| |
| |
| |
Twee vorstinnen en een vorst
De brieven zijn dus toch verbrand. Ze hebben bijna achtentwintig jaar in de linnenkast gelegen. Op de tweede plank van boven, links in de hoek. Achter het stapeltje jaegeronderbroeken van vader. In al die jaren heb ik, bij gelegenheid in het ouderlijk huis vertoevend, gekeken of ze er nog lagen. Het was een flink stapeltje brieven met een rafelend henneptouwtje bij elkaar gebonden. Vele malen heb ik de gelegenheid gehad en heb ik op het punt gestaan ze vanachter de onderbroeken vandaan te halen en te lezen. Ik heb het nooit durven doen, omdat mijn vader zich er altijd furieus tegen heeft verzet. Zelf heeft hij die brieven ook nooit gelezen al weet ik zeker dat de aanvechting daartoe ook hem bij tijd en wijle bijna te machtig is geweest. Hij heeft dat altijd wel ontkend, maar gelezen heeft hij ze in ieder geval niet.
Het waren de brieven die de koningin aan mijn moeder heeft geschreven.
Mijn vader heeft ze van de postbode in ontvangst genomen en aan haar overhandigd. In het begin vroeg hij haar nog wel of ze de brief niet lezen moest.
Leg maar op tafel heeft ze dan telkens gezegd. Daar heb ik nog de hele dag de tijd voor.
De brief bleef dan de hele dag op de tafel liggen en werd door haar pas gelezen als vader naar zijn werk of 's avonds naar een vergadering was. Ze schreef de koningin ook alleen maar terug als ze alleen was. Wel vroeg ze vader altijd het adres op de enveloppe te zetten, omdat ze niet zo duidelijk schrijven kon. En ze vroeg hem ook altijd de brief te willen posten. Dat heeft hij steeds zonder morren gedaan. Je kunt mij niet wijsmaken dat je die brieven nooit gelezen hebt, zei ik hem altijd.
| |
| |
Het zijn brieven aan je moeder, antwoordde hij dan. Als ze ze niet uit d'r zelf lezen laat, moet een ander er met zijn vingers afblijven.
Maar ben je dan niet brandend nieuwsgierig, vroeg ik hem.
Nou ja, was dan zijn antwoord. Nieuwsgierig ja, of nee, het is maar hoe je het noemen wilt. Je moet de geheimen van een ander respekteren.
Je hebt ze natuurlijk allang stiekem gelezen, pestte ik. Ik kèn je toch man. Je wilt altijd alles van iedereen weten. Je kunt je neus nergens buiten houden. En wat zou er nou eigenlijk op tegen zijn dat je die brieven inkeek. Zoveel bizonders zal er niet in staan. Wat zou die koningin nou voor aardigs of belangrijks te zeggen kunnen hebben.
Hij werd dan telkens oprecht verontwaardigd. In de eerste plaats is de koningin een fijne vrouw, begon hij dan. En je moest mij eigenlijk beter kennen. Je moest van mij weten dat ik die brieven nooit zal inzien als je moeder ze me niet geeft. Ondanks mijn nieuwsgierigheid.
Dus tòch nieuwsgierig, jende ik dan.
Als je dat dan persé zo noemen wilt, ja, gaf hij nijdig toe.
Maar waarom geeft moeder ze je niet, vroeg ik.
Dat weet ik ook niet, zei hij. Je moeder heeft wel meer vreemde dingen. En om niets van zijn teleurstelling daarover te laten blijken zei hij met verheffing van stem, dat iedereen het recht op zijn eigen brieven had.
Ik bleef doorgaan met pesten en zei hem dat ik hem tòch niet geloofde en dat hij niet zo'n edele houding moest aannemen. Waarop hij woedend werd en ik half retireerde met te zeggen dat ik hem natuurlijk wel geloofde, maar dat het mij zo onwaarschijnlijk voorkwam. De koningin is toch niet de eerste de beste, zei ik.
Dat is de koningin zeker niet, antwoordde hij dan met enige genoegdoening in zijn stem, dat ik dàt tenminste toegegeven had.
| |
| |
Ik zou het in ieder geval niet kunnen opbrengen, zei ik.
Dat komt omdat je de geheimen van een ander niet respekteren kan, ik begrijp niet dat je daar moeite mee zou kunnen hebben. De brieven zijn van je moeder en daarmee uit. En ik reken er op dat je diskreet zult blijven. Je begrijpt dat ik de linnenkast niet op slot doe. Ik weet ook niet helemaal precies waarom ik iedere keer als ik thuis kwam dit flauwe gemene spelletje met hem speelde, waar hij telkens op dezelfde manier intrapte.
En hoe staat het met de brieven, vroeg ik hem een avond, toen moeder de huiskamer verliet om in de keuken het eten klaar te maken. Nou moet je eens ophouden over die brieven, zei hij geergerd. Die brieven maken het best. Als je moeder straks naar bed is moet je maar eens een ogenblikje naar me luisteren.
Wat is er dan, vroeg ik gespannen, onraad vermoedend omtrent het lot van de brieven.
Straks, als je moeder naar bed is. Met de hand wuifde hij verdere vragen weg.
De avond verliep moeizaam en traag. Vader en ik deden of we het eten lekker vonden, maar moeder sprak het verlossende woord door te zeggen dat ze met de kokerij die avond geen gelukkige hand had gehad. Zeg maar dat het smaakt, zei ze en schoof haar maar half leeg gegeten bord naar het midden van de tafel.
Toen vader en ik zeiden dat het nog best ging werd ze nijdig en zei dat we voortaan zelf maar in de keuken moesten gaan staan. En als je me naar bed willen hebben, zeggen je 't maar, voegde ze er aan toe.
Mens, wie zou jou nou naar bed willen hebben, zei vader. Maar zijn stem klonk te hartelijk, zodat ze zei dan nog maar een poosje op te zullen blijven om het ons gezellig te maken.
Eerst probeerden we nog het gesprek gaande te houden, maar toen dat steeds minder lukte, vroeg moeder ironisch of we niet een kaartje moesten leggen. Aan kaarten had ze zo'n ingekankerde
| |
| |
hekel, dat, àls we de kaarten eens een keer voor de dag haalden, ze onmiddelijk naar bed ging.
Waarom zouden we gaan kaarten, zei vader. En om haar te plagen: als jij nou een potje mee zou willen spelen. Maar dat plagerijtje viel totaal verkeerd. Ze stond op en zei bits: ik ga naar mijn nest.
Blijf nou toch nog een half uurtje zitten, zei vader, dan ga ik tegelijk met je mee.
Moet je meneer horen, zei moeder. Meneer die met zijn zoon nog een uurtje alleen wil opblijven.
Vader kwam niet in het minst onder de indruk van haar uitval, stond tegelijkertijd met haar op en scharrelde als een eend waarbij het water langs de veren afglijdt achter haar aan naar boven naar de slaapkamer. Ik hoorde ze een beetje stommelen en ruzieachtig met elkaar praten.
Toen vader weer beneden kwam zei hij met een stralend gezicht dat moeder toch zo vaak vreemd reageerde en dat hij haar toch nog maar lekker had toegedekt.
Hij nam aan de korte kant van de tafel plaats en ik zette me tegenover hem aan de andere korte kant. Het was wel een grote afstand voor een vertrouwelijk gesprek.
Luister je, vroeg hij.
Natuurlijk luister ik, zei ik.
Hij vouwde zijn handen samen en legde ze voor zich op tafel. Nou dan, begon hij een beetje moeilijk. En toen zweeg hij een hele tijd. Ga je gang maar, zei ik, ik luister.
Hij ging een beetje verzitten en zei: Ik zal het je toch maar vertellen. Verleden week op een nacht maakte je moeder me plotseling wakker. Ze stootte me aan, riep een paar keer mijn naam en omdat ik zoals je weet een diepe slaap heb, was ik natuurlijk niet direkt klaar wakker.
Dat was zeker niet naar haar zin, want ze schudde me aan mijn schouder en trok aan het touwtje boven ons bed het licht aan.
| |
| |
Ga eens even recht zitten, zei je moeder. Ik kwam overeind en schrok een beetje. Je moeder zat kaarsrecht in de kussens die ze tegen het hoofdeinde had gezet. Wat is er aan de hand moeder, zei ik een beetje bezorgd. Er is niks aan de hand zei je moeder, maar als ik morgenochtend dood ben moet je die brieven uit de linnenkast verbranden. Toen schrok ik pas goed. Wat praat je over dood, zei ik. Wat haal je in je hoofd. Ik haal niks in mijn hoofd, zei ze. Als ik dood ben moet je die brieven verbranden en dat moet je me beloven.
Hij zweeg even, maar hij zweeg zo lang, dat ik hem vroeg: Heb je het haar beloofd? Natuurlijk heb ik dat, zei hij agressief, om elke discussie daarover onmogelijk te maken.
Weer viel er een stilte die zo lang duurde dat het getik van de klok hinderlijk als een derde begon mee te praten.
Hij zat niet langer met ineengestrengelde vingers. Hij keek mij geen ogenblik aan. Hij verwachtte van mij blijkbaar een aanval, want hij hield zijn handen plat met wijd uitgespreide vingers voor zich op tafel.
En wat gebeurde er toen, vroeg ik zachtjes.
Zijn rug ontspande tot zijn gewone, een beetje in de schouders gebogen houding en hij raapte zijn krampachtige handen van de tafel. Nou, toen gebeurde er niks meer, zei hij. Je moeder legde de kussens plat, schoof onderuit, trok aan het touwtje het licht uit, deed het laken over haar hoofd en de dekens om haar schouder, draaide zich met haar rug naar mij toe en sliep binnen de kortste keren in. En jij, vroeg ik.
Ik ben ook plat gaan liggen, zei hij, maar heb de hele nacht de slaap niet meer te pakken kunnen krijgen.
Had je geen aanvechting om naar de linnenkast te gaan, vroeg ik. Jongen, zei vader, doe nou niet zo onaardig tegen mij, ik heb je nou toch alles verteld. Zijn stem klonk stil en bedroefd en ik zag hoe hij ineens zijn hoofd op zijn kruiselings op tafel liggende armen legde. Ik werd overmand door schaamte en spijt
| |
| |
vanwege de jarenlange pesterijen die ik hem over die brieven had doen ondergaan. Ik zag ineens hoe ver ik van hem weg zat aan het andere korte einde van de tafel, stond op, sloeg mijn arm om hem heen en aaide hem over zijn kop. Over zijn dunne haren. Ik huiverde. Zo koel voelde zijn bijna kale schedel.
Kom, zei ik. Ik heb je met die brieven altijd alleen maar een beetje willen plagen.
Hij richtte zijn hoofd op, nam met beide handen mijn onderarmen vast en zei dat hij dat natuurlijk altijd wel geweten had. Zijn ogen stonden vol tranen, maar hij huilde niet. En plotseling begonnen we een beetje dwaas tegen elkaar te lachen.
Ik zal ze tòch verbranden, zei hij door zijn tranen en lachen heen. Natùùrlijk moet je ze verbranden, zei ik om solidair met hem te zijn. Dat vind je dus toch òòk? vroeg hij met een zucht. Maar op die vraag bleef ik het antwoord schuldig. En toen hij zijn vraag herhaalde en ik wèèr geen antwoord gaf zei hij: Kom, ik ga maar eens naar je moeder toe. We gaven elkaar een hand en een nachtzoen. Ik hoorde hem boven op de slaapkamer een beetje stommelen. En ik hoorde het kraken van de matras toen hij bij moeder in bed stapte.
Ik heb nog een hele tijd in de huiskamer aan de tafel gezeten. Ik was niet alleen. De linnenkast in de hoek keek waakzaam toe.
| |
II
Vegetariër was hij niet. Maar verder was hij alles. Socialist, anarchist, revolutionair, demokraat, man van de partij en de vakbeweging, coöperator, secretaris van het arbeidersziekenfonds, drankbestrijder. God wat was die man een heleboel. Regisseur van de arbeiderstoneelvereniging Uit het Volk voor het Volk, voorzitter van de arbeiderszangvereniging De Stem des Volks, penningmeester van het kinderkoor De Jonge Proletaar, en natuurlijk voorzitter van de vereniging voor lijkverbranding.
| |
| |
En toch was hij een aardige man. IJdel was hij wèl, maar hij berokkende met zijn ijdelheid niemand schade, hij was niet op eigen belang of voordeel uit. Bij alles wat hij deed was hij blij en trots als een kind dat een mooie tekening of knipprent heeft gemaakt. Hij was een toeverlaat voor ieder die in nood zat en waar onrecht geschiedde kwam hij in 't geweer. En hoewel atheïst en voorzitter van de Vrijdenkersvereniging De Dageraad (dat was hij óók nog) was hij bevriend met de pastoor en alle dominees uit onze stad. En zelfs de officier van het Heilsleger, de manke broeder Bijl, lichtte zijn glimmende heilslegerpet van het hoofd, als ze elkaar tegenkwamen.
Mijn vader was de oudste uit een rooms gezin met negen kinderen. Zijn vader was een olijke, brabantse, altijd maandag-houdende metselaar. Zijn moeder een piepklein donkerharig vrouwtje uit het zeeuws-vlaamse. Tot op hoge leeftijd vertelde hij met dezelfde echte verontwaardiging dat er op de roomse school waar hij naar toe moest een eerste klas was voor de klompekinderen en een eerste klas voor de kinderen uit beter gesitueerde kringen.
Hij werd nooit moe daarover bij alle gelegenheden te vertellen. Dan trilden zijn ranke neusvleugels en had hij veel moeite zijn tranen te bedwingen. Dat hadden die oude socialisten vaak als ze herinneringen ophaalden over vroeger.
