staan en Lode of Toon laten ophalen. Ik ken de weg hoor! Maar 't is enig dat je er bent. Even m'n fiets halen.’
Hanna kijkt Cobi na, als ze pittig naar de chef loopt om hem het reçu te geven.
Als Cobi terug is, met de fiets aan haar hand, vraagt ze: ‘Zal ik een koffer hier laten?’
‘Nee, ik heb er op gerekend dat je twee koffers had, ik heb een riem.’
De koffers worden op de bagagedrager gebonden en dan rijden ze weg nadat ze de chef gegroet hebben, die Hanna naroept: ‘Ik zal me aan m'n belofte houden hoor! We praten er nog wel eens over.’
‘Hij wil de kinderen mee uitnemen,’ verklaart Hanna aan Cobi, als ze de stationstraat afrijden.
‘O, dan ga ik ook mee, 't lijkt me enig... maar er moet natuurlijk iemand bij vrouw Van der Velde blijven... jij gaat in ieder geval.’
‘Mijn moeder past thuis wel op en Jantje is er ook... maar vertel me eerst eens hoe het thuis is.’
En Cobi vertelt.
Van haar moeder, die toch nooit weer helemaal de oude is geworden, na alle ellende van het concentratiekamp en de dood van haar mem en dochter.
Van Trees, die in de herfst trouwen gaat en waarbij Hanna natuurlijk aanwezig moet zijn.
Van Zus, die thuis blijft nu ze van school af is, om moeder te helpen.
Misschien dat ze een baantje neemt voor halve dagen, zoals Trees nu heeft, maar moeder kan niet de hele dag alleen zijn. Ze kan niet meer werken zoals vroeger, maar als ze lang alleen is, gaat ze piekeren.
Al verbergt ze dat zoveel mogelijk, de kinderen merken het toch.
Hanna heeft ook nog een nieuwtje: Cobi's broer Anton, die niet mee is gegaan naar Brabant, maar bij zijn broer Lode is gebleven, heeft een meisje.
Cobi is razend nieuwsgierig.
| |
| |
't Zal wel iets bizonders zijn, hij heeft er zo lang over gedaan de juiste te vinden.
Hoe ziet ze er uit en is ze katholiek?
‘Het is het dienstmeisje,’ zegt Hanna. ‘Ze is niets, maar ze wil katholiek worden en hoe ze er uit ziet, hoef ik je niet te vertellen, dat heb je zelf verleden jaar wel gezien.’
‘Is het Rienie? Nou... die is al twee jaar bij Lode en Ciska... Toen ze er pas was, heb ik gedacht: nou, dat is net wat voor onze Anton. Maar die droge zág haar niet eens... wel, wel... En hoe moet dat dan? Blijft Toon bij Lode?’
‘Dát weet ik niet, dat moet je hem zelf maar vragen... ik weet het ook pas. Ik had het misschien niet eens mogen zeggen, hij wil het je natuurlijk liever zelf vertellen.’
‘Ik doe wel of ik niets weet... Hoe is het met je zoon, vertel jij nu eens wat... en met Harm. Is hij alweer thuis?’
Nu is het Hanna's beurt om te vertellen.
Alle familienieuwtjes worden uitgewisseld.
Hanna voelt zich opgeruimd en ontspannen.
Het is heerlijk Cobi bij zich te hebben, de hele zomer.
Ze verschillen bijna tien jaar in leeftijd, maar ze verstaan elkaar goed.
Dat jonge enthousiasme van Cobi werkt verfrissend op haar. Net of ze zichzelf daar ook jonger door gaat voelen.
Misschien komt het omdat ze altijd met oudere mensen omgaat. Bijna altijd is ze bij Maartens moeder en als ze er eens even uitwipt, is het naar haar eigen moeder of juffrouw Volkers.
En met Boukje gaat ze natuurlijk veel om, ze kan heel goed opschieten met haar schoonzuster.
En Cobi's schoonzuster mag ze ook erg graag.
Maar dat zijn ook twee getrouwde vrouwen.
En dat is zijzelf toch ook geweest?
Ze was een getrouwde vrouw, al is ze nu weduwe.
Getrouwd op papier.
Wonen in hetzelfde huis, maar ieder een eigen slaapvertrek. Arme, goede, invalide Maarten, die van haar hield.
