| |
| |
| |
De kermis
Al bij het aanbrengen door gemeentewerklieden van de kalkstrepen waarbinnen de verschillende etablissementen moesten verrijzen, was moeder elke avond op straat. Ze liep de eerste kermiswagens die uit de naburige stad naar de onze op weg waren tegemoet en ze begaf zich naar het station om te kijken of er al wagens per trein waren aangevoerd.
De week vóór en tijdens en na de kermis liet ze haar werkhuizen voor wat ze waren: ze ging er niet heen. Maar ook naar haar eigen huishouden keek ze niet om.
Zorgen jullie zelf maar voor het eten en de bedden hoeven niet opgemaakt, zei ze.
's Morgens al vroeg ging ze de stad in. Ze kende alle spullebazen en was met allen op goede vrolijke voet.
Als andere jaren werkte ze mee aan de opbouw van de grote stoomcaroussel en het acrobatentheater.
Samen met sterke mannen, in overalls of met ontblote borst, sjouwde ze met houten en ijzeren balken, vloeren, tentzeilen, ornamenten, electriciteitskabels.
Ze hanteerde de voorhamer zo goed als de grote engelse sleutel, waarmee ze de moeren op zo'n wijze vastdraaide, dat er geen sprake was van enige speling.
Ze leefde die opbouwdagen in een kinderlijk geluk. Er heerste in huis een gezellige chaos, iedereen deed waar hij zin in had, iedereen at wanneer hij trek kreeg. En tot laat in de avond konden we gaan en staan waar we wilden.
Telkens zei moeder tegen vader: laten we toch òòk een spulletje kopen en met een mooie wagen overal heentrekken.
Dat meen je toch niet, antwoordde vader dan, een beetje vra- | |
| |
gend. En waarom zou ik dat niet menen, zei ze. Vind jij de straat en de buren dan zo gezellig?
Vader ging er niet verder op in en moeder was te gelukkig en tevreden om het gesprek voort te zetten.
Om te plagen zei ze alleen, dat ze nog eens met het kermisvolk mee zou trekken, naar Spanje, of naar de bergen en de watervallen, of naar Amerika, weg wezen en overal naar toe. En nooit meer terugkomen.
Vrijdagavond, aan het einde van de opbouwweek kwam ze thuis met een paar stevige kruidenierszakken vol geld. Ze stortte ze leeg, midden op tafel. Rijksdaalders, guldens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers, halve stuivers en centen.
Verdiend, zei ze. De papiertjes heb ik omgewisseld. Geld is mèèr. En uit de grote hoop nam ze voor ieder een rijksdaalder. Ook voor vader. Die mogen je direct opmaken, zei ze. Morgen al. De eerste dag al. Overmorgen is er weer nieuw geld.
Met de palm van haar hand schoof ze de munten weer van tafel in de papieren zakken en zette die dichtgevouwen op de hoek van de schoorsteen. Vader stond lang, met de rijksdaalder tussen duim en wijsvinger geklemd, bij de tafel. Hij was er zo blij mee dat hij er wel een gaatje in zou willen boren en hem met een lintje om zijn nek hangen, zei hij. Ik zal wel gek wezen om hem direct uit te geven.
Ik knoopte hem in mijn zakdoek en duwde hem in het diepste putje van mijn broekzak. Bij het naar bed gaan legde ik mijn broek onder mijn hoofdkussen.
Zaterdagsmorgens werden we furieus, met groene zeep en kwinkslagen, in de tobbe gewassen en daarna van top tot teen in het nieuw gestoken. Dat was een elk jaar weer terugkerend feest: nieuwe kleren met de kermis. En hoewel ze ons nooit meenam om van wat dan ook de maat te nemen, paste alles.
| |
| |
Niets was te wijd of te nauw, te kort of te lang. En voor vader lag er een nieuwe das en een stelletje boerenzakdoeken op het tafeltje tussen de ramen.
Ook voor haar zelf had ze een nieuwe japon gekocht. Een witte, met rode papavers en blauwe korenbloemen er in.