Zijn bekering tot het vrijdenkerdom vond in die jeugdervaring natuurlijk een van haar oorzaken. Al heel jong sloot hij zich aan bij Domela Nieuwenhuys, die zijn kerk verlaten had om een nieuwe te stichten. Van de Nieuwenhuyskerk werd vader een toegewijd dienaar. Alleen heeft hij nooit geweten hoe een getrouw diaken hij zijn hele leven is gebleven. Al was hij dan altijd meer dan een gewoon kerkmannetje. Het geloof in de hemel werd vervangen door het geloof in het paradijs op aarde. Het weekblad Recht voor Allen was voor hem jarenlang wat de Strijdkreet was voor de brave broeder Bijl. Hij ventte er mee
| |
| |
langs deur en straat. Uit de Vijfentwintigjarige Veldtocht tegen het Kapitalisme en uit de Colporteur van Elzenburg werd 's avonds aan tafel voorgelezen. De geschiedenis van Saïdjah en Adinda en de Toespraak tot de Hoofden van Lebak kenden we bijna uit het hoofd. En moeder die nauwelijks lezen kon, droeg Het gebed van de Onwetende van Multatuli met veel verve voor. De Amusante Bijbel met zijn spotprenten gaf ons een onaantastbaar gevoel van superioriteit over de domme gelovigen.
Moeder had een hekel aan vaders anarchistische vrienden. Ze zijn even haatdragend en bekrompen als de gereformeerden, zei ze. En ze kunnen niet lachen. En als het er op aan komt durven ze evenmin wat als de ventjes van de kerk.
Vader sprak dat altijd heftig tegen. Maar moeder zei dan: wat doen ze met hun grote monden? Ze halen toch de winkels niet leeg? Ze vermoorden de koningin toch niet? Ze leggen toch geen bom onder het politiebureau? Moeder is altijd op d'r dooie eentje anarchist gebleven.
Maar vader die een redelijk man was, zag in de loop der jaren in, dat zijn arbeidersklasse met dat anarchisme geen steek verder kwam en dat de sociaal-demokraten en de moderne vakbeweging voor het werkende volk veel tot stand brachten. Uit dat langzaam verworven inzicht trok hij de consequenties en hij sloot zich bij de sociaal-demokratie aan.
Moeder heeft hem dat nooit vergeven. Ze beschouwde het als een overstag gaan, als een verraad van de oude idealen. Ze haatte de rustige burgerlijkheid en zelfvoldaanheid van de sociaaldemokraten. Maar een anarchist die vader in het openbaar beschuldigde van naar de klassevijand te zijn overgelopen vloog ze aan.
Vaders overgang naar de beweging van het overleg en de geleidelijkheid heeft ze met hoon en verwijt overladen.
Zij hoorde nergens bij en ze wìlde dat ook niet.
| |
| |
Vele jaren later heeft vader mij verteld dat ze toen van hem heeft willen scheiden. Die scheiding is natuurlijk niet doorgegaan. Zij vonden namelijk het compromis dat voor onze vensters nooit een reklame of een verkiezingsaffiche van de s.d.a.p. zou komen te hangen.
En verder heeft moeder zich gedurende haar hele leven van vaders politieke aktiviteiten afzijdig gehouden. Ze vergezelde hem nooit naar een vergadering of meeting waar hij geestdriftig het woord voerde. En een bestuursvergadering van de partij heeft nooit bij ons thuis plaatsgehad.
Op wie stem je nou eigenlijk bij de komende kamerverkiezingen, vroeg ik haar eens. Ik stem niet, antwoordde ze minachtend.
Maar bij de verkiezingen voor de gemeenteraad of de provinciale staten, als vader nummer 1 op de lijst stond, stemde ze wèl. Ze stemde dan op mijn vader, maar niet op zijn partij. Het enige waar ze met hartstocht aan deelnam was het toneelspelen. Al haar dichterlijkheid, al haar zin voor het dramatische en pathetische leefde ze uit in de grote rollen die mijn vader haar als regisseur toebedeelde. Alle grote vrouwenrollen uit de stukken van Heyermans kende ze uit haar hoofd. Tot op zeer hoge leeftijd droeg ze er in de kleine familiekring stukken uit voor. Ze bleef een groot actrice.
| |
III
Later zal ik over dit alles meer vertellen. Ik moet vooral niet vergeten uitvoerig te schrijven over een gemeenteraadsvergadering die moeder verstoorde en hoe zij door bodes werd overmeesterd en door de politie weggevoerd. Al het voorgaande is echter nodig tot goed begrip van wat er volgt.
In de oorlog zal mijn vader zijn plicht wel hebben gedaan. Hij heeft mij er nooit van verteld, maar het zal wel in orde zijn geweest. Hij was naar zijn aard te weinig anarchist dan dat hij ooit
| |
| |
van een knokploeg deel zal hebben uitgemaakt. Maar in het verzet zal hij wel gedaan hebben, wat er van hem gevraagd werd en waartoe hij zich in staat voelde.
Toen de drie zuidelijke provincies bevrijd waren bereikte mijn vader het verzoek deel te willen uitmaken van een delegatie die in audiëntie zou worden ontvangen door de koningin.
Hij weigerde.
Van vele kanten werd toen op hem ingepraat. Een persoonlijk verzoek van de koningin kon je toch zomaar niet weigeren.
Ik zal nooit helemaal weten uit welke motieven zijn aanvankelijke weigering voortkwam.
Maar ik weet zeker dat een van zijn motieven was dat hij eigenlijk bang was voor de reactie van moeder als hij zou besluiten mee naar Engeland te gaan.
Hij was natuurlijk wel gevleid en wel verzette hij zich nog lang tegen de op hem uitgeoefende druk, maar tenslotte stemde hij toe. Met dat dappere besluit heeft hij bijna veertien dagen rondgelopen voordat hij er bij moeder mee durfde aankomen.
Ze had al een paar maal aan hem gevraagd of hij wat mankeerde. Waarom hij zo stil en afgetrokken was. Of hij op iets liep te broeden. En ze vroeg of er een of andere pestkop was die hem dwars zat. En dat hij dat dan maar zeggen moest. Dan zou zij er wel even op af gaan.
Vader antwoordde dat hij zo gezond als een vis was, dat hij helemaal niet stil was of wit zag in zijn gezicht en dat hij zelf best kon afrekenen met elke pestkop, maar dat er ook van een pestkop geen sprake was. En toch is er wat, hield moeder vol.
Omdat er toch enige voorbereidingen voor de reis moesten worden getroffen en hij niet tot op het laatste ogenblik kon wachten, zei hij een paar dagen voor zijn vertrek plotseling aan tafel dat hij gevraagd was mee naar Engeland te gaan.
Naar Engeland, vroeg moeder verwonderd. Ja, naar Engeland, had hij geantwoord. En alle moed bijeengarend had hij daarop
| |
| |
snel laten volgen dat de koningin met een aantal mannen uit het verzet wilde kennis maken om over alles wat er gebeurd was ingelicht te worden en om te praten over hoe alles na de oorlog in ons land moest worden geregeld.
Moeder ging wijdbeens in de keuken staan, zette haar handen in de heupen en vroeg: En wat doe je.
Natuurlijk ga ik, had hij geantwoord, een beetje zacht en een beetje aarzelend, zonder haar aan te kijken.
Je doet maar, zei ze, liep de keuken uit, sloeg op het portaal haar omslagdoek om en verliet onze woning.
Twee dagen daarna vertrok vader met enkele vrienden naar Brussel zonder van haar afscheid te hebben genomen.
Hij had alles voor zijn vertrek zelf moeten regelen, zijn schoenen moeten poetsen, zijn overhemd en de vouwen in zijn broek strijken, zijn schone onderkleren uit de kast moeten halen, zijn pak moeten afborstelen en zijn koffertje pakken. Die laatste twee dagen voor zijn vertrek hebben ze geen woord met elkaar gesproken, moeder heeft geen hand voor hem uitgestoken en elke poging van vader iets te zeggen of te verklaren brak stuk op haar ijzig en vijandig stilzwijgen.
