heft zijn arm dreigend op en slaat op de sluitknop.
In een hoek van de lift zie ik een aangebroken ontbijtkoek, een pak vlaflip, een zware fietsketting en een betonschaar. De deuren schuiven alweer dicht.
De jonge moeder maakt een tjoeri en loopt gelaten in de richting van de trap die naar beneden leidt en hobbelt haar buggy, achterstevoren lopend naar beneden. Ik volg haar voorbeeld en til mijn fiets de trap af.
Ondergronds zit, in zijn wachtersruimte achter gewapend glas, een ambtenaar van het Gemeentevervoerbedrijf, in uniform met de ellebogen op tafel, het hoofd in de handen, in diepe concentratie over de advertentiepagina van een krant gebogen. Hij kijkt verstoord op als ik tegen het centimeter-dikke glas klop.
‘Nee, we verkopen geen strippenkaarten. In de muur zit een automaat. Nee, ik kan u niet aan kleingeld helpen. Wat mijn functie hier dan wel is? Dame, ik ben u geen verantwoording verschuldigd.’
Hij is terstond weer verdiept in zijn krant, waant zich onaantastbaar achter zijn glazen burcht en heeft oog noch achting voor de metrogebruiker die blootstaat aan molest en het verder zelf maar moet uitzoeken.
Een verdieping hoger, in het imposante stadhuis, wordt de gemeente bestuurd.