Het lijkt wel een rijkdom, waarmee het Bureau Openbare Gezondheidszorg heel Suriname begiftigd heeft. Eigenlijk is het dit ook, want weerstand tegen TBC, moet zeker gerekend worden onder de kostbare gaven der wetenschap.
Toch is er iets aardigs aan de distributie van dit vaccine verbonden. Wij denken hierbij dan vooral aan die puistjes op het linkerschouderblad of de bovenarm, die als witgepleisterde graven met hun zwart puntje, naar buiten de schijn wekken, alsof zij, ‘droog’ zijn, maar bij iedere aanraking met iets concreets, venijnig pijn doen.
Vooral bij kinderen en ambtenaren hebben ze een grote rol gespeeld, omdat voor beide groepen de inenting straf, en daarom doelmatig was georganiseerd.
De kinderen hebben wij in de badkamers reeds ontmoet, en willen daarom nu even bij de ambtenaren verwijlen. Eerst bij de dames, die opvallend van hún BCG een troetelkindje maakten. Bij de een kon men vaak een wit laagje purol bewonderen, die aan het einde van de dag op een stukje pimbadotti geleek. Een andere had er leukoplast op zitten van een centimeter of drie. Weer een derde had er doodleuk lipstick op gesmeerd
Bij de heren zag je er niets van.
Toch was het een heer, die ons de inspiratie van dit stukje bracht. Want toen wij dwars door de ijzeren tralies binnen in het kantoortje keken, en een heer heel dicht bij een dame zagen staan, voorover gebogen, turend naar een factuur of concept-resolutie, was háár BCG ons nog niet opgevallen. Daarna wél, namelijk toen de heer ook handtastelijk bleek te zijn en de juffrouw hem moest afsnauwen met: ‘Hè mán, blijf toch áf van mijn BCG’.
Van toen af hoopten wij, dat die puistjes maar nooit zouden ‘drogen’, zodat bij andere handtastelijkheden op kantoor, tenminste nog déze snauw mogelijk zou zijn.