lichten van electrische peren aan zwarte masten. Een beetje luguber, maar toch vredig, wanneer je niet gelooft in jorka's en bakroes.
Zo dachten we, toen wij langs twee hondjes liepen. In 'n poort stond een vrijend paartje en figuren in de verte vervaagden tot fantomen.
Maar, met een ruk bleven we staan, toen die gil en daarna ‘Waai, waai, waai,’ de stilte uitelkaar kwam repen en de duisternis deed trillen. Jammerkreten vol pijn en mensengekreun. De honden vlogen weg en het paartje in de poort kwam in beweging.
Want die gil en dat geschreeuw kwamen uit het huis waar zij bij stonden. Nu kon je het weer horen. Terugkomend met een regelmaat, die onderbroken werd door harde slagen op gevoelig mensenvlees. Op een kinder lichaam. Bedoeld als straf, als opvoedkundige kastijding voor een of ander kwaad.
Zo ging het toe:
- Joe a no mi basi...... wrap, wrap, wrap...... waai, waai, waai. -
- Na sensi n'é gro na mi baka...... wrap, wrap...... waai, waai. -
- If na foefoeroe joe pot' na j'édé...... wrap, wrap...... waai, waai, waai. -
En heel die serie wrap-slagen ging vergezeld van dof gerommel, gebrul en bonken tegen de vloer- en beslagplanken. En je had er de voorstelling van heftige worstelingen tussen moeder en kind. Agressie en defensie. Aanval met een eind hout en afweer met de armen, terwijl aan het noodlot wordt overgelaten waar de slagen terecht zullen komen.
Straf of mishandeling?
Beide, want als je daags daarna ging vragen, zoals de buren dat doen, waarom de kleine Herman zo te keer ging en waaraan hij deze Spaansbokko had te danken, dan gaf de moeder een antwoord, zo boeiend en klassiek, dat zelfs het Openbaar Ministerie haar niet zou verbeteren in een requisitoir voor het misdrijf van moord met voorbedachte rade.