Die haar leven inhoud heeft gegeven.
Ook al is ze wel eens opstandig en ook al is het verlangen naar een normaal leven met een man, met een gezin, soms zo verschrikkelijk groot.
Het recht daarop heeft ze zelf verspeeld en dat ze nu van niemand een gunst hoeft te vragen voor haar en het kind,
| |
| |
tegen niemand dank-u-wel hoeft te zeggen, omdat hij een ongetrouwde moeder in dienst nam, dat heeft ze aan hem te danken.
Hoe ze soms ook met weemoed kan denken aan haar meisjesen bakvisjaren, aan de dromen die ze eens had, aan de luchtkastelen die ze bouwde, ook al vraagt ze soms 's avonds als ze haar knieën buigt wel eens aan God: ‘is dit nu mijn leven Heer? Moet dit nu voor altijd mijn leven zijn?’ Ze weet het, de meeste vrouwen in haar omstandigheden hebben het moeilijker dan zij.
En toch is ze, ondanks haar drukke leven, ondanks de vele plichten die ze heeft en het feit dat ze niet vaak alleen is, dikwijls eenzaam.
Boukje en Ciska hebben hun gezinnen, Siem en Boukje zijn gelukkig, net als Lode en Ciska en hoe hartelijk ze ook zijn, helemaal begrijpen hoe ze zich voelt kunnen ze niet.
Ze hoort eigenlijk nergens bij.
Niet bij de getrouwde vrouwen, ook al heeft ze Maartens naam gekregen en niet bij de ongehuwde meisjes van het dorp. Daarbij zou ze zich ook niet thuis voelen.
Ze heeft teveel smartelijke herinneringen aan haar liefde voor Johann, ze is te ernstig geworden om met hen nog een band te voelen.
Met Cobi is het enigszins anders.
Die woonde toen nog op IJselstein en heeft alles van nabij meegemaakt.
Ze weet dat Siem en Greet, Cobi's zuster die is doodgeschoten, van elkaar hielden.
Ze bleef met haar broers en zuster alleen achter toen haar ouders werden gevangen genomen en zag haar moeder alleen terugkeren.
Ze kende Maarten en weet welk een beklagenswaardige stakker zijn moeder is geworden, die kort na zijn dood haar man moest missen en hulpbehoevend werd door de reumatiek.
Toen vrouw Langemaat met haar drie dochters naar Brabant vertrok, waren Cobi en Zus net van de lagere school af.
Ze zijn daarna eerst naar de mulo gegaan en toen naar de huishoudschool.
Hanna heeft Cobi altijd liever gemogen dan Zus, die nogal bijdehand is.
Cobi lijkt uiterlijk niet op Greetje, maar wat karakter betreft
| |
| |
heeft ze veel van haar weg.
Alleen is ze wat drukker en wat vrolijker.
Maar ach, wat was het ook voor een tijd toen Greetje volwassen werd.
Er was oorlog en Greet zelf was bij de ondergrondse net als Siem.
En ook haar liefde voor Siem bracht moeilijkheden en zorgen. De Langemaats zijn katholiek en de Bronkhorsten protestant, zoals verder alle boeren langs de dijk en het hele dorp.
Greetje kon niet protestant worden en Siem niet katholiek, maar ze konden elkaar ook niet opgeven.
Vader wees Siem de deur, maar diezelfde nacht schoten ze Greetje dood bij de overval op IJselstein.
Simon ging toch, hij kon met vader niet meer leven.
En zij kon met vader ook bijna niet leven, toen hij ook haar de raad had gegeven naar Oostenrijk te gaan, naar Johanns familie, nadat ze hem verteld had dat ze in verwachting was. Het is allemaal al weer zo lang geleden, maar het is onmogelijk het te vergeten.
Johann dood, Greetje, Langemaat, haar vader, Maarten en Maartens vader.
Wat een doden vanaf het laatste jaar van de oorlog tot nu toe. Wat een gemis, wat een verdriet, elk van de bewoners van de drie hofsteden zo vlak bij elkaar, heeft er zijn deel van meegekregen.
En dat wat werd beleefd heeft een stempel op hen allen gedrukt, ook op Cobi.
Ze is er gevoeliger door geworden voor het leed van anderen en rijper dan de meesten van haar leeftijd.
‘O wat heerlijk, dat ik weer hier ben.’
