Alles heeft zijn prijs
Onder de luifel van de centrale markt in Paramaribo roepen twee Hindoestaanse geldwisselaars, wapperend met een waaier van bankbiljetten in duet: ‘Beatrix één op tien, Bush één op achttien.’ Verderop ligt op de handpalm van een grote neger een klein kooitje waarin een picolet heen en weer hipt. Een Javaan bewondert het vogeltje. Wat aan wereldvolk denkbaar is mengt zich, en in elke kleurschakering, hier op deze plek aan de Surinamerivier.
Naast de geldwisselaars staat een atletisch gebouwde man in een sportbroekje, een Nike t-shirt en met hoge sportschoenen van hetzelfde merk. Hij heeft zich omhangen met een krans van rollen wc-papier en houdt in de pose van een gewichtheffer een andere tros omhoog. ‘Voor de voorkant van onderen en de achterkant, vier gulden een rol, een koopje voor je hoopje,’ biedt de venter het prijzige toiletpapier aan. Zijn voeten zijn gevat in een klein vermogen. De firma ‘Topsport’ aan de Zwartenhovenbrugstraat adverteert gympen voor tweeëntwintighonderd Surinaamse gulden per paar, tweemaal het maandsalaris van een onderwijzer. Het is lichtvoetig schoeisel voor de welgestelden en de hosselaars en voor de handelaars in cosmetica of poeder, cocaïnedealers dus, de nieuwste rijken van Suriname.
Zij hebben zich op hun manier uit de achterbuurten van het Latour-project gewerkt, waar de erven al jaren, wanneer het maar even regent, overstromen en de lucht van armoede zich mengt met de geur van stilstaand water. Ze bewegen zich niet te voet maar met hun wagen door de stad. Een Peugeot uit negentientweeëntachtig brengt tweeën-veertigduizend gulden op. Een ton voor een gebruikte