dagtaak geraakten we in gesprek. Hij, een Nagot, bleek een godvruchtig man, belijdend katholiek, maar de hostie had hij nooit genomen. Maurice was de echtgenoot van een eerste, een tweede en een derde vrouw. Hij zat tegenover mij, van het Alras uit Suriname, een vreemde, maar toch óók verwant, moeder en echtgenote en toch alleen op reis. Mijn Frans was pover en nog houterig van de snelcursus, het zijne zwaarwichtig van koloniale belegenheid.
Wat hulpeloos door mijn taaltekort wist ik aan de conversatie niet veel bij te dragen.
De zon ging onder, de vliegende honden zochten hun plek tussen de grote ronde bladeren van de tekbomen. De avond zette in met de geluiden van de nacht. Het gesjirp van krekels, het tweetonige geluid van veldsprinkhanen en het kwaken van padden en kikkers vormden een achtergrondkoor. Maurice sprak, ik luisterde naar zijn verhaal.
‘Kinderen sterven ook. Daar kun je heel treurig over zijn, maar zo gaat dat soms. Hoe jonger ze zijn, des te meer kans lopen ze om je te ontvallen want het is slechts een oneffenheid die de geboorte van de dood scheidt. Als een kind vier, vijf jaar geworden is kun je opgelucht zijn. Het doodsgevaar is geweken en uitgesteld tot later. Je moet echter altijd waakzaam zijn en proberen een oogje op je kinderen te houden. Als je ze uit het zicht verliest kan dat noodlottig zijn. Veel families zijn door een kind met de dood geconfronteerd, ook mijn gezin is het overkomen.
Mijn moeder wilde een van mijn zonen bij zich hebben. Ze koos het kind dat als derde werd geboren, zoon van mijn tweede vrouw.
Later heb ik me afgevraagd, waarom het juist dat kind moest wezen, maar dat is gepraat achteraf. Zolang alles goed gaat zijn de gebeurtenissen uit het leven vanzelfsprekend, pas wanneer het ongeluk om de hoek komt kijken vraagt men zich af.
Het komt veel voor dat kinderen worden afgestaan. Niet