Cobi's blik omvat liefkozend de IJselstein, die half verscholen ligt achter de boomgaard, de Bronkhorst die aan de andere kant en dichter bij de dijk ligt, goed zichtbaar met de twee eeuwenoude linden als twee trouwe wachters aan weerszijden. ‘Als ik hier ben, heb ik altijd het gevoel of ik weer thuis ben gekomen. Ik geloof dat ik hier wortel heb geschoten vroeger... veel meer dan Trees en Zus. En moeder heeft hier nooit helemaal kunnen wennen... voor haar is Brabant alles... Ik hoop dat ik hier werk kan krijgen... al zal dat niet naar moeders zin zijn.’
Hanna heeft geen tijd meer er op in te gaan, al komt Cobi's
| |
| |
mededeling niet als een verrassing, ze slaan rechtsaf en fietsen achter elkaar de oprijlaan in van Hanna's huis.
Opzij ervan staat een bank, wat tuinstoelen, een tafeltje, en de invalidewagen waarin vrouw Van der Velde zit.
Cornelia Bronkhorst, Hanna's moeder komt met Johan naar hen toe. De begroeting is hartelijk.
Cornelia is blij voor haar dochter dat ze de hele zomer hulp zal hebben van een bekende. Er zijn nog al eens wat strubbelingen geweest met de tijdelijke hulpen, die vaak niet om wisten te gaan met de uiteraard soms moeilijke kinderen.
‘Eerst maar gauw een kop thee,’ zegt Cornelia, terwijl Hanna zich bukt om haar kleine zoon te kussen.
‘Waarom mocht ik niet met je mee?’ vraagt hij.
‘Ik moest tante Cobi's koffer achterop hebben, dat begrijp je toch wel?’
Hij kijkt naar de koffer en knikt.
Het is een gemakkelijk kind, dat er gelukkig geen aanleg voor heeft, een verwend jongetje te worden.
Hoewel Hanna er streng op toeziet, dat het niet gebeurt, verwennen zijn grootmoeders - hij zegt ook tegen vrouw Van der Velde opoe - hem toch teveel naar haar zin. Haar eigen moeder is ook dol op de jongen, maar ze heeft nu al zes kleinkinderen, maar Maartens moeder hangt erg aan hem.
En tante Anna van het postkantoor niet te vergeten.
Het leek wel of ze tijdens de vakantie in Wenen geen cent hebben uitgegeven, om mooie cadeaus voor Johan te kunnen kopen.
Hanna was er verlegen van geworden, des te meer toen zijzelf een gouden armband kreeg.
En nu heeft Cobi ook al wat meegebracht.
Als ze zitten en Cornelia met de thee komt, gaat Cobi's tas open en Johan krijgt een kleurboek en -potloden.
‘O, dank je wel... dat had ik juist vol,’ zegt hij blij.
‘Je moet ú zeggen tegen tante Cobi en niet je,’ verbetert Cornelia, wie het al een doorn in het oog is, dat Johan zijn moeder met je aanspreekt.
Ze heeft het wel eens tegen Hanna gezegd, maar die lachte er om.
‘Hè moeder, u doet zo ouderwets en dat bent u toch anders ook niet. Ik vind “je” veel vertrouwelijker klinken dan u... en hij is alles wat ik heb. Ik wil graag dat we goede vrienden
| |
| |
worden... en blijven. Ook later.’
Och ja, ze is nog iemand van de oude stempel.
De tijden veranderen en de mensen ook.
Na de oorlog is er zoveel veranderd en niet altijd ten goede. Het zou in haar hoofd niet zijn opgekomen om te gaan dansen, om als meisje, als vrouw ergens alleen te gaan zitten om iets te gebruiken.
Ook Harm Jan en zij zouden nooit toestemming hebben gegeven aan de kinderen om dansles te nemen, maar Siem en Hanneke konden het toch, dat weet ze.
Stiekem geleerd van anderen die het wel mochten.
Na de bevrijding brak er een ware dansrage los.
Het leek wel of de jongelui waren losgeslagen na al die jaren van triestheid, angst, van opgesloten zitten.
Zo'n wonder was dat niet, maar ze sloegen over naar de andere kant.
Ze is een keer met Hanna naar de stad geweest, maar wat ze daar zag van Canadezen en vaak nog heel jonge meisjes, dreef haar het schaamrood naar de wangen.
Zo vrijmoedig die in 't openbaar met elkaar stonden te vrijen, dat was toch bar.
En hoeveel meisjes er met zo'n klein Canadeesje achterbleven, als de vader alweer naar zijn vaderland, misschien wel weer naar zijn vrouw en kinderen was, dat weet niemand.
Ze kijkt naar haar kleinzoon, die op het gras is gaan zitten kleuren, het puntje van zijn tong tussen zijn lippen van de inspanning om mooi binnen de lijntjes te blijven.
Hanna is met het kind van een Oostenrijker blijven zitten, maar één troost is er: ze heeft van de vader van het kind gehouden.
En Johans vader hield oprecht van Hanneke.
Ze kent hem alleen van de grote foto die Johanns ouders hebben gestuurd, maar het kind lijkt precies op hem.
Blond met blauwe ogen in een ovaal gezicht.
Na de vakantie gaat hij al naar de grote school, voor die tijd zal Hanna hem moeten inlichten.
Hij weet nu alleen dat zijn vader gestorven is, maar voor hij het van vreemden hoort, wie zijn vader was, dient Hanneke het hem te zeggen.
Er wordt nu nog wel in sommige gezinnen over Hanna gepraat, al is het niet altijd om kwaad te vertellen.
| |
| |
Kinderen hebben scherpe oren voor dingen die niet voor hen bestemd zijn en ze zullen klakkeloos aan Johan meedelen wat ze van zijn afkomst weten.
Al wat buiten het normale valt, heeft hun belangstelling, zo zijn kinderen, zo zijn mensen nu eenmaal.
‘Moeder, wat bent u stil?’ vraagt Hanna. ‘Druk geweest?’
‘O nee, niet drukker dan anders. Je was nog maar net weg, toen zat ik hier al, is 't niet Stijntje?’
Vrouw van der Velde knikt, tussen twee slokken door uit het kopje dat Hanna haar voorhoudt.
Haar vingers zijn kromgegroeid en ze zijn vandaag weer zo stijf, er komt beslist ander weer.
Cobi denkt: ‘Ze ziet er weer een stuk slechter uit dan vorig jaar en wat is ze stijf. Wat heerlijk voor haar dat ze Hanneke heeft.’
Ze neemt zich voor Hanna de tijd dat ze hier is, veel uit handen te nemen. Hanna moet er eens een dagje uit. Naar Willemien of naar kennissen.
Het is of Cornelia haar gedachten raadt, want ze zegt: ‘Nu Cobi hier is, moeten jullie tweeën maar eens uit gaan. Een dagje naar de stad. Hanna wil nog een mantelpakje kopen, het is veel gezelliger het samen te doen.’
‘Ja maar...’ begint Hanna.
‘Ik kom dan hier en zorg voor alles. Kind, trek niet zo'n bedenkelijk gezicht! Mijn twee kamers heb ik zo aan kant en Boukje kan mijn hulp best eens een dag missen.’
‘Ja, dat moeten jullie doen. Hanneke heeft het hard nodig,’ valt vrouw Van der Velde haar bij.
‘Ik moet trouwens ook een jurk hebben voor van de zomer en Hanneke weet precies wat ik bedoel. Al zit ik dan in de stoel, ik wil er toch graag netjes bijzitten.’
Hanna glimlacht in zichzelf.
‘Moeke moet nodig een jurk hebben, dus Hanna móet wel gaan. Vóór vandaag heb ik u nog niet over een nieuwe jurk horen praten.’
‘Eens moet het de eerste keer zijn.’
‘Je hoort het Cobi, we ontkomen er niet aan. We moeten en zullen naar de stad.’
‘Wat verschrikkelijk hè?’ zegt Cobi met een tragisch gezicht en staat dan op. ‘Ik wip eerst even over om mijn dierbare familieleden te begroeten, ze hebben me vast niet zien komen,
| |
| |
anders was er al wel iemand hier geweest.’
's Avonds, als vrouw Van der Velde door Hanna naar bed is geholpen, zitten zij en Cobi in de kamer die eens van Maarten was.
Er is niet veel veranderd, een paar kleurige kussens, een nieuwe ets, die Cobi elke keer als ze komt, bewondert.
En de invalidenwagen is weg.