Ik vroeg mijn vader: Heb je op die reis er niet voortdurend last van gehad dat moeder zo vijandig reageerde en dat jullie geen afscheid van elkaar hadden genomen? Heb je er niet voortdurend aan moeten denken?
Hij antwoordde: Ach, ik heb er zo af en toe natuurlijk wel aan gedacht en lollig was natuurlijk anders, maar je weet zelf hoe vreemd en onverwacht je moeder soms reageert en na verloop van tijd komt alles weer op zijn pootjes terecht. Dat weet je toch òòk!
Maar vroeger dacht je heel anders over het Huis van Oranje. Domela moet zakkies plakken, weet je nog wel? En dacht je toen, dat Oranje aan de goede kant was komen staan en dat de
| |
| |
koningin veranderd was? Moeder had niet helemaal ongelijk, vind ik. Vroeger zou je veroordeeld hebben dat wie dan ook naar de koningin ging.
Je moeder reageert altijd primair en emotioneel, antwoordde hij. Ze is nooit vatbaar voor een redelijke uitleg. Haar standpunt is: wat niet deugt heeft nooit gedeugd en zàl ook nooit deugen.
Vader is naar Brussel gereisd waar hij andere leden van het gezelschap ontmoette. Hij is daar medisch gekeurd en werd gezond bevonden. Van Brussel naar Oostende en in Oostende op een oorlogsschip. In Dover aan wal en vandaar naar het gebombardeerde Londen. En na ontvangen te zijn door vriendelijke ambtenaren van het ministerie van buitenlandse zaken met een bus naar een dorp, ongeveer zestig kilometer buiten Londen, waar de koningin resideerde.
Ik kan niet ontkennen dat alles me nogal emotioneerde, zei hij. Die reis naar Brussel. Die keuring. Het onderzoek van mijn papieren. Dat oorlogsschip. En de zwemvesten die we allemaal aan moesten. En de oversteek naar Dover. Vliegtuigen die het schip escorteerden en kanongebulder in de verte. En het half verwoeste Londen. En het weerzien van nederlanders in den vreemde. Maar vooral het gevoel vrij te zijn en de oorlog te zullen winnen. Want daaraan twijfelde toen niemand meer. Ik kan niet zeggen dat ik me in het gezelschap direkt op mijn gemak voelde. Er waren industriëlen bij en latere ministers en een vertegenwoordiger van de bisschoppen uit Brabant, maar gelukkig ook een socialiste die ik van voor de oorlog kende.
Op weg naar het huis van de koningin heb ik wel veel aan je moeder moeten denken. En aan vroeger toen Oranje altijd aan de kant van de kerk en het kapitaal stond. En ik heb even gedacht of ik er toch wel goed aan gedaan had mee te gaan en toch maar niet beter thuis had kunnen blijven. Naarmate we
| |
| |
dichter bij het huis van de koningin kwamen ontstond in het hele gezelschap een zekere spanning. Je vindt het misschien gek maar ik dacht aan lakeien en hofdames. En ik moest voortdurend aan de Wijze Kater van Heyermans denken. Toen we uitgestapt waren kwam de koningin ons tegemoet. Van een hofhouding was geen sprake. Ze begroette ons allemaal met een flinke handdruk en ze deed gewoon en vriendelijk. En daardoor voelde ik me meer op mijn gemak. 's Avonds aan tafel werden we door twee marechaussees bediend. Het eten was sober. Niet veel beter dan we in het bevrijde gebied gewend waren. En dat beviel me. Ik had wel enige moeite met mes en vork te eten, maar het lukte me toch vrij aardig. En na de maaltijd kregen de mannen een sigaar, die ik voor je bewaard heb, maar die op de terugreis is gebroken.
Daarna gingen we naar een andere kamer, waar grote geschilderde portretten hingen. Zeker van vlootvoogden of voorouders van de koningin, ik heb ze niet goed bekeken. Toen we allemaal met de koningin aan het hoofd om een grote langwerpige tafel zaten, en er een beetje gelachen en geroezemoesd werd, zei de commissaris van de koningin uit onze provincie dat ik als oudste van het gezelschap de eerst aangewezene was om Hare Majesteit toe te spreken. Dat was wel het minste wat ik had kunnen vermoeden. Ik had gedacht dat er gewoon onder elkaar zou worden gepraat en ervaringen zouden worden uitgewisseld en dat de koningin aan dat gesprek zou deelnemen en allerhande dingen zou vragen en willen weten.
Op die manier werd je mooi voor het blok gezet, zei ik.
Wàt voor het blok gezet, zei vader. Ik ben gewoon begonnen. Eerst beefden mijn handen een beetje, maar van lieverlede ging dat over.
Heb je 't ook over de klompeklas van de roomse school gehad, vroeg ik. Natuurlijk heb ik dat, zei hij trots. Ik heb een schildering gegeven hoe het in mijn jeugd in een groot arm proleta- | |
| |
risch gezin toeging. En waarom ik al heel jong bewust de kant van het socialisme heb gekozen. Ik heb het over Domela Nieuwenhuys gehad, over Recht voor Allen, en over het proces wegens majesteitsschennis dat tegen Domela gevoerd was. En ik heb het gehad over de koninginnefeesten en de erepoorten met haar portret er boven in en hoe het volk tijdens die dagen tegen de socialisten werd opgehitst. Alle socialisten in de harington. Leve de Willemien. En hoe vanaf de kansels haat tegen ons werd gepredikt onder aanroeping van God en Oranje. Dan ben je nogal van leer getrokken, zei ik. En het woord is je niet ontnomen? En heeft niemand uit het gezelschap op enige matiging aangedrongen? Het was muisstil toen ik sprak, zei hij trots. Je kon een speld horen vallen. Ze waren allemaal - ook de koningin - onder de indruk. Niemand had natuurlijk zo'n toespraak verwacht. En als ik van te voren een rede had moeten bedenken zou ik natuurlijk anders en misschien over andere dingen gesproken hebben.
Maar wat heb je nog meer gezegd, vroeg ik.
Ik heb verteld van mijn overgang van het anarchistisch socialisme naar de sociaal-demokratie. Ik heb het over de revolutie van Troelstra gehad. En hoe het socialisme alleen door machtsvorming en solidariteit de arbeidersklasse welvaart en geluk kon brengen. En dat het mij natuurlijk altijd veel te langzaam ging. En wat heb je over de toekomst van Nederland gezegd, als de oorlog zou zijn afgelopen?
Daar ben ik kort over geweest. Ik heb gezegd dat er in het gezelschap knappere mensen aanwezig waren dan ik. En dat ik belangstellend zou luisteren naar wat er gezegd zou worden.
En hoe heb je je toespraak beëindigd, vroeg ik.
Een trots lachje speelde over zijn hele gezicht.
Wat denk je, vroeg hij.
Hoe kan ik dat nou weten. Ik ben er immers niet bij geweest, antwoordde ik. Ik heb gezegd, zei hij plechtig, na een poos
| |
| |
gewacht te hebben. Ik heb gezegd, herhaalde hij langzaam en met nadruk, dat Oranje altijd aan de verkeerde kant had gestaan. Dat ik de houding van de koningin gedurende de hele oorlog met bewondering en vertrouwen had gevolgd. Dat ik het gevoel had dat Oranje en het socialisme dichter bij elkaar gekomen waren, en een beetje meer van elkaar begrepen. Maar, - en hier hield hij nog een langere poos stil, - dat ik nog moest afwachten waar Oranje zou staan als de oorlog afgelopen zou zijn en de opbouw van ons land moest beginnen.
Verdomme, dan heb je 'm flink geraakt, zei ik. En hoe reageerden de koningin en het gezelschap?
Ze hebben allemaal geapplaudisseerd en de koningin stond even op en boog een beetje in mijn richting en bedankte voor mijn toespraak. Toen ik weer op mijn stoel zat kreeg ik de beverik in mijn benen. Ik zweette over m'n hele kop.
En toen heb je met je zakdoek het zweet van je kop geveegd, zei ik. En toen? Toen dacht ik ineens aan je moeder en had ik verdriet dat ze er niet bij was geweest en dat ze niet gehoord had wat ik allemaal heb gezegd. En verder heb ik geen enkele keer Majesteit gezegd, maar gewoon, doodgewoon Mevrouw.
| |
IV
Is er nog een tweede geweest die die avond gesproken heeft, vroeg ik. Of hadden ze allemaal hun portie wel gehad?
Er is nog wat nagepraat, zei hij. Ze waren wel allemaal onder de indruk van wat ik gezegd had, want ze hebben me allemaal zo'n beetje gecomplimenteerd. Maar gesproken is er die avond niet meer. We waren ook te moe na die paar opwindende dagen.
Zijn jullie toen naar een hotel gegaan, of waar werden jullie onderdak gebracht, vroeg ik verder.
Je wilt blijkbaar alles weten, zei hij geamuseerd. Ik krijg de indruk dat je me aan het uitvragen bent. Maar ik zeg toch niet
| |
| |
meer dan ik kwijt wil wezen. In het huis van de koningin konden vier mensen blijven overnachten. De enige vrouw uit ons gezelschap en de drie mannen die het oudst in leeftijd waren bleven in het huis van de koningin slapen. Dat had ze blijkbaar zelf zo bepaald. Het was een kleine, sober gemeubileerde kamer die mij werd aangewezen. Er hing ook weer een levensgroot portret aan de muur. Een vent met een sabel geloof ik. De verdieping waarop geslapen werd was nogal gehorig. De koningin sliep naast me. Nou ja, zei hij lachend, mijn kamer was naast de hare.
Heb je haar zich ook horen uitkleden, en in bed stappen en kuchen en steunen en zo? vroeg ik geamuseerd.
Nee, nauwelijks, antwoordde hij. Maar wat ik wel gehoord heb - hij schoot plotseling in zo'n onbedaarlijke lach, dat hij zijn zin niet afmaken kon.
Vooruit, vertel op. Wat heb je dan wèl gehoord. Heb je haar een wind horen laten, door het beschot?
Zijn onbedaarlijk lachen hield aan, hij kreeg er natte ogen van.
Het was niet meer dan een triplexmuurtje geloof ik, tussen ons in, hikte hij. Nee, geen wind. Maar ik heb haar horen snurken.
En weer barstte hij in lachen uit.
Mag een koningin dan niet snurken, vroeg ik quasi verwonderd. Natuurlijk mag ze dat. Ze dééd 't toch ook? Maar het was net, - het was net, of je moeder naast me lag. Die kan er ook wat van zoals je weet. En weet je wat helemaal van het gekke was? Eerst vanaf dat ogenblik was ik weer helemaal mezelf, was ik volstrekt op mijn gemak. Ze snurkte als je moeder, de koningin. En weer begon hij te lachen.
Heb je niet gezien of ze zoals moeder in een nachtpon sliep of in een pyama? En zou ze wel eens koude voeten hebben? En zou ze d'r eigen windje wel eens ruiken, vroeg ik. Of heb je aan al die dingen niet gedacht?
Vader stikte bijna. Jongen, hou op, zei hij buiten adem.
| |
| |
Heb je toen op die kamer ook zo moeten lachen, vroeg ik.
Nou nee, zei hij, toen hij een beetje bedaard was, maar ik heb wel stilletjes liggen grinniken.
En heb je ook nog wat geslapen? Of ben je liggen blijven luisteren? Nou, niet veel. Eerst kon ik de slaap niet vatten, maar tegen de ochtend ben ik toch onder zeil gegaan.
Heb je dit allemaal ook aan moeder verteld, vroeg ik.
Ik heb over die hele reis nooit met je moeder één woord kunnen praten, zei hij.
Ook niet nadat ze zelf de koningin ontmoet had en met haar correspondeerde?
Nee, ook toen niet, antwoordde hij. Hou al die dingen maar voor je zelf, zei ze, als ik al eens probeerde het gesprek op die reis te brengen.
's Morgens hebben de vier logees en de koningin samen ontbeten. De koningin schonk zelf de kopjes vol.! 't Was allemaal heel gewoon. En na het ontbijt zei ze, dat ze graag een eindje met me wilde wandelen. U hebt gisterenavond over uw jeugd gesproken, ik wil U graag wat over de mijne vertellen.
En toen heb je met haar gewandeld, zei ik. En met nauwelijks bedwongen ongeduld voegde ik er aan toe: En wat heeft ze wel allemaal gezegd.
Daar praat ik liever niet over, zei hij ineens met een ernstig en strak gezicht.
Maar waarom niet, zei ik.
Ik heb daaarover nooit met iemand gesproken, zei hij. Een mens mag geen vertrouwen schenden.
Heb je moeder daarover ook nooit wat gezegd? vroeg ik.
Nee, zei hij. Sommige dingen moet een mens voor zichzelf houden. Maar dat is dan precies hetzelfde als met die brieven van moeder die ze je niet te lezen geeft.
Het bleef lang stil in de kamer.
Toen zei hij: Daar heb je misschien wel gelijk in. Ik heb dan
| |
| |
ook nooit aan je moeder gevraagd of ik ze lezen mocht. Ik zou ze misschien niet eens wìllen lezen, al zou je moeder ze me willen geven.
Ik wilde niet zeggen dat ik dat nou weer niet van hem geloofde, maar ik zei hem, dat hij mij toch wel het een en ander van die wandeling kon vertellen.
Er kwam een koppige trek op zijn gezicht. Nou moet je niet zeuren zei hij. En niet langer aandringen.
Maar wil je dan helemaal niets zeggen, bleef ik aanhouden.
Heeft ze als kind ook een rotjeugd gehad, zoals jij?
Ach jongen, zei hij. Haar jeugd was eigenlijk moeilijker dan de mijne. Wij waren tenslotte met z'n elven en we konden doen wat we wilden.
Hebben je het nog over de politiek gehad en over het socialisme? Heb je haar niet verteld hoe mevrouw Coster de aardrijkskundestok op mijn rug kapot sloeg omdat ik het Wilhelmus niet wilde meezingen in de klas?
Nee, zei hij, dat niet. We hebben wel over Oranje en de politiek gesproken.