En zoals ze er ùitzag, toen we tegen het openingsuur van de kermis met z'n allen de straat op gingen. Haar dot, hoog en strak opgebonden, met haar oren helemaal vrij, een donkere gebogen kam met parelmoeren weerschijn boven op haar kop. En hoewel ze altijd op platte schoenen liep, leek het wel of ze er hakken onder had laten zetten, zo hoog en rank was haar gestalte.
We liepen eerst naar de acrobatentent en ze nam ons mee naar de woonwagen. Ze stelde ons voor aan een jonge vrouw, die er slordig, in een vuil gescheurd jak bijliep en ons nors en onvriendelijk begroette. Ze vroeg naar Markus en de vrouw wees naar een kleine tent achter de wagen.
Markus, riep moeder.
Er stond een klein ponypaardje voor de tent en tussen de benen van het paardje door kroop Markus de dwerg te voorschijn. Zijn grote vierkante gezicht zal vol vouwen en rimpels en zijn neus was zo klein, dat er weinig meer dan twee gaatjes te zien waren.
Hier heb je mijn kinderen, zei moeder.
Markus stak ons een klein armpje met een heel klein hard handje toe. Hij zei niets, maar grinnikte vriendelijk. Met zijn grote blauwe ogen keek hij naar moeder, die een hand op zijn schouder legde. Ze komen vanavond naar de voorstelling, zei ze.
Markus knikte dat het goed was, mompelde iets onverstaanbaars en ging weer verder met het borstelen van zijn paardje.
Vanavond om half zeven moeten je er wezen, zei moeder. Je lopen gewoon het trapje op en Markus zal jullie binnenlaten. En nou gaan we naar de stoomcaroussel. Dag Markus, riep ze.
| |
| |
Ik moest natuurlijk zwaar nadenken over Markus. Het was toch verschrikkelijk zò klein te zijn, dat je gewoon onder de poten van een paard, en dan nog wel een ponypaardje, door kon lopen. Maar bij de stoomcaroussel was ik hem helemaal vergeten. Voor het grote loket aan de kassa zat een meisje met een lichtgevend kroontje op. Moeder stak haar hoofd door het loket, praatte een hele tijd tegen het meisje en kreeg vervolgens een aantal rittenboekjes toegeschoven.
Ze gaf ons er ieder een van en zei: voor tien ritten. Nou, en veel plezier. Je hoeven niet thuis te komen vanavond. En plotseling was ze weg. Ik was een beetje verbouwereerd van die vrijkaartjes. Mijn zusters verdwenen in een wip achter de zware fluwelen gordijnen, die de toegangshal afsloten van de grote ruimte waarin de caroussel was opgebouwd. Ik volgde hen.
De paarden in de caroussel steigerden werkelijk. De leidsels in hun bek, het zadel en de stijgbeugels waren van echt leer. De rondtollende minaretjes maakten me duizelig. En dan de lekkere geur van stoom en olie. Het uitgaan van alle lichten als de caroussel zijn grootste vaart kreeg. En het gillen van de mensen, het fluiten van de sirene, het uitwerpen van rode en blauwe en groene en gele serpentines en de prachtige muziek van het grote orgel, die het hijgen en stampen van de stoommachine overstemde. Na twee ritten op een groot paard borg ik het rittenboekje bij mijn in mijn zakdoek geknoopte rijksdaalder en ging naar buiten. Een beetje bij elkaar blijven, had moeder nog gezegd. Maar mijn zusters was ik direkt al kwijt geraakt.
Geen groter geluk dan over de kermis te dwalen, overal te kijken, weten dat je overal in zou kunnen als je zou willen, dat je alle snoep uit de nougatkraam zou kunnen kopen omdat je geld hebt. En toch de rijksdaalder niet aanspreken. En niet naar huis hoeven om te eten en dan langzamerhand honger krijgen en besluiten de rijksdaalder toch maar voor de dag te halen. En
| |
| |
met die rijksdaalder stevig in je hand geklemd nog een hele tijd rondlopen en alles even heerlijk vinden en eindelijk een zak met poedersuiker bestrooide oliebollen kopen en die allemaal achter elkaar lekker alleen op eten.
Om half zeven vond ik mijn zusters terug voor het trapje van de acrobatentent. Al hun vrijkaartjes hadden ze al verreden en ze vroegen hoeveel geld ik nog had.
O dat goede, geheimzinnige, adembenemende, elk jaar terugkerende theater Busnach.
Om kwart voor zeven kwamen de artiesten op de galerij voor de tent. De worstelaar in witte broek en tricothempje, die achter de grote trom plaats nam en een oorverdovende roffel begon te slaan. Een clown in harlekijnspak, hinkend op twee linkerschoenen. En om nooit te vergeten het danseresje, op de gouden muiltjes, die haar benen zo hoog in de lucht kon werpen, dat het leek of ze zweefde. Op de maat van de trom en de schuiftrompet die door de clown geblazen werd, danste ze haar rokje tot een wijde parasol. Het toegestroomde publiek juichte en klapte in de handen. En plotseling rolde van het uiterste einde van de galerij Markus kopje duikelend tot bij het trapje in het midden van de galerij.
De worstelaar en de clown begonnen om beurten tegen hem te schreeuwen en beiden commandeerden hem naar hen toe te komen, zodat hij als een dolle van de een naar de ander rende. Nadat dit voorspel was afgelopen begon het publiek in drommen het trapje op te klimmen. Gelukkig had Markus ons gezien en loodste ons veilig naar binnen. Over de volle breedte van het theater liepen de houten banken, die telkens een halve meter boven elkaar geplaatst waren. Op de hoogste bank kon je met je handen het tentzeil aanraken.
Toen het theater tot in de nok gevuld was liet de worstelaar met ontbloot bovenlichaam zich door iemand uit het publiek met
| |
| |
touwen en ijzeren kettingen omsnoeren. De angst die zich van mij meester maakte dat hij zich niet zou kunnen bevrijden, dat hij niet winnen zou. En de zucht van verlichting die ik slaakte toen hij triomferend de touwen en de kettingen, na ze aan het publiek getoond te hebben, met verachting achter zich op het toneel wierp.
Markus liet het ponypaardje op zijn achterpoten lopen, maakte de ene kopduikeling na de andere. De clown goochelde duiven uit een hoge zwarte hoed en het danseresje maakte aan een zwevende rekstok gewaagde en gevaarlijke toeren.
De voorstelling duurde maar kort en toen we de tent uitkwamen stonden er al veel mensen voor de tweede voorstelling te wachten.
Nog met daglicht waren we binnen gegaan en nu was het overal avond. Tegenover de tent had zich een grote menigte verzameld bij de Kop-van-Jut. Ik drong mij tussen de mensen door om vooraan een plaatsje te bemachtigen en tot mijn schrik zag ik moeder met de grote voorhamer in haar beide handen gereed staan om die op het vierkante ijzeren blok te laten neerkomen.
Achteruit, riep ze en de mensen deden een stapje terug. Ze tilde de hamer met omhoog geheven armen boven haar hoofd en liet hem met kracht op het blok neerkomen. De ijzeren kogel schoot langs de ijzeren rails omhoog, gaf een brandende knal in de lucht en kwam met een gorgelende roffel weer naar beneden. Er stegen kreten van bewondering op, er werd in de handen geklapt en geroepen en de Kop-van-Jut-man spelde moeder een oranje rozet op haar borst.
Het was blijkbaar niet de eerste onderscheiding die haar ten deel viel, want er zaten al een gouden veer, een zilveren vogeltje en een blinkende ster op haar schouders. Ze mepte nog een aantal keren en elke mep was raak.
Na de laatste keer, terwijl ze de hamer achteloos tegen de mast
| |
| |
aanzette, stak de spullebaas een rode papieren pioen in haar dot. Ze haalde die er onmiddellijk uit en wierp haar als een actrice in de menigte. Ze ontdeed haar borst en schouders van de decoraties en deelde ze aan de omstaande kinderen uit. Toen ze zich verwijderde werd er nog eens in de handen geklapt en bravo geroepen en moeder sneed als een boegbeeld door de menigte die aan beide zijden uiteenweek.
Op een ochtend, midden in de week, maakte ze ons heel vroeg wakker. Toen we alle drie rechtop in bed zaten, zei ze: sssstt, we gaan klaver plukken voor het paardje van Markus. Vader slaapt nog. Zachtjes aankleden, schoenen aandoen op de stoep. Zonder iets te zeggen kleedden we ons aan, en liepen op onze kousen, met in elke hand een schoen, de trap af. De straat en de huizen sliepen nog. De nacht was uit de hemel verdwenen, maar de dag wachtte nog achter de schemer.
We trokken op de stoep onze schoenen aan en liepen zonder een woord tegen elkaar te spreken de stad uit. Mijn zusters hielden elkaar bij de hand. Moeder liep een paar passen voor ons uit, met een grote juten zak onder haar arm.
Buiten de stad kleurde de hemel met blauwe en rosse wolken. Moeder stond stil.
Opletten, zei ze. De zon komt op.
Er hing een lichte nevel over de velden. En ineens werd de stilte overvallen door een gejubel en gekwinkeleer van vogels uit de bomen en het struikgewas langs de weg. De zon rees boven de horizon. De paarden en de koeien stonden roerloos in de weilanden.
Nou deze kant uit, zei moeder, nadat we net een paar minuten hadden stil gestaan. 't Is bij het volgende weggetje.
Uit de grote jutezak haalde ze drie kleinere zakken en gaf ons er elk een van. Toen we het weggetje een eindje waren opgelopen lag het onmetelijke klaverveld voor ons. De bedwelmen- | |
| |
de zoete geur van klaver in bloei, de schitterende dauwdroppels, de geheimzinnige roze, bijna violette kleur van de klaverbloem. Moeder was de eerste die over de greppel sprong.
Hier, aan deze kant beginnen, zei ze. Oppassen dat je de klaver niet vertrapt en alles stevig in elkaar duwen, dan kan er veel in. Zo moet je het doen. En ze maakte een begin met de pluk.
O, die onvergetelijke ochtend, met een uitbundige bijna bloedrode zon, en de spanning van het verboden plukken op andermans grond en de haast waarmee we onze zakken vulden. En de triomf van ongezien en onbetrapt naar de stad terug te keren. En het overstelpende geluk nog voor het ontbijt de zakken aan Markus achter de woonwagen te overhandigen en de dankbaarheid en het lachje waarmee hij de klaver in ontvangst nam en het gulle gebaar waarmee hij direct een hele zak leegstortte en de graagte waarmee het paardje zijn neus in de klaver begroef. Markus haalde uit zijn broekzak een gewone grote mannenportemonnaie tevoorschijn, opende die en gaf ons alle drie een kwartje. Moeder zei dat we het niet mochten aannemen, maar Markus duwde haar met een stoot van zijn schouder op zij en toen bleek moeder ineens goed te vinden dat we het kwartje aannamen.
En de avond van diezelfde dag dat ik moeder tegenkwam met een matroos aan haar arm. Ze had onbedaarlijke pret en maakte gekke grimassen en dansbewegingen. Haar volgend zag ik haar met de matroos het trapje van de schommeltent betreden. Ze stapten in een schuitje. Toen alle schuitjes waren bemand, trok de spullebaas aan de koperen bel die boven de kassa hing.
Staande, je vasthoudend aan de aan beide kanten van de schuitjes bevestigde nikkelen stangen duwde je de schommels omhoog. Om beurten hurken, om beurten zich in volle lengte terug laten vallen en het schuitje alsmaar hoger trekken. En dan, o glorie van kracht en overmoed, met de punt van het schuitje het dakzeil raken, zodat de spullebaas moet afremmen, door
| |
| |
met een handle een langwerpig houten blok uit de vloer omhoog te laten komen, waardoor de kiel van het schuitje met het blok in aanraking komt en onmiddellijk de vaart vermindert.
En na het uitstappen moeder opnieuw met de matroos gearmd het trapje af. Lachen en dansen en gekheid maken en de muts van de matroos op haar eigen hoofd zetten tot grote hilariteit van de omstanders. En moeder zich nergens iets van aantrekken. En ik achter ze aan. Ze zwenken het terras van een café op en gaan naar binnen en de matroos bestelt een biertje aan de tap dat in een oogwenk voor ze wordt neergezet en moeder gulzig in het schuim zien bijten en dan weggejaagd worden door de kelner en gek - even aan vader denken - en dan op eigen houtje verder gaan, je moeder en de matroos vergeten en verloren gaan in de warme dolzinnige tegen elkaar inschetterende klanken en kleuren van de kermisavond.
En dan die Vrijdagmorgen. Voor het naar school gaan werden we alle drie op boodschappen uitgestuurd. Ze had op een papiertje geschreven wat we al zo moesten meebrengen.
Zeg maar dat we volgende week zullen betalen, zei ze. Breng maar een bonnetje mee.
Maar we hebben nou toch geld, wierp ik tegen.
Een beetje spottend begon ze te lachen en zei: dat is het geld voor de kermis en dat moeten we vandaag en morgen nog allemaal opmaken. Morgen is de laatste dag, zei ze ineens een beetje zacht en nadenkend. En toen plotseling met luide stem: vooruit, een beetje opschieten.
Toen we met al die dure en lekkere boodschappen thuis kwamen en het hoog tijd was om naar school te gaan, zei ze: vanmiddag niet blijven spelen, en direct naar huis komen. Markus komt bij ons eten.
We waren verrast en verbaasd en zeiden dat we het niet geloofden. En waarom nièt, zei ze. Markus is toch een vriend. Ze zei
| |
| |
dit zo gewoon, zo vanzelfsprekend, maar tegelijk met een zo'n warme nadruk op dat woordje ‘vriend’, dat ik blij en gelukkig naar school danste. Een vriend, een vriend, een vriend, zong ik. Toen ik 's middags thuis kwam zat vader in zijn leunstoel met Markus te praten. Die zat op een gewone keukenstoel met rechte rug. Zijn voeten kwamen niet op de grond. De tafel stond gedekt en moeder was druk bezig in de keuken.
Ik stak Markus mijn hand toe en zei: dag meneer.
Markus zei: dag jongen en zette het gesprek met mijn vader voort. Vader vroeg naar loon- en arbeidsvoorwaarden, en wat er gebeurde als Markus ziek werd of bijvoorbeeld een ongeluk kreeg. En of hij 's winters als er geen kermissen waren zijn geld kreeg doorbetaald. Ik verstond niet wat Markus antwoorde, maar vader sloeg plotseling met zijn vlakke hand hard op tafel en zei dat dat godverdomme een schandaal was. Markus grinnikte om vaders uitval en schudde een beetje meewarig met zijn grote hoofd.
Moeder riep uit de keuken dat ze geen ruzie mochten maken en dat we aan tafel moesten gaan.
Voor de gelegenheid had ze er een groot beddelaken overheen gelegd en voor het eerst in mijn leven kwamen er geen pannen op tafel.
Markus moest tussen vader en moeder inzitten en het was net of ze hun vierde kind tussen zich in hadden genomen.
Moeder had haar kermisjapon aangetrokken en haar gezicht zat vol rode vlekjes van opwinding.
Er was van alles in overvloed. Bruin geroosterd vlees en in de boter gestoofde sperziebonen. Krokant gebakken aardappeltjes en een onsterfelijke saus. Moeder zei dat we ons niet moesten generen en vader moest telkens met zijn rode zakdoek het vet van zijn kinnebak en mondhoeken afvegen.
We zijn uitgehongerd, Markus, dat zie je zeker wel, zei moeder.
| |
| |
Markus lachte. Hij was de enige die met mes en vork at en daardoor werd ons schroktempo wat gematigd. Toen moeder het nagerecht op tafel bracht - koude roze peren met warme chocolade - zei vader dat hij de knoop van zijn broek moest losmaken.
Doe niet zo onfatsoenlijk, zei moeder quasi-berispend en een seconde keken we allemaal tegelijk naar Markus en toen die hartelijk begon te lachen hadden we ineens een ontzettende lol. Aan het dessert vertelde Markus met zijn hese gebarsten stem van zijn reizen en avonturen. Onze oude Bos-atlas kwam er aan te pas. Met zijn kleine vinger wees Markus de landen en de plaatsen aan waar hij had gewerkt.
Heb je nooit ergens voorgoed willen blijven, vroeg moeder plotseling. Markus keek haar een beetje verwonderd aan alsof hij zeggen wilde: wat een domme vraag. En zei toen ineens dat hij weer eens weg moest. Met een lichte grappige buiging nam hij van ieder van ons afzonderlijk afscheid. Vader zei terwijl hij hem uitliet, dat hij 's avonds naar de voorstelling zou komen kijken. En toen Markus vertrokken was, werd het ineens heel stil in de kamer.
Toen vader naar zijn werk was gegaan, zei moeder: Zullen we Markus vragen of hij bij ons komt wonen?
Omdat we niet zo gauw een antwoord daarop konden geven, begonnen we maar met de afwas in de keuken.
Toen we daarmee gereed waren en in de kamer terugkwamen lag moeder boven op bed in het alkoof.
Hier ben ik, riep ze. Kom eens even.
We liepen naar haar toe. Ze ging overeind zitten en trok ons alle drie boven op de dekens. Ze omhelsde ons heftig en overstelpte ons met kussen. Ze begon een beetje vreemd te lachen, maar ik zag dat er grote tranen over haar wangen liepen.
Zullen we naar buiten gaan en bloemen gaan plukken, zei ze.
| |
| |
Je hoeven niet naar school vanmiddag.
Ze stond op, trok haar kermisjapon over haar hoofd uit en haar oude rok en werkjak aan. Ze sneed een brood, besmeerde de boterhammen met de overgebleven roomboter, bestrooide ze met een dikke laag basterdsuiker. Ze zette een pot thee en vulde er een lege melkfles mee, die ze in een handdoek wikkelde.
We verlieten de stad. We liepen heel ver. Het was warm en winderig weer. De speelse wind, die met flauwe deinende golven door het hoge weidegras liep, ruiste geheimzinnig.
Op een stille plek ging moeder languit, met gespreide benen, de armen onder het hoofd, in de berm liggen.
Ik wou dat we wèg konden, zei ze.
Mijn zusters liepen de landweg op en zeiden dat ze bloemen gingen plukken. Ik bleef naast mijn moeder zitten, trok grashalmpjes uit, kauwde er op, spoog de vezeltjes naast me neer en wist niets te zeggen.
Toen ik dacht dat moeder in slaap gevallen was, vroeg ik: slaapt u?
Nee hoor, zei ze. Ik slaap niet.
Wat doet U dan? vroeg ik.
Ik lig aan Markus te denken, zei ze.
Wat denkt U dan? vroeg ik.
Ik denk dat Markus niet bij ons zou willen wonen, zei ze.
Waarom denkt U dat, zei ik.
Omdat Markus niet op èèn plek, in hetzelfde huis kan blijven, zei ze.
Maar als we nou allemaal erg lief voor hem zijn en goed voor hem zorgen, zei ik.
Dat zou hij niet kunnen verdragen, antwoordde ze.
Waarom niet, vroeg ik.
Omdat vrij zijn iets anders is dan gelukkig zijn, zei ze.
En omdat ik dat niet begreep vroeg ik niet verder.
Ze bleef onbewegelijk liggen met haar ogen dicht. Toch had ik
| |
| |
het gevoel haar te begrijpen al begreep ik haar niet. En ineens zei ik dat ik geen kind meer was.
Ze richtte zich plotseling op èèn elleboog op, keek me doordringend aan en zei, dat ik later alles wel begrijpen zou.
Ik begrijp het nou al, zei ik.
Natùùrlijk doe je dat, zei ze.
Ze stond op, veegde grasjes en strootjes van haar jak en rok en zei dat we maar weer eens op huis aan moesten.
Waar zijn de meiden, zei ze, haar hand voor het late zonlicht boven de ogen houdend. In de verte zagen we mijn zusters aankomen. We liepen hen tegemoet.
Ze hadden hun armen vol bloemen.
Prachtig, zei moeder, trok twee margrieten uit hun meegebrachte boeket en schoof die tussen hun haar.
God, wat prachtig, zei ze nogeens en aaide de bloemen. Ze liet er direct op volgen: jullie hebben zeker ook nog geen trek in eten.
Neen, we hadden geen van allen trek. Wel dronken we om de beurt uit de fles met thee.
Thuisgekomen vonden we op tafel een briefje van vader dat hij naar de voorstelling van Markus was gaan kijken.
Dat is nou aardig van jullie vader, zei ze.
Daarna aten we de mee teruggebrachte boterhammen op.
Wat is roomboter toch lekker, zei ze.
Zaterdagochtend, voordat vader naar zijn werk ging werd er besloten dat we in de late namiddag met zijn allen naar de kermis zouden gaan. Als je maar geen gekke streken uithaalt, zei vader plagend tegen moeder, want dan ben ik 'm zo gepiept.
Dan weet ik precies wat ik doen moet om je kwijt te raken, plaagde ze terug. Er zat iets vinnigs in haar stem. Ze zeiden nog meer dingen tegen elkaar en het klonk allemaal een beetje stekelig, al moesten ze allebei toch ook hartelijk lachen. Bij het
| |
| |
weggaan zei vader nog dat het maar goed was dat de kermis niet het hele jaar duurde.
Die middag om vijf uur verlieten we ons huis. Vader had een mooi wit overhemd aangetrokken en pronkte met zijn nieuwe das. Hij was prettig geschoren en voor de spiegel had hij zijn snor wat bijgeknipt.
Moeder liep er een beetje dwars bij. We probeerden vader mee te krijgen in de lachspiegel en de doolhof.
Neen, zei hij. Gaan jullie maar. En bij elke tent waar we in wilden trok hij zijn portemonnaie uit zijn kontzak. Maar hij bleef weigeren ergens met ons naar binnen te gaan. Dat is niks voor mij, zei hij. Ik heb al genoeg plezier als ik jullie weer tevoorschijn zie komen.
Als je dan geen lol wil maken, zei moeder ineens heftig tegen hem, ga ik op m'n eentje verder.
Dan ga je maar, zei hij. En jullie blijven bij mìj, zei hij tegen ons. Maar moeder verwijderde zich niet.
Bij de poffertjeskraam trakteerde vader op wafels en limonade. We zaten vlak bij het fornuis en de indrukwekkende grote kok. En het was ineens gezellig. Na de wafels kregen we nog poffertjes en moeder begon over alle bezoekers gekke spottende opmerkingen te maken, waar we telkens hard om moesten lachen.
Tegen twaalven kocht vader aan het palingkraampje een grote bos paling. Hij wist dat moeder er verzot op was en hij betaalde trots met de rijksdaalder die hij van haar gekregen had. Wie wat bewaart die heeft wat, zei hij vrolijk. Zullen we die nou lekker thuis gaan opeten, vroeg hij. Maar wij noch moeder hadden zin om de kermis te verlaten. Zeker de laatste avond wilden we tot het sluitingsuur blijven. Vader protesteerde niet en liep nog ruim anderhalf uur met de bos paling onder zijn arm.
Toen we dan eindelijk bij huis waren aangekomen, zei moeder
| |
| |
dat ze nog even terug ging om van een paar mensen afscheid te nemen.
Dat kun je morgen oòk nog doen, zei vader kribbig. Die lui gaan toch vannàcht nog niet weg.
Je moet me niet koejeneren, zei ze.
Vader werd driftig, pakte haar bij de arm en duwde haar de stoep op naar onze voordeur. Ze rukte zich woedend los, draaide zich om en liep de straat in. Vader wierp haar met een driftige zwaai van zijn arm de bos paling achterna.
Naar binnen jullie, schreeuwde hij tegen ons. We gingen onmiddellijk naar ons slaapkamertje op zolder.
Ik vond dat vader gelijk had. Moeder had gezellig mee naar boven moeten gaan, om van de paling te smullen. Vader had die toch in de eerste plaats voor haar gekocht. Maar dat hij die dure paling zo maar achter haar aan had gegooid vond ik wel verschrikkelijk.
Ik dacht in bed dat ze wel weer goed op elkaar zouden worden en viel spoedig van vermoeienis in slaap.
's Morgens bij het opstaan was moeder er niet. Toen we beneden kwamen was vader, tegen zijn gewoonte van de zondagmorgen in, al helemaal aangekleed. Hij was aan het boterhammen snijden.
We zeiden goedenmorgen en hij vroeg vriendelijk en bijna vrolijk of we lekker geslapen hadden. De alkoofdeuren waren dicht. We gingen zwijgend, een beetje bedrukt aan tafel zitten. Jullie moeder is nog aan het afscheid nemen, zei vader en ik kon aan zijn stem niet horen, noch zien aan zijn gezicht, of hij nog kwaad op haar was. Ze komt vandaag of morgen weer wel. boven water, zei hij, toen het akelig stil bleef aan tafel.
Vandaag of morgen, vroeg ik haperend.
Nou, misschien vandaag al, zei hij. Maar het kan ook best nog een paar dagen duren. Met je moeder kan je dat nooit weten
| |
| |
Maar jullie hoeven niet ongerust te wezen.
En verder werd er de hele verdere dag niet meer over haar gesproken. Ook de volgende dagen niet. Er ontstond dezelfde sfeer in huis als in die maand dat moeder in de gevangenis zat. Vader ging gewoon naar zijn werk, wij gingen gewoon naar school.
Op een avond vroeg ik aan tafel: waar zou moeder nou wezen en wanneer zou ze nou terugkomen. En of we haar niet moesten gaan zoeken. Eerst gaf vader geen antwoord en er ontstond een moedeloos zwijgen. Mijn vragen bleven echter in de kamer hangen en toen we klaar waren met eten zei hij: Ik denk dat ze voor een poosje met Markus mee is. Maar het zal echt niet meer zo lang duren voor ze weer terug is.
Het duurde zeven dagen voor ze terug was. Die zondagmorgen toen we in de huiskamer kwamen zat ze met de zwarte doek om haar schouders in vaders leunstoel. Haar armen hingen vermoeid en slap langs de leuningen omlaag. Haar dot was in de war. En ze had blauwe kringen onder haar ogen. Eerst leek het of ze ons helemaal niet opmerkte, zo helemaal afwezig was ze een beetje onderuit gezakt. Maar plotseling richtte ze haar hoofd op, sprong als een veer overeind, spreidde haar armen uit en we vlogen tegen haar op. Moeder, moeder, huilden wij.
Ze hield ons lang omkneld en we verborgen onze hoofden in haar rok. Kom, zei ze plotseling, ons tamelijk hardhandig overeind zettend, terwijl ze met de palm van haar hand haar betraande wangen afveegde: we moeten weer beginnen. Ze liep naar de keuken en begon aan de afwas. Ze leek ineens heel lang en heel mager geworden.
Vader ging die zondagmiddag, wat hij nooit deed, wandelen. Moeder ging daarna ook het huis uit.
Toen gingen mijn zusters en ik ook maar naar buiten, want het was ineens zo stil en angstig in huis. We gingen naar onze groot- | |
| |
moeder, die wel wist van moeders verdwijnen, maar nooit iets zou vragen. Ze was lief voor ons, trakteerde op eigen gebakken babbelaars en we speelden met haar een groot aantal partijtjes halma, waarin ze zeer bedreven was. En hoewel we het gebeurde niet konden vergeten was het toch al spoedig zeven uur en zei grootmoeder dat we weer maar eens naar huis moesten. Toen begonnen we alle drie tegelijk een beetje te huilen, maar grootmoeder zei dat er niets aan de hand was en dat alle dingen altijd weer overgingen.
Vader en moeder waren gelukkig allebei thuis. Maar vader zat met de rug naar de tafel toe in de krant te lezen. Moeder maakte de avondboterham gereed. Toen we allen aan tafel zaten, ging ze naar de keuken, kwam terug met een schaal gerookte paling. Om het allemaal weer een beetje goed te maken, zei ze, met een poging tot een grapje.
Maar vader werd kwaad en wilde er niet van eten.
O, zei ze. Dan eet niemand er van. Ze pakte de paling weer in het vette papier, liep naar het raam, schoof het open en wierp het pakje naar buiten. Vader stond op, trapte woedend zijn stoel omver, liep de kamer uit en de straat op. Hij sloeg de voordeur hard achter zich dicht.
Moeder ging zonder verder iets te zeggen naar het alkoof en sloot de deuren.
Toen gingen wij ook maar naar bed. We bleven alle drie wakker tot we vader weer hoorden thuis komen. Het was al laat. Buiten in de straat was het doodstil. Ik bleef nog lang luisteren of ze geen ruzie kregen. Pas toen ik vader de alkoofdeuren hoorde open- en dichtschuiven durfde ik gaan slapen.
De volgende morgen om kwart voor acht ging ze weer naar haar eerste werkhuis. Vaders stoel lag nog omver naast de kachel.
|
|