Er staat een foto van Maarten op de schoorsteenmantel en aan de muur hangt er een van de kleine Johan.
‘Gezellig heb je 't hier toch,’ zegt Cobi, als ze zich in een gemakkelijk stoeltje laat zakken.
‘Vind je?’
‘Ja, echt sfeervol. Bij de meeste mensen is het te netjes, of er staat veel te veel. Dit hier is net goed. Niet te overdadig, maar ook niet te kaal. Echt een kamer om je helemaal op je gemak te voelen.’
‘Bedankt voor 't compliment... Wil je wat drinken? Zal ik koffie zetten of zal ik een potje vruchten open trekken?’
‘Nou, daar heb ik wel zin aan. Ik heb al zoveel koffie gedronken vandaag.’
Hanna neemt een weckflesje met kersen en trekt die open.
‘Ik moet je wat opbiechten.’
Hanna die bezig is de glazen te vullen, kijkt verschrikt om. Gelukkig, Cobi ziet er niet al te bedrukt uit. Ze was trouwens de hele dag in een zonnig humeur, maar ze kan zich natuurlijk zo gehouden hebben.
‘Ik ben min of meer gevlucht,’ deelt Cobi mee.
‘Gevlucht? Waarvoor dan wel?’
‘Ik had een beetje verkering... och, je weet hoe dat gaat. Ik vond hem wel aardig al was ik niet dolverliefd... Hij hield zo aan en wist me ervan te overtuigen dat het vanzelf in orde kwam, dat ik beslist van hem zou gaan houden, omdat hij zo van mij hield... Een onderwijzer... katholiek... moeder geweldig met hem ingenomen... Zo'n keurige, gelovige jongen met een goede baan en zo'n áárdige jongen... Niet dat ze dat allemaal woordelijk zei, maar het straalde van haar gezicht af, als ze naar hem keek.
Maar inplaats dat ik van hem ging houden, kreeg ik hoe langer hoe meer tegenzin.
Er was niets op hem aan te merken, echt niet, maar ik hou
| |
| |
niet van hem. Zoiets kun je toch niet dwingen?
Ik heb hem gezegd dat het niet ging en met moeder gepraat. Ze vond het erg, maar gaf me wel gelijk dat ik er niet mee door kon gaan, als er van mijn kant geen liefde was.
Het ergste was, dat hij me vroeg of we dan alsjeblieft goede vrienden konden blijven. Omdat ik het toch wel zielig voor hem vond, heb ik maar ja gezegd, hoewel ik daar niet in geloof.
Dat typeert zo'n jongen ook vind ik. Ik zou nooit goede vrienden willen blijven met het meisje dat me de bons gaf... dat vind ik zo... zo, hoe moet ik het zeggen? Zo lobbesachtig.
Misschien hoopte hij wel, dat als ik hem maar zo nu en dan zag, ik toch wel weer van gedachten zou veranderen, dus kwam hij dan... als vriend. Was heel correct en zo, maar ik kreeg de kriebels als ik hem aan zag komen.
Toen heb ik tegen moeder gezegd dat ik een paar maand weg wilde, 't liefst naar jou, als jij me gebruiken kon... En dat kon je gelukkig... En wat ik zei, dat ik hier werk wil zoeken, dat meende ik... Moeder zal het wel vreselijk vinden... maar ik wil weg thuis... Moeder zal er niets van begrijpen, maar het is iets verschrikkelijks, een huishouding van alleen vrouwen... Trees gaat wel dit jaar trouwen, maar dan blijven er nog drie over... En weet je, Zus is zo bazig... Ik heb wel gehoord dat het vaak het geval is met een tweeling, dat de een de ander domineert.
Ik geloof dat ik als kind nogal gemakzuchtig was, ik vond het wel prettig dat Zus altijd de dienst uitmaakte... maar de laatste tijd kan ik er gewoon niet meer tegen.
Moeder is een schat, maar ze is niet tegen Zus opgewassen. Bovendien denkt Zus precies in moeders straatje, wat ik dikwijls niet meer kan. Trees staat meestal aan mijn kant, maar als zij straks uit huis is...
Moeder had ons ook altijd gelijk gekleed, dat doen natuurlijk alle moeders die een tweeling hebben. Ook dát ging me op de mulo al meters de keel uithangen.
