ermee naar de Chinees, die altijd bereid was haar koopwaar in te ruilen, al had het iets weg van het stenen-tijdperk, toen goederen en diensten werden betaald met vee en vlees.
Onderweg gebeurde het.
Alsof ze op blote voeten in prikkeldraad getrapt had, remde ze plotseling af, schrok even terug en gaf een gilletje, dat niemand hoorde, omdat er geen voorbijgangers liepen op straat. Vlak vóór haar in het mulle zand, lag ongedekt een nieuw bankbiljet van 25 gulden. Gaaf, sprankelend van nieuwheid, ongekreukt en helder van kleur.
Even keek zij om zich heen, boog zich voorover en raapte het geld van de grond, half vertwijfeld, maar ook half in een dankgebed, omdat - zo scheen het haar toe - dit geld voor haar uit de hemel was komen vallen. En, verder ging ze, nu echter meer schokkend en gehaast dan vóór de vondst.
In de winkel bestelde zij precies wat zij al thuis in gedachten had, tot een totaal bedrag van 22 centen, de waarde van twee eieren en zes koperen centen. De winkelier legde de goederen op de toonbank en wachtte op betaling.
Wat er toen in haar omging zal zij alléén en mét haar, de hemel weten. Anderen, zoals de mensen, zullen het mogen raden of hiervan een voorstelling maken. De voorstelling, van een mens in tweestrijd, een aarzelende arme vrouw, die in haar linkerhand met twee eieren en zes koperen centen betalen moet, maar met haar rechter hand een bankbiljet vastklemt, waarmee zij ook betalen kan, om dan nog vierentwintig gulden achtenzeventig centen over te houden.
Maar zij sprak tenslotte resoluut:
‘Disi na MI monie’, en reikte de eieren en de centen aan, omdat ze wist dat zij over deze waarden onverkort beschikken mocht.
Op het politiebureau kreeg zij van de Chef van Dienst de aardse pluim die ze verdiende in deze woorden:
‘Vrouwtje, Uw eerlijkheid is waarlijk onbetaalbaar!’