Ik zag aan zijn gezicht en zijn zenuwachtig optrekken van de schouders, dat hij alle beheersing nodig had om niet verder te vertellen.
Ik durfde niets meer te zeggen en me niet te verroeren.
Hij dacht lang na. Tenslotte zei hij: Eén ding wil ik je wel zeggen. Maar je moet me beloven het nooit aan iemand anders te vertellen. Nou, vroeg ik.
Beloof je het, vroeg hij.
Ik beloof het, zei ik.
Nou, op een bepaald punt in het gesprek zei de koningin:
Colijn heeft mij m'n leven lang belogen en bedrogen.
| |
V
Vader heeft me over die Engelse dagen en die bijeenkomst nog
| |
| |
meer dingen verteld, die hier weinig terzake doen. Hij noch ik hebben ooit meer een woord gerept over zijn gesprek met de koningin.
Wel is het aardig te vermelden hoe hij op een dag dat de conferentie vrijaf had genomen, op zijn eentje naar een buitenwijk van Londen is gegaan om de groeten te brengen aan kinderen van een vriend die daar woonden. Hij wist wat Yes en hij wist wat No was. En verder had hij de naam van de straat en de wijk op een papiertje geschreven. Hij had lang gezocht en hem was herhaaldelijk de verkeerde weg gewezen. Maar tenslotte had een vriendelijke jonge man hem er heen gebracht. Van het Engelse geld dat hij van de conferentieleiding had ontvangen om wat inkopen te doen had hij een fooitje willen geven, maar de jongen had dat resoluut geweigerd. Alle mensen waren aardig in die tijd, zei vader.
Voor hun vertrek had de koningin te kennen gegeven dat zij gaarne van het hele gezelschap een foto zou willen doen nemen. Aan haar rechter zijde mocht de enige dame van het gezelschap plaats nemen en aan haar linkerzijde mijn vader omdat hij de oudste van de mannen was. En voordat de fotograaf afknipte heeft hij gezegd: Mevrouw, voor het eerst in de geschiedenis van het Huis van Oranje is Oranje gesecondeerd door twee socialisten. En daar had de koningin en het hele gezelschap hartelijk om moeten lachen.
En hoe was de terugreis, heb ik hem gevraagd.
Nou, die terugreis was vol met hindernissen, antwoordde hij. En het gekke was dat ik toen voor het eerst in al die dagen voortdurend aan je moeder moest denken. Ik had voor haar en voor jullie een kadootje gekocht. Het heeft lang geduurd voordat ik het haar heb durven geven. Maar ze heeft het niet aangenomen en ze zei dat ik er maar een ander gelukkig mee moest maken.
Wat was het, vroeg ik.
| |
| |
Och, zei hij, het was maar een doodgewoon klein zilveren brochetje.
Heb je het nog, vroeg ik.
Ja, zei hij. Ik moet het nog wel hebben. Het ligt geloof ik in het geldkistje.
En hoe was je thuiskomst, ging ik verder met vragen.
Om te beginnen was je moeder niet thuis, zei hij.
Wist ze op welke dag je terug zou komen, vroeg ik.
Ja, zei hij. Ze hadden van het stadhuis een boodschap gestuurd. En toen?
Ach, zei hij en verviel in een mismoedig zwijgen.
Als je het liever niet vertelt, zei ik ineens vol medelijden. Och, zei hij, het waren verdrietige weken en maanden. Toen je moeder 's avonds thuis kwam en ik haar zo lief en vriendelijk mogelijk begroette, deed ze net of ik niet in de kamer was, of ik niet bestond, of ik lucht was.
Ze ging naar de keuken om de afwas te doen en toen ze daarmee klaar was hoorde ik haar over de trap naar de zolder gaan. Ze kwam alsmaar niet naar beneden. Ik dacht: wat doet dat mens toch op zolder. En ik ging er heen. Naast jullie kamertje had ze een eenpersoonsledikant neergezet. En daar lag ze in. Ik vroeg: moeder, wat is dat nou allemaal? En ze zei: ach vent, had toch bij je koningin gebleven.
Ik ben toen maar weer naar beneden gegaan, heb me uitgekleed en ben alleen in de alkoof op bed gaan liggen. En ik dacht: heb ik er fout aan gedaan naar Engeland te gaan? Ik heb toch niets verraden van vroeger. Ik had die avond toch gezegd wat ik te zeggen had, zonder er doekjes om te winden. Ik had toch niet gelikt en gekropen en ik had me niet als een huichelaar of een vriend van Oranje gedragen. En gek: ik ben gaan liggen luisteren of ik je moeder ook hoorde snurken. Raar hé? Maar ik hoorde niets. Ik ben een paar keer het bed uitgegaan en tenslotte heb ik me helemaal aangekleed. In gedachten begon ik me te- | |
| |
gen je moeder te verantwoorden en voerde ik hele twistgesprekken met haar. En toen ik het allemaal te bezopen begon te vinden, kreeg de drift me te pakken en liep ik de zoldertrap op om haar uit bed te sleuren en rekenschap te vragen. Maar op het portaaltje struikelde ik en donderde met een smak naar beneden. En dat was maar gelukkig ook, want je weet als ik driftig word sta ik niet voor mezelf in.
Ik ben de straat opgelopen en heb me zelf alsmaar lopen afvragen wat er toch allemaal in je moeder omging en wat haar bebezielde. Toen ik tegen zeven uur in de ochtend thuis kwam, was ze al weg. Waar was ze naar toe, vroeg ik.
Naar haar werkhuis, antwoordde hij.
En hoe lang heeft die toestand wel geduurd, vroeg ik.
Ik geloof, een paar maanden zei hij. Op een avond zei ze plotseling: 't is beter dat we van elkaar afgaan. Toen ben ik zo kwaad geworden dat ik haar heb uitgescholden en hardhandig door mekaar heb geschud. Eerst wilde ze me te lijf, maar ik heb toen gebruld dat ze dat niet in d'r kop moest halen. En zo hebben we tegenover mekaar gestaan. Ze is toen weer naar haar bed gegaan op zolder en ik heb verdomme in mijn eentje in de leunstoel zitten janken. Vin je het gek?
Nee, helemaal niet, zei ik. Je had je misschien veel vaker kwaad moeten maken en je te weer moeten stellen.
Alsof dat wat gegeven zou hebben bij je moeder, verzuchtte hij. Moeder is eigenlijk geen aardig mens, zei ik.
Zo moet je het niet zien, antwoordde hij. Je moeder is eigenlijk héél aardig. Ze is alleen zo primitief. En een hele boel dingen kan ze niet begrijpen. Ze dringen niet tot haar door. Dat impulsieve onredelijke reageren heeft ze altijd gehad. En verder is ze zo trots en koppig als een koningin.
Als de koningin? vroeg ik.
Ach, lachte hij, dat zeg ik natuurlijk maar bij wijze van spreken.
Hoe is het toen verder tussen jullie gegaan, vroeg ik vol span- | |
| |
ning. 't Is langzaam maar zeker een beetje bijgetrokken, zei hij.
Die uitval tegen haar had dus wel geholpen, zei ik.
Ach dat weet ik niet, zei hij. Ik hou niet van ruzies.
Ze is toch maar niet van je weg gegaan zoals ze gedreigd had. Natuurlijk niet, zei hij een beetje zelfvoldaan. Ze wist natuurlijk bliksems goed dat ik geen kruiper en kontlikker was. Kijk eens, als ik nou bijvoorbeeld in de oorlog fout was geweest, lid van de nsb of iets dergelijks, dan was ze geen dag langer bij me gebleven. Maar dat gaan naar de koningin heeft ze nooit helemaal kunnen verkroppen.
En is ze nog lang op d'r eentje in dat ledikant op zolder blijven slapen, vroeg ik.
Ja, dat heeft nog wel een hele tijd geduurd, zei hij.
| |
VI
Vader werd loco-burgemeester van de stad. Hij had ook wel echt burgemeester kunnen worden, maar dat wilde hij niet. Ik ben niet genoeg ontwikkeld, zei hij en ik spreek geen enkele taal. Als er bij een herdenking een Canadese of Amerikaanse admiraal op bezoek komt heb ik een tolk nodig. En dat is geen figuur voor een burgemeester van een havenstad.
Ik had de eerste herdenking van de bevrijdingsdag van vaders stad graag willen meemaken. Het hele eiland was op de been. Er was geen huis zonder vlag. En mijn vader heeft het volk toegesproken vanaf de muziektent. En als het die dag een beetje gewaaid heeft weet ik hoe de wind door zijn dunne haar heeft gespeeld. En hij zal zeker zijn korte wijsvinger ontelbare keren bezwerend in de hoogte hebben gestoken. En hij zal de mensen opgeroepen hebben elkaar te helpen en hij zal een loflied op de vrijheid hebben gezongen.
Hij heeft aan moeder gevraagd met hem mee te gaan naar de meeting. Maar moeder heeft gezegd dat ze liever thuis bleef en toch wel wist wat hij zou gaan zeggen.
| |
| |
De koningin was onaangekondigd op het bevrijdingsfeest aanwezig. Na afloop van zijn toespraak heeft het stedelijk fanfarecorps Het Wilhelmus gespeeld. En toen wist ineens iedereen dat de koningin er was. En mijn vader zal het op de muziektent staande vol ontroering hebben aangehoord. Ik zal nooit weten of hij het ook meegezongen heeft. Moeder zou hem dat nooit vergeven hebben. Hij zal dus wel niet hebben meegezongen en zijn lippen stijf op elkaar hebben gehouden. Moeder zou zelfs dat staande aanhoren van het volkslied niet hebben kunnen verdragen. Het Wilhelmus was het lied van de vijand.
Na afloop van de meeting was er een feestelijke ontvangst op het stadhuis. We zeiden elkaar goejedag als oude bekenden, de koningin en ik, zei vader.
En ineens zei de koningin dat de foto klaar was en dat ze die graag persoonlijk die middag bij ons thuis wilde brengen, ook om met je moeder te kunnen kennis maken.
Waarom wou ze per se met moeder kennis maken, vroeg ik.
Nou, antwoordde hij, ik heb haar op die wandeling verteld hoe je moeder op mijn reis naar Engeland gereageerd had. En na afloop van de receptie ben je naar huis gegaan? vroeg ik. Ja, ik heb me verontschuldigd dat ik niet bij de koffiemaaltijd kon blijven. Ik heb ook eerst tegen de koningin willen zeggen dat ze beter van haar voorgenomen bezoek kon afzien. Maar hoewel dat allemaal door mijn kop ging had ik niet het lef dat te zeggen. Met lood in mijn schoenen ben ik naar huis gegaan. Nooit in mijn leven heb ik zo totaal geen raad geweten met een situatie. Ik dacht er zelfs over niet naar huis te gaan en alles op zijn beloop te laten. Maar dat zou natuurlijk ook niets hebben opgelost.
Thuis heb ik eerst een hele tijd niets gezegd. Je moeder was met het eten bezig, maar ze informeerde met geen woord hoe alles die morgen in het park was verlopen.
| |
| |
Aan tafel zei ze: wat ben je toch afgetrokken. Je hoeft me niks te vertellen van hoe alles gegaan is vanmorgen, maar je hoeft er ook niet met de bokkepruik op bij te zitten. En daarop heb ik maar meteen gezegd dat we bezoek kregen die middag.
Bezoek, zei je moeder. Ja, bezoek, zei ik en je zal nooit raden van wie. Zonder zich een ogenblik te bedenken zei je moeder: 't zal wel van je vriendin uit Londen wezen. Je hebt het precies geraden, zei ik. Je begrijpt hoe ik schrok en totaal van de kaart was van dit antwoord. Je moeder heeft voelhorens voor zulke dingen. Het duurde toen even voor ze weer wat zei. Het was of ze heel precies overwoog wat ze zou gaan zeggen. Maar dat was natuurlijk nìèt zo. Want wat ze zei zou ze ook zonder te hebben nagedacht gezegd hebben.
En wat zei ze dan wel, vroeg ik.
Ze zei dat de helft van het huis van haar was en dat de andere helft van mij was en dat ik op mijn helft maar moest ontvangen wie ik wilde. En dat ik alvast maar naar de voorkamer moest gaan. Je begrijpt dat ik dat weigerde. We moeten toch eten, zei ik. Je eet maar, zei ze. Dat deed ik natuurlijk ook niet. Ik ben aan het praten gegaan om haar te overtuigen dat ze de koningin ordentelijk ontvangen moest en dat ze niet altijd dwars moest gaan liggen. En ten einde raad smeekte ik haar of ze dat dan niet voor mij over kon hebben. Maar ik had net zo goed tegen het fornuis kunnen praten. Je moeder ging de keuken uit, naar boven, naar de slaapkamer. Wit van woede heb ik haar toen nageschreeuwd, dat ze naar beneden moest komen en dat ze eindelijk eens een keer normaal moest doen. Ze kwam natuurlijk niet naar beneden. Het eten heb ik niet aangeraakt. Ik ben toen toch maar in de voorkamer gaan zitten wachten.
Na een half uurtje hoorde ik je moeder naar beneden komen en ik kreeg, stom als ik was, toch een sprankje hoop, dat ze me niet alleen zou laten zitten. En daarom dacht ik maar niet naar de keuken toe te moeten gaan. Voor het raam heb ik staan uit- | |
| |
kijken naar de auto die de koningin brengen zou. En toen de auto voorreed en de koningin uitstapte heb ik aan het touw de voordeur opengetrokken. Ik heb zo iets onzinnigs gezegd als: komt U maar verder of komt U maar naar boven. En op het portaaltje bij de trap heb ik de koningin begroet en ben ik haar voorgegaan naar de huiskamer. Pijlsnel ging het door mij heen dat ik haar niet in de stoel van je moeder moest laten plaats nemen.
