orde’, had hij geantwoord. Maar het papier heeft Jules nooit gezien. Daarna zouden het rolletjes zijn, waaromheen machinelinten gewikkeld waren. Maar ook die kwamen nooit.
En later, toen Jules de MULO verliet en in oom Sjaak een geschikte kruiwagen zag, had hij gevraagd of deze hem aan een betrekking kon helpen in 's landsdienst. Zonder aarzelen had oom Sjaak hem aangeraden eerst typen en steno te leren, waarna het dan ‘tjek’ zou zijn, daar hij alles, zo niet veel, van zijn relaties mocht verwachten.
Vol goede moed was Jules aan de arbeid getogen. Oom Sjaak vermoedelijk ook. Maar het resultaat van Jules' arbeid was tastbaarder, daar hij na zes maanden de beide diploma's op zak had. Toen hij echter met de bewijzen van zijn handigheid en vingervlugheid voor oom Sjaak stond en vroeg hoe of hij opgeschoten was, reageerde oom Sjaak vriendelijk, door hem op de schouder te kloppen met de woorden:
‘Fijn zo jongen, nu is je positie zo ‘geregeld’.
Hierna verliepen weer zes maanden.
Gisteren belde Jules bij ons aan. Hij kwam ook bij ons om hulp, en hing vooraf het verhaal op dat hij nu al een jaar niets doet en dat de relatie met oom Sjaak op niets was uitgelopen.
Wij wisten echter niet veel raad in deze, daar hij gaarne bij het Gouvernement was en de structuurwisselingen in het ambtelijke weer niet van dien aard zijn, dat men daaruit conclusies mag trekken.
Daarom ried ik hem drieërlei aan:
Een goede sollicitatiebrief schrijven naar ‘Personeelszaken, Herenstraat 4 beneden’.
Omzien naar ander werk, bijvoorbeeld op het technische vlak.
Intussen afwachten of oom Sjaak niet toch wat voor hem vond.
Wij hadden hem echter geen streep verder geholpen, want als een kandidaat die opgaat voor aardrijkskunde en de hele stof mooi op een rijtje kent, vertelde hij,
dat de brief reeds zes maanden terug was geschreven;
dat hij van alles had geprobeerd en tevergeefs had gesolliciteerd;