Spanhoek
(ca. 1959)–Coen Ooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
van begin tot eind, een onvruchtbaar bedrijf is geweest. Hei begon daar met de Interdepartementale Personeels Vereniging en eindigde met diefstallen, zakkenrollen, steekpartijtjes en een aantal bij de politie al of niet aangegeven zedenmisdrijven. Daarom zochten wij Groningen op, het hartje van het Saramaccadistrict waar de vruchtbaarheid als vet langs een brandende kaars, zichtbaar en voelbaar is. Dit rijke akkerland, had niets van zijn landelijke karakter verloren, ondanks de kermis en de gracieus gekleedde Indonesische vrouw of de in kleurrijke dracht gestoken Surinaamse meisjes van Hindostaanse afkomst. Neen, niets verloren, want deze uitspraak van een nuchtere landbouwer, tekende de menselijke verhoudingen in dit district zo scherp omlijnd, dat wij hiervoor de aandacht vragen van de Vrouwen Vereniging te Paramaribo. Hij zei: ‘God dank, dat deze vrouwen eens per jaar de gelegenheid hebben zich goed te kleden en een weinig te verpozen. Want morgen en dagen daarna, zullen zij geslagen worden en geschopt door dezelfde man, die haar voor deze avond zo liefdevol trakteert op bami en bier, op roti en rode wijn.’ Maar deze arme vrouwen van het land zijn rijk, om hun vruchtbaarheid. Een kinderenschat is haar rijkdom. Ook op het ‘plein’ hadden zij hun schatten bij zich. In de ronding van haar vrouwelijke gestalten ontwaarde men al van veraf de zegeningen van de nog ongeboren vrucht. Op haar armen droegen zij de zuigelingen, die zij tegen de maneschijn en de nachtelijke vochtigheid beschermden met een schoon wit kleed. En drie, soms 6 kleuters wandelden om haar heen, bevreesd, de altijd durende bijstand van moeder te zullen missen, bij zoveel vertier en zo hard geschetter. Ondertussen draaiden de caroussels en wisselden de merengué's en guaracha's elkander af, terwijl luid gillend de kraampjeshouders ondoordachte theorieën verkondigden omtrent het geluk, dat voor iedereen in één dubbeltje ligt. Maar, moeder en kind bleven onverstoorbaar in de rol hen toegedacht. Onder een manjaboom en in de ‘gallerij’ van een tent, in de wachtkamer van de politiecommandant | |
[pagina 72]
| |
en op de betonnen afvaartsteiger...... overal lagen kinderen te slapen en duizend dromen te dromen. Engeltjes! Slechts een lichtkrans, een halo, ontbrak nog om hun kinderhoofdjes. En, nadat wij de fraai ingerichte landbouwtentoonstelling hadden bezocht, was er bij ons geen twijfel meer aan de vruchtbaarheid van het district Saramacca. Wij willen vandaag, na het zien van al die rijke landbouwgewassen - bij wijze van spreken - niet eens meer spugen op de vermiezelde banaantjes, afgetuigde kooltjes, dwerg meloenen, verflenste tomaten, uitgerafelde kousebandjes en tientallen malen verbrokkelde rijst, welke te Paramaribo als koopwaar worden aangeboden. Op de terugweg in de auto, was het geroesemoes in onze oren nog lang niet uitgestorven. Het rommelde door, als het geruis van een radiostation, waarop men onzuiver is afgestemd. Maar zuiver en onvervalst rees bij ons de vraag, welke van beide het vruchtbaarst zou zijn...... de vrouwen die er wonen, of de grond waarop zij wonen. |
|