toond, tot kooplustigheid van de vrouwen.
‘Preston Cobb. Een zwarte jongen. Een neger net als jij. Hij is ter dood veroordeeld.’ De jongen wachtte mijn antwoord niet af en sprak opgewonden door, struikelend over woorden. We moesten protesteren. De hele wereld moest protesteren. Onrecht. Links, rechts. Discriminatie. Hij was joods. Zijn moeder was een jodin. Zijn vader niet. Die heette Verkuyl. Israël. Jeugdbeweging. Martin Luther King. Negers worden onderdrukt. Net als de joden. Oorlog, Hitler, Duitsers. Wij, hij en ik hadden met elkaar te maken. Mahalia Jackson, daar had hij alle platen van. Kees Verkuyl heette hij. Of wij morgen samen met de trein naar de begrafenis van meester Van Santen zouden gaan.
‘Ja,’ zei ik en vergat mijn terughoudendheid. ‘Graag,’
Ik kwam te laat thuis. Waar ik was geweest?
‘Nergens.’
‘Nergens duurt geen vijfentwintig minuten.’
‘Meester Van Santen, hij geeft aardrijkskunde. Hij is gisteren overleden. We moeten allen naar de begrafenis.’ De doodstijding maakte indruk. Er viel een korte stilte.
‘Of je wilt of niet, je moet gaan als leerling. Dat zal een goede indruk achterlaten. Desnoods gaat je vader met je mee. Hoe gaan jullie?’
‘De hele school gaat,’ antwoordde ik naar waarheid. Ik kreeg de vrijheid om naar Driehuis Westerveld te reizen.
De avond voor de begrafenis vulde Kees mijn hoofd. Wat had hij veel gezegd in zo een korte tijd. Wat wist hij veel. Hij leek een beetje op de reclamefoto van de jongen met zijn Puch-bromfiets in de Ryam-schoolagenda. Zijn blonde haar was Kort Amerikaans geknipt. Hij droeg een spijkerbroek met wijd uitlopende pijpen en een borstrok als hemd. Een knappe jongen.
Ik zou Kees Verkuyl van huis afhalen. Dat had hij gevraagd. Dan kon ik zijn grammofoonplatenverzameling zien en zijn grootmoeder ontmoeten. Ze was in een concen-