Nu kopen we onze kleren afzonderlijk, maar het gekke is, of misschien is het heel normaal, dat we meestal toch met hetzelfde, of bijna hetzelfde thuiskomen. Koopt Zus een lichtblauwe jurk, dan valt mijn keus ook op een lichtblauwe. Ik trek dan bijvoorbeeld een blouse aan, als ik weet dat zij een jurk aandoet. Maar onze kleren lijken zoveel op elkaar - en
| |
| |
zoveel hebben we natuurlijk nog niet - dat iedereen denkt dat we elkaars kleren dragen.
Het dorp is maar klein en iedereen kent iedereen. Dat is hier natuurlijk ook wel zo, maar hier ben ik een zelfstandigheid en niet de helft van de tweeling die zo op elkaar lijken, dat ze bijna niet uit elkaar te houden zijn - dat vinden tenminste vreemden - die elkaars kleren dragen, die dezelfde liefhebberijen hebben.
Ik heb m'n haar laten groeien en opgestoken. Zus vindt het verschrikkelijk, het maakt me volgens haar tien jaar ouder. Ik deed het alleen omdat ik er dan anders uitzie, maar Zus doet of het een aanslag is op háár persoonlijkheid.
Begrijp je dat ik het beu ben?’
‘O ja, dat begrijp ik heel goed... Maar het zal heel wat voeten in de aarde hebben, voor je toestemming van je moeder hebt... En ze zal het mij misschien kwalijk nemen... denken dat ik je overgehaald heb hier te blijven.’
‘Ik zal haar wel aan 't verstand brengen dat dát niet het geval is.’
Cobi leunt ontspannen achterover.
‘Hé, het doet me goed m'n hart gelucht te hebben. Met Trees heb ik er ook wel eens over gepraat en ze begrijpt het ook wel, maar ze zegt dat ik het moeder niet kan aandoen, weg te gaan.
Moet ik dan m'n hele leven bij moeder blijven?’
Hanna lacht.
‘Ik denk niet dat daar veel kans op is, ik heb zo'n vermoeden dat er genoeg jongens te vinden zijn, die er wat voor voelen jou daar weg te halen. Maar afgezien daarvan, geloof ik dat het goed is, dat je uit huis gaat. De beslissing die je genomen hebt om zelfstandig te worden, je aan de invloed, die Zus ontegenzeggelijk op je heeft, dat heb ik allang gemerkt, te onttrekken, heeft je al veranderd. Je bent zelfbewuster dan vorig jaar, opgewekter ook, ondanks het onprettige idee dat je iemand verdriet hebt moeten doen, die van je houdt, ondanks het feit dat je moeder je graag bij zich zou willen houden.
Ik begrijp het van haar ook wel. Ze heeft zoveel meegemaakt, haar man en Greetje kwijt, Lode en Anton ver weg, Trees binnenkort getrouwd. Jullie tweeën zijn de enige die ze nog heeft... maar toch... ik ben het met je eens, voor jou is het het beste zelfstandig te worden.’
| |
| |
‘Dus je zou wel een goed woordje voor me willen doen, als het zover komt dát ik hier werk kan vinden? Durf je wel eerlijk tegen moeder te zeggen, hoe jij er over denkt?’
‘Ja, dat durf ik wel en ik mág het toch ook?’
Als Hanna, voor ze naar bed gaat, zich over het bedje van Johan heenbuigt, denkt ze: ‘Problemen hebben we allemaal... Cobi heeft ze en ik heb ze. Maar wat zijn de hare, vergeleken met de mijne? Zij ziet er tegenop om haar moeder te vertellen dat ze uit huis wil. Ik moest vertellen dat ik een kind moest krijgen van een Duitse soldaat en dat die soldaat was doodgeschoten.’
Wat staat er voor Cobi op 't spel? Haar zelfstandigheid en daar zal ze heus wel voor vechten. Daar kán ze voor vechten.
Zij, Hanna, heeft haar eigen lot in handen genomen en de prijs van die daad is een leven van eenzaamheid.
Ze had kunnen trouwen met Willem Velthuisen. Hoewel ze 't niet wil, denkt ze toch dikwijls aan hem.
Hij houdt van haar en wil voor haar kind een vader zijn.
Waarom moet ze aan Willem denken? Ze houdt van Johann. Geknield voor haar bed, bidt ze weer vurig om zijn thuiskomst.
|
|