ieder tellen werd verijdeld. Zo vaak, zo vlug en zo veel, dat daarna onder één grote lichtsterkte, ook muzikanten met violen en contrabas, mandolines en guitaren zichtbaar werden.
En vóór men er erg in had, galmde het in die verlaten straat:
‘Staat op, staat op, zingt psalmen,
Laat 's Heren lof weergalmen’.
De klok sloeg in het huis nog net de laatste slag van 12, toen pa van al dat harmonisch gerucht beneden, wakker werd.
‘Vlug Herman’, zei de vrouw. ‘Serenade voor jou.’
‘Hhhmmm?’ kwam het grommend vanonder de klamboes uit.
‘Verrassing, verrassing, voor jou Herman...... wat leuk. Wie zou dit aangeboden hebben? Vlug maar, trek dit hemd aan.’
Het was een schoon wit hemd dat de volgende dag moest dienen. Of beter, dezelfde dag, de jaardag van pa, die vijftig jaar geworden was, en alles reeds had klaar gezet voor het feest van morgen. Het feest met kip en pastei, pom en bier en een stevige fuif met een amplifier.
Maar dit...... Serenade?
‘Wat een heidense nonsens’, zei pa, die wel opstond, maar, met gefronste wenkbrauwen alsof hij met zijn voorhoofd op een vork geslapen had. En hij mopperde verder:
‘Dit is toch ouderwets. Wie lapt me dit nou weer. Wat zullen de buren zeggen. Serenade. Voor mij! We doen toch niet meer aan die dingen.’
‘Foei Herman’, berispte zijn vrouw. ‘Het is toch een verrassing. Dan moet je dit nemen en zelfs prettig vinden. Toe maar, sta nu op.’
En beneden ging het steeds feestelijker. Reeds waren de verrassers aan hun derde liedje toe, nadat jubelend gezongen was:
‘Wij zijn gekomen in de naam van de heren.’
De straat was vol medeleven. Aan de overkant werd