En hoe heb je je er toen uitgered? vroeg ik. Heb je gezegd dat moeder ziek was of plotseling weg had gemoeten of iets dergelijks. Jongen, zei vader, ik ben niet eens op de gedàchte gekomen. Ik heb de koningin gewoon gezegd dat je moeder geen zin had om haar te ontmoeten. Ik heb geprobeerd haar dat uit te leggen. En daarover hebben we een heel tijdje zitten praten. Nadat de koningin mij de foto had gegeven en we nog gelachen hadden over mijn opmerking: het huis van Oranje geflankeerd door twee socialisten, zei de koningin plotseling: hebt u er geen bezwaar tegen dat ik even naar uw vrouw toega. Ik dacht dat ik het bestierf. Maar ik zei: gaat uw gang. De koningin deed de kamerdeur open, liep over het portaaltje naar de keuken en klopte op de keukendeur. Ik hoorde je moeder ‘binnen’ roepen. De koningin opende de keukendeur, strekte haar hand naar moeder uit en zei: dag mevrouw. Ik stond in het gat van de kamerdeur en voelde dat ik spierwit was en ik moest me even aan de deurspijl vasthouden. Ik zag en hoorde alles en ik kan je niet vertellen wat er op dat ogenblik allemaal door mij heen is gegaan. Je moeder stond bij het fornuis, pakte de hand van de koningin niet aan, maar keek haar van een afstandje heel doordringend aan. Tenslotte zei ze: uw gezicht valt me niet tegen. Ik zal thee voor u zetten. Gaat u weer maar even naar de voorkamer. De koningin wist blijkbaar ook niet erg goed hoe ze met de situatie aan moest en kwam weer naar de voorkamer terug.
| |
| |
En wat zei ze toen, vroeg ik.
Dat weet ik niet meer, zei vader. Wat had die vrouw ook moeten zeggen. We hebben maar zo'n beetje zitten wachten op wat er gebeuren zou. En na enige minuten werd op de kamerdeur geklopt. Je moeder kwam binnen met de theepot op het waxinelichtje op het vergulde zilveren blaadje. Jouw thee staat in de keuken, zei ze tegen mij. Laat mij nu ook maar eens een ogenblikje met de koningin alleen wezen.
En ging je, vroeg ik.
Natuurlijk ging ik. Wat zou ik anders hebben moeten doen. Het was allemaal zo onverwacht en zo ongewoon. In de keuken stond mijn kop thee op tafel ingeschonken.
En hoe lang heeft dat met elkaar geduurd in de voorkamer, vroeg ik. Ik heb niet op mijn horloge gekeken, zei vader, maar het zal wel al gauw een half uur geduurd hebben.
Het protocol liep door dit alles natuurlijk lelijk in de war, zei ik. Ach wat protocol, daar heb ik geen moment aan gedacht en ik zou me er ook niets van aangetrokken hebben, zei hij
En hoe is het toen verder gegaan, bleef ik doorvragen.
Nou, ze kwamen tegelijk uit de kamer en moeder riep me en zei: de koningin gaat weg. En tegen de koningin zei ze: ik zal u even voorgaan op de trap. Houdt u maar stevig vast aan de leuning. Je moeder liep voorop en ik volgde achter de koningin. Samen, je moeder en ik, hebben we haar naar de auto gebracht en afscheid van haar genomen. Tegen de chauffeur zei moeder dat hij voor haar niet aan zijn pet hoefde te tikken en dat ze er niet aan gedacht had hem een kopje thee te brengen.
Een volgende keer beter, zei de man.
Boven in de huiskamer terugkomend, zei ze: Haal eens een spijkertje en de hamer. Waarom vroeg ik. Omdat ik wat wil ophangen, zei ze en ze nam het Londense portret in haar handen. Voor de zoveelste maal was ik verbaasd die dag. Ik haalde de hamer en het spijkerkistje uit de verandakast. Leg ze maar
| |
| |
op tafel, zei ze. Vind je dat geen mooie plek? Ze wees naar een reproduktie aan de muur en zei: die zonnebloemen van die Van Gogh vervelen me al zo lang. Ze haalde de lijst er af en hing de foto boven het buffet.
En hoe is toen de verdere dag tussen jou en moeder verlopen, vroeg ik. Heeft ze niks losgelaten over het gesprek dat ze met de koningin heeft gehad?
Geen woord, zei vader. Maar ik heb er haar natuurlijk ook niet naar gevraagd. Later ook niet? zei ik.
Nee, later ook niet, antwoordde hij. Ik heb die middag wel gevraagd hoe ze de koningin vond. En ze zei, dat ze haar heel aardig vond. Niks kakkerig. En verder moet je maar niet informeren. Ze is toen naar de keuken gegaan, waar ze de aardappelen van die middag heeft opgebakken en de groente heeft opgewarmd, en we hebben waarachtig gezellig en vriendelijk met elkaar zitten eten.
's Avonds moest ik naar een vergadering. Je moet ook elke avond weg, zei ze ineens. Zo iets had ze nog nooit gezegd en van de weeromstuit en de verbazing daarover zei ik: zal ik dan thuis blijven? Maar ze zei: ga jij nou maar naar je vergadering. Toen ik van de vergadering thuis kwam lag je moeder in ons eigen bed in de alkoof. Diep in de slaap. Alsof er nooit wat aan de hand was geweest en alsof ze niet maanden achter elkaar op zolder in het ledikant had geslapen.
Ik had willen vragen of ze niet wakker was geworden toen hij bij haar in bed stapte, en of ze en wat ze nog tegen elkaar hebben gezegd. En ook of ze nog gevrijd hadden of elkaar hadden geaaid, of lieve vriendelijke dingen tegen elkaar hadden gezegd. Maar vader voegde aan zijn verhaal niets meer toe en ik durfde niet aan te dringen.
Je moeder is geloof ik met die correspondentie begonnen, zei hij. Al weet ik dat niet helemaal zeker. Ze heeft al haar brieven met potlood geschreven en ik heb altijd het adres op de en- | |
| |
veloppe gezet. Ze schreef altijd als ik niet thuis was. Die correspondentie heeft zowat een vol jaar geduurd en is toen plotseling opgehouden.
Kun je ook vermoeden waardoor, vroeg ik.
Geen enkel vermoeden, antwoordde hij.
| |
VII
Mijn vader werd op hoge leeftijd naar het ziekenhuis gebracht. Mijn moeder zat toen al meer dan een jaar half-dement op het ziekenzaaltje in het bejaardentehuis. Hij had tot het laatst geweigerd haar naar een inrichting voor geesteszieken te laten overbrengen.
Mijn vader wist dat hij in het ziekenhuis zou sterven. Hier kom ik niet meer vandaan, zei hij.
Al die maanden dat hij daar vertoefde en ik het ouderlijk huis wat beredderde, heb ik in de linnenkast gekeken naar de brieven. Tijdens de vele en geregelde bezoeken die ik mijn vader bracht heeft hij met geen woord meer over die brieven gerept. Ik heb wel vaak op het punt gestaan er over te beginnen, maar omdat hij er zelfs in de verste verte niet op zinspeelde, heb ik dat nagelaten.
Twee dagen voor zijn dood lagen de brieven nog in de linnenkast. Ik was er voortdurend mee bezig. Als hij mij vraagt ze te verbranden, zal ik het doen. Maar zal ik ze dan eerst nog lezen? Of zal ik ze ongelezen vernietigen zoals hij aan moeder had beloofd. Of zal ik ze helemaal niet verbranden?
Mijn vader had het antwoord op al die vragen gegeven. Toen ik met mijn broer de beide kamertjes in het bejaardentehuis ging ontruimen - moeder zou immers ook niet meer in haar woning terugkeren - waren de brieven uit de linnenkast verdwenen.
|
|