| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Vader krijgt een baantje.
Op een morgen kwam vader, opgewonden met de krant zwaaiende, de huiskamer binnen en vergat van geagiteerdheid zijn pijp uit z'n hand te leggen, iets wat hij anders terwille van de lieve vrede met moeder, toch altijd placht te doen. Want, nietwaar, pijpen, en vooral die met grote koppen, hebben de onhebbelijke gewoonte, om overal een fijn laagje as uit te strooien. Maar die morgen keek vader nergens naar. Hij stormde binnen met de kreet, of hij zo pas de honderdduizend uit de staatsloterij getrokken had.
‘Moeder! Moeder! Ik heb hem! Ik heb hem!’
En moeder, aan vaders uitvallen gewoon, antwoordde heel kalm: ‘Dan moet je zien dat je hem houdt!’
‘Wel, als ik zeg, dat ik hem heb, dan heb ik hem. Dan kan je toch wel wat meer belangstelling aan de dag leggen. Hier!’ En vader duwde triomfantelijk de opgevouwen krant met een dik omlijnde advertentie in haar handen. ‘Lees, en zeg me, mijn aanstaande weduwe, waar ik eens mee ten stadhuize toog, zeg me, of dit niet juist “de” betrekking voor mij is. Ha, ik heb het altijd wel gedacht, dat te avond of te morgen een baantje, geschikt voor mijn persoontje, uit de lucht zou komen vallen. Ik solliciteer er op!
| |
| |
Vast, dat doe ik, moeder, en 't is voor de kinderen ook beter, daar te wonen. Let maar op!’
‘Maar pa,’ zegt moeder, ‘zou je me nu niet eerst es laten lezen?? Ik ben toch geen helderziende!’
En daar prijkte de advertentie, die vader zo opgewonden had en die een wending zou geven aan het leven van onze jeugdige vriend Bram.
OP TE RICHTEN ZWEMSCHOOL IN EEN DER MOOISTE DELEN VAN ONS LAND (GOOI), ZOEKT EEN BEKWAAM INSTRUCTEUR. ZIJ DIE NIET VAN VOLDOENDE GETUIGSCHR. EN DIPLOMA'S VOORZIEN ZIJN, BEHOEVEN NIET TE REFLECTEREN. BR. MET UITV. INLICHT. ONDER LETTER B, BUREAU VAN DIT BLAD. WONING BESCHIKBAAR.
Ja, dat was wel wat voor vader, die bij de marine destijds een van de beste zwemmers was en in Indonesië jarenlang de cursus geleid had. En in het Gooi! In die gezonde streek, waar de lucht zo heerlijk was voor hun jongen. Daar moest vader vooral geen gras over laten groeien. Nog diezelfde dag schreef vader en drie dagen later kreeg hij reeds antwoord. Het bestuur had vaders sollicitatie ontvangen, benevens een honderddertig anderen, en verzocht hem, eens te komen kennis maken. Zo trok vader Schenk, vergezeld van de beste wensen zijner huisgenoten, naar de plaats der afspraak, niet, nadat Bram vader had verzocht, de heren er op te wijzen, dat het zwemmen de familie in het bloed zat. Waarmee hij hoogstwaarschