| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
Hoe het met Annie ging.
Wij hebben gevaar geloopen, dat velen onzer lezers misschien denken zullen dat dit verhaal een verkeerden titel heeft, daar er tot nu toe maar weinig in staat van ‘Mooi Annie.’ En daarom zullen wij ook maar dadelijk teruggaan naar het huis van de weduwe Sevenblad.
De Politieke Raad had in eene bijzondere missive de Directeuren der Oost-Indische Compagnie te Amsterdam in kennis gesteld met de redding van de kleine Annie, de dood harer moeder, en van de copie van het geschrift dat in het gouden medaillon gevonden was. Het duurde echter ruim een jaar
| |
| |
voor het antwoord over deze zaak de Kaapstad bereikte. Daaruit bleek dat Annie's vader een Franschman van geboorte was, doch in het Nederlandsche leger had dienst genomen, en in 1772 overleden was. Zijne weduwe, insgelijks van Fransche afkomst, had na den dood van haren echtgenoot besloten, terugtegaan naar Indië, waar haar broeder, de heer Charles Beauchamp, eene aanzienlijke betrekking in dienst der Oost-Indische Compagnie bekleedde en op diens verzoek had de Directie de weduwe en haar eenig kind, een meisje van bijna twee jaar, eene passage bezorgd op de Jonge Thomas. Drie maanden nadat de Jonge Thomas uit Holland vertrokken was; kwam echter aldaar het bericht dat de heer Charles Beauchamp aan eene koortsziekte overleden was. De Directie wist van geene verdere familieleden van de weduwe af, noch van haar vooroverleden man, doch zou onderzoek doen. Daar echter het kleine meisje thans eene wees was, zag de Directie geen bezwaar er in, dat de weduwe Mimi Sevenblad, indien daartoe gezind, het zou aannemen als haar eigen kind, mits de behoorlijke formaliteiten daarbij werden in acht genomen.
Mimi Sevenblad kreeg dan ook dadelijk een geschreven document van den Secretaris van den Politieken Raad, waarin met heel veel omhaal en
| |
| |
in officieele bewoordingen dit antwoord uit Amsterdam haar werd medegedeeld, en nadat de weduwe haar ouden vriend Ds. Kronenburg had geraadpleegd, werd door den gemelden Secretaris eene behoorlijke akte opgetrokken, waarbij Annie de Sully de aangenomene dochter van Mimi Sevenblad, weduwe van wijlen Christiaan Sevenblad een burgeresse dezer kolonie werd. Wel had de oude heer Oloff Bergh nog eene poging gedaan om zijne nicht van dezen stap te doen afzien, doch zijne moeite was te vergeefs, en hij moest tot zijne ergernis van de weduwe vernemen dat zij dadelijk haar testament zou veranderen, en Annie tot hare universeele erfgename zou maken. De familie Bergh was dus in alle waarschijnlijkheid het goed en het geld der weduwe kwijt. 't Was jammer dat de goederen de familie uitgingen, maar er was niets aan te doen. Zoo zeide de oude heer tot zijn zoon Egbertus, die de zaak lang niet zoo koeltjes opvatte; hij noemde het een schandaal, en hij hoopte dat de familie Mimi niet meer als lid zou erkennen. Wat hem betrof, hij zou zijne nicht niet eens meer groeten; zij zou hem eene vreemdelinge zijn.
Mimi Sevenblad vernam dit wel; het bedroefde haar ook wel eenigszins, doch het veranderde niets in haar besluit.
| |
| |
Intusschen was de kleine Annie al meer dan drie jaar oud geworden. Zij begon nu al goed te spreken, doch natuurlijk slechts Hollandsch. Zij noemde de weduwe steeds ‘moeder,’ en scheen niet beter te weten of deze was werkelijk haar ware moeder; Mimi was dan ook verstandig genoeg om het kind niet uit dien droom te helpen, want het meisje was nog te klein om haar verlies te begrijpen.
Toen Mimi bijna zeven jaren oud was, meende haar aangenomen moeder dat het tijd was dat zij begon met leeren. Er waren in die dagen maar zeer weinig scholen in de Kaapstad, zoowel voor jongens als voor meisjes. Private onderwijzers deden meest het werk der opvoeding der jeugd; de voornaamste school was eene kerkschool, waar de ziekentrooster en voorzinger, die gewoonlijk de ‘Dominie’ werd genoemd de kinderen onderwees in lezen, schrijven, de eerste beginselen der rekenkunde en voornamelijk hen onderrichtte in de kennis van den Bijbel.
Vooreerst besloot de weduwe Sevenblad om Annie niet naar eene school te zenden, en het meisje leerde de letters aan de knieën der goede vrouw. Het bleek spoedig dat het kleine meisje goed begaafd was niet alleen, maar ook bijzonder leergierig. Het was werkelijk een aardig gezicht te zien, hoe het kind des middags, wanneer de weduwe gebogen
| |
| |
zat over haar kantwerk, niet ver van deze zat op een klein voetbankje, met een groot boek voor haar, waarop de letters in reusachtig formaat gedrukt waren, langs ruwe houtsneden, van dieren, en menschen. En dan zat de kleine Annie de éénlettergrepige woordjes ijverig te spellen, en kon zij nu en dan uit een woord niet wijs worden, dan kwam zij na eenige vergeefsche pogingen tot de weduwe, en zeide dan:
‘Ma, wat is dit woord?’
En vrouw Sevenblad keek dan nooit zuur of zeide nooit een onvriendelijk woord, zelfs niet in het midden van een moeielijke ‘steek,’ maar was altijd bereidwillig het kind te helpen en haar het woord vóór te spellen, totdat de kleine het bemachtigd had, en daarop met vreugde weêr naar haar voetbankje huppelde, om keer na keer het woord te herhalen tot zij het in het kleine kopje had. Had zij zich een uur of zoo daarmede bezig gehouden, dan zeide de weduwe:
‘Zoo, Annie, dit is nu genoeg, ga nu met Gerritje en Marietje spelen.’
Dit waren de kinderen van den heer Greeff, haren buurman, die omtrent van denzelfden ouderdom als de kleine Annie waren, en die reeds van vroeg af de speelkameraadjes van het kleine meisje waren.
| |
| |
Dan sprong Annie weg, na eerst netjes haar boek op zijn plek te hebben gezet, want vrouw Sevenblad was een echt Hollandsche vrouw, keurig en ordelijk, en bij haar gold de regel: ‘Elk ding heeft zijn plek.’
Maar zoo eenvoudig kon het niet steeds met Annie's leeren gaan. Toen zij dan ook zoover was, dat zij reeds in haar Bijbel kon lezen, en zelfs een sommetje kon maken, en ook met de ganzenveêren pen de groote letters kon trekken, toen meende de weduwe dat de thans achtjarige Annie naar een school moest. Doch alvorens zulk een gewichtigen stap te nemen, wenschte zij eerst haren predikant te raadplegen. De goede oude vader Kronenburg was reeds in het graf gedaald; in Juni 1779 was de eerwaardige grijsaard overleden. Doch de Eerw. Johannes Petrus Serrurier was thans de oudste predikant van Kaapstad, en hij had zich even als den heer Kronenburg een waar vriend der weduwe betoond. En dat hij dit in werkelijkheid was, dat bleek thans ook weder. Want toen Mimi een gesprek met hem had over het schoolgaan van Annie, zeide de Predikant:
‘Wel, vrouw Sevenblad, ik zou u niet kunnen aanraden om het kind naar de kerkschool te zenden, want die is ongelukkig niet zoo als ik het wel
| |
| |
gaarne wenschte, en vooral in den laatsten tijd heb ik veel klachten gehoord, en schijnt het dat Dominie geen slag heeft om de discipline te bewaren, of den kinderen den noodigen eerbied in te boezemen. Nog gisteren vernam ik dat de kinderen de pruik van den ouden man hem van het hoofd hebben afgenomen, en die gruwelijk hebben toegetakeld. En dat is dus geen plek waarheen ik het meisje graag naar toe zou zien gaan. Doch, mijne jongste dochter, is eenige weken geleden begonnen met het schoolhouden voor eenige jonge meisjes, wier ouders ook naar iets beters zochten, en als gij wilt, zal ik haar eens vragen of zij nog plaats heeft voor de kleine Annie.’
De weduwe gaf hare vrees te kennen dat misschien de schoolgelden door juffer Serrurier gevraagd wat hoog voor hare dunne beurs zouden zijn, doch de goede predikant stelde haar op dit punt gerust.
En werkelijk de zaak kwam in orde en juffrouw Serrurier, op verzoek van haar vader, betoonde zich bereid de kleine Annie onder hare leerlingen op te nemen.
Vroolijk en welgemoed ging het meisje op een schoonen morgen voor het eerst naar de Burgstraat, waar de predikantsdochter, in een groote achter- | |
| |
kamer van haars vaders huis, haar school hield. Doch met droefheid en tranen kwam dienzelfden middag de kleine Annie thuis. Het duurde geruimen tijd voor vrouw Sevenblad kon uitvinden wat de oorzaak was dat haar aangenomen dochtertje zoo schreide, doch ten laatste bleek het volgende.
Onder de meisjes die onderwijs genoten van juffrouw Serrurier, bevonden zich de twee dochters van den heer Egbert Bergh, waarvan de oudste, Maria, reeds een meisje van bijna vijftien jaar was, en zich kenmerkte door eene groote hooghartigheid en zelfverbeelding. Toen deze nu vernam wie hare nieuwe medeleerlinge was, wier naam en geschiedenis zij dikwijls in huis had vernomen, (want de heer Bergh had zijn gramschap nog niet afgelegd) was zij zeer toornig geworden.
‘Zoo, is jij die kleine diefegge,’ had zij tot Annie gezegd op een zoo scherpen toon, dat het schuchtere meisje er van schrok, ‘en nou moet jij hier geleerd worden met het geld dat ons toekomt. Wacht maar, Annie de Sully, je zal geen vrede hebben zoolang ik hier ben.’
‘Mijn naam is Annie Sevenblad,’ gaf het onschuldige kind te kennen, die natuurlijk niets begreep van de aanduidingen van Maria Bergh.
De laatste lachte luidkeels.
| |
| |
‘Weet jij dan niet dat die vrouw jou moeder niet is, dat ze je maar aangenomen heeft. Je bent maar een arme schipbreukeling, die God weet, waar van daan gekomen is, en je vader is al lang dood, en je moeder is hier in de zee verdronken; ze ligt hier op het kerkhof ergens begraven, maar niemand weet, geloof ik, eens waar haar graf is.’
Deze ontzettend wreede woorden sneden als een scherp mes door de ziel van de arme kleine Annie. Zij barstte in tranen uit en het was een geruimen tijd voor juffrouw Serrurier, die de kamer kort daarna binnenkwam, haar tot bedaren kon brengen.
Toen het meisje onder veel snikken en tranen dit verhaal aan Mimi Sevenblad had gedaan, was de goede vrouw, zooals gemakkelijk te begrijpen valt, niet weinig aangedaan. Niet alleen omdat zij nu wel verplicht was haar ware verhouding tegenover Annie aan deze bekend te maken, maar ook omdat het haar griefde te zien welk eene haat de familie Bergh nog steeds tegen haar koesterde. En zelfs al deden de Bergh's dit, dan was het onbillijk en onrechtvaardig om de arme onschuldige Annie daarvoor te doen lijden. De weduwe was nog in deze gedachten verzonken, toen het meisje, met tranen in de oogen zachtkens naar haar toesloop.
‘Ma, is dit waar dat gij niet mijne moeder zijt?’
| |
| |
Vrouw Sevenblad sloot het kind met een soort van gejaagdheid aan haar borst, en toen begon zij Annie te vertellen wat haar ware geschiedenis was.
Het meisje luisterde aandachtig en zeide:
‘En weet ma nie waar mijne moeder begraven ligt.’
‘Ja, kind, ik weet het, en als wij Zondag naar de kerk gaan, zal ik het graf uwer moeder aan u wijzen. Maar Annie, gij zult mij toch nog lief hebben, niet waar?’ vroeg de arme vrouw, die beefde bij de gedachte dat zij misschien niet meer voor het meisje zou zijn wat zij tot nu toe geweest was.
‘Ja, ma, ik zal u altijd liefhebben, want eigenlijk is u toch mijne moeder die voor mij gezorgd heeft. Ik zal u altijd evenveel liefhebben.’ En liefkozend en hartelijk legde het meisje de armen om den hals der weduwe en kuste haar de mond en wangen.
Vrouw Sevenblad begreep dat zij moest voorkomen dat Annie op school nog meer beleedigingen van Maria Bergh zou moeten verdragen. Zij ging dan ook nog dienzelfden middag naar het huis van Ds. Serrurier, en sprak met hem en zijne dochter over het gebeurde. De Predikant was werkelijk toornig en beloofde dat hij zelf Maria Bergh geducht de les zou lezen over hare liefdeloosheid en on christelijkheid; en zijne dochter zeide dat ze zou zorg dragen dat
| |
| |
zulke dingen, ten minste in hare aanwezigheid, niet weder zouden plaats vinden.
Beiden, vader en dochter hielden hun woord gestand. De Predikant hield Maria Bergh een geweldige strafrede, en legde haar kort en bondig het zwijgen op, toen ze nog wilde tegenspreken. En ook juffrouw Serrurier gaf aan hare scholieren te kennen dat zij hoopte dat geen harer laaghartig genoeg zou zijn, om een arm weeskind nog ongelukkiger te maken dan het was.
Het gevolg was dat Maria Bergh en hare zuster geen woord tegen Annie spraken of zelfs niet de minste notitie van haar namen. Doch het meisje werd hiervoor ruimschoots vergoed door de vriendelijkheid der andere meisjes, die spoedig zeer goed bevriend met haar werden, hoewel ook zij tot de voornaamste familiën van Kaapstad behoorden, want er waren Faure's en Truters, van Reenens en Leseuers onder hen. En werkelijk zij konden het dan ook niet helpen om Annie lief te krijgen, want het lieve kind, met hare mooie blauwe oogen, en blond krullekopje was zoo zachtzinnig en gedienstig van aard, dat het zelfs spoedig de lieveling der onderwijzeres werd. En leeren deed Annie, dat het werkelijk een plezier was; zij kende hare lessen steeds prompt, en toen het eerste jaar voorbij was, en de
| |
| |
goede predikant een prijs bracht voor het meisje dat het vlijtigste geweest was, was het Annie, aan wie hij den prijs toekende.
‘Zoo'n opgetild kind!’ mompelde Maria Bergh bij haar zelve, doch overluid durfde ze het niet zeggen, althans niet in school. Zooveel te heviger waren hare klachten in het ouderhuis, waar men dan ook niet weinig ontsticht was dat ‘het opgeraapte kind’ hooger eer was aangedaan dan de kinderen des huizes.
|
|