het visgat gezien, als één volk, één in doen en denken...... allemaal, als een eenheid met hun willen en weten op 'n onnozele dobber geconcentreerd. En in hun denken: het machtig ondeelbaar verlangen naar die ene kwiekwie die zal bijten of niet.
Meestal bijt hij dan niet, maar wordt het verdriet een beetje gelenigd door een krobia aan de haak, of in het gunstigste geval, een matoelie, met de haak in zijn kaak.
De vorige week was er een gezelschap op stap. Ergens langs de Kwattaweg fietsten zij. Toen kwam er een ander gezelschap met een auto voorbij. Deze waren kennissen van de fietsers en daarom kwam de vraag uit de auto:
- Pé wé go so dang mang? -
En het antwoord luidde:
- Ach mang w'é rij ptienso foe loekoe if wang boeng presi dé. -
De auto reed verder, doch moest even stoppen dicht bij 't kerkhof aan de van Idsingastraat, waar de pieren worden verkocht.
Daarom werden zij ingehaald door de wielrijders, waarvan één op zijn beurt vroeg:
- Ma pé w'e go dan? -
En het antwoord luidde: ‘Ach mang, wé rij go so-see voe loekoe if drape-e djie wat......’
Een uur later trof het fietsend gezelschap de autopassagiers aan hetzelfde visgat, langs dezelfde polder aan. Ze wisten wel allemaal drommels goed waarheen ze gingen, doch het gold hier een visserij-protocol, dat de plaats steeds een geheim moet blijven voor de partners.
En hiermee begint al het spelelement te komen in de hengelsport. Kenners weten, dat als hun vriend de dag tevoren is gaan hengelen en hij thuisgekomen zegt: ‘Mang ie kan go dapé...... so bigi kaka en ding sotjé e beti leki ding las' a boesie......’ dat hij niet hoeft te gaan, daar het jachtterrein is schoongeveegd. Maar komt hij met een beetje lang gezicht en de mededeling: - Maskita jongoe, dang oeng tjierie drie sneki...... - ga er gerust naar toe; dáár is wat te halen.
En soms is er wat te halen: dicht bij de stad: achter Geyersvlijt, in Saramacca, de Drie Gebroeders of Dankbaar-