kousen geweven en haar kleine voeten staken in schoenen van kostbaar leder, uit Cordova afkomstig.
Egidius omvaamde haar met zijn blikken en het was hem als hief zich de zon hooger aan den hemel en berstten de vogels in luider jubel uit.
Beatrijs loosde een korten zucht, terwijl zij zich nevens hem zette en bleef peinzend voor zich staren. Op zijn ontruste vraag vouwde zij de handen en boog het hoofd als schuldig terneder.
‘Ik denk, Egidius, aan de kleine klepels der klokjes, welke ik op deze prime-stonde placht te luiden. En ik ducht, dat deze tocht mij eens zal berouwen. Want al heb ik mij nu tot de wereld gewend, ik weet toch, dat zij klein is in haar trouw en den loozen koopman gelijkt, die een vingerling van pyriet aanprijst voor een goudene...’
Egidius boog zich tot haar over. In vasten greep nam hij haar handen en ontvouwde ze tusschen de zijne.
‘Ach Beatrijs, gij zuivere, waarvan spreekt ge? God moge mij eeuwig verderven, indien ik u ooit verlaat! Waar wij ons ook begeven zal slechts de dood ons kunnen scheiden! Hoe twijfelt ge dus aan mij? Hebt ge in mij een snooden trek bespeurd? Neen, Beatrijs, neen! Want ware het, dat ik een keizerinne behaagde, dan zoude ik u nimmer om harentwille verlaten! En luister, mijn schoone gezellinne: ik voer vijf honderd ponden blank zilvergeld met mij van het fijnste gehalte! Daar zult gij meesteresse van zijn, mijn lief! Wij zullen, zoo God wil, nimmer van pandgoederen behoeven te leven. En zie, wat ik voor u heb!’
Hoe bekoorde haar zijn allengs klimmende blos en zijn van vurigheid donkerende oogen! Blauw waren de kleederen, welke hij haar geschonken had en blauw was de hemelkoepel boven hen. Was zoo niet de banier, die de Trouw hoog oprechtte in begenadigde menschenharten?
En tot de Onzichtbare, die aan den overkant van den omgewoelden landweg te luisteren stond, zeide Beatrijs:
‘Ik zal trouw zijn... enkel maar trouw.’
Dan vervaagde de gulden Maria-gestalte en Beatrijs bespeurde de fonkeling eener huve, schooner dan die der goede abdesse. De kantige edelsteen, in de ronding van het midden gevat, zond spitse