Zo te zien was hij die morgen goedgeluimd, want de zwaai met de tas werd gevolgd door een knipoogje naar het half Hindostaans meisje en een kneep in de bovenarm van het half Chinees meisje. Toen wandelde hij verder naar zijn eigen kamer en nam behagelijk plaats achter zijn bureau.
Enkele minuten daarna stapte het laatste personeelslid binnen. Een lieftallig kind van 19, dat het haar in een hoeveelheid krullen op het voorhoofd had gestapeld en - zo vroeg al in de ochtend - het gezicht met een laag poeder-óp-vet had bedekt. Hoewel het woensdagmorgen was, ging ze gekleed in een nauwsluitend avondtoiletje dat als gegoten platina vooral de welfingen accentueerde.
‘Hij is er al’, fluisterden tegelijk het half-Chineesje en het half-Hindostaantje.
‘Jeetje...... siste zij, dang mi ték' zwaai!’
‘Maar hij is in prima stemming, zei een andere; vooral fa'j kap-ie tros so tidé 'manting!’
Omdat het regel was zich bij laatkomen aan te melden, maakte zij zich daarvoor op. Met vlugge en behendige beweginkjes werkte ze nu op het gezicht; retoucheerde nogeens de zwarte lijn die getrokken is waar eens haar wenkbrauwen groeiden en bewerkte haar rode lippen met lipstick en speeksel.
Toen stapte zij binnen, en zei als eerste:
‘Goede morgen meneer, ik ben laat, maar moest dat kind van mij naar de dokter brengen.’
Even trok meneer Henri een twijfelachtig gezicht, zoals een hond die midden op straat ligt en zich afvraagt of hij voor de voorbijganger zal blaffen of kwispelstaarten. Uit hetgeen volgde bleek, dat meneer Henri zich had opgemaakt om te kwispelstaarten, want zonder omwegen kwam de opmerking:
‘Zo Dési, je hebt je manje gekapt vanmorgen. Je zou denken dat je me kwam afhalen voor een afspraak. Maar het is heus te vroeg hoor......’
Ze glimlachte vol begrip en keek langs haar rok naar beneden. Meneer Henri echter bekeek háár van kop tot teen, van boven naar beneden en terug.
Zij bleef nog even consequent en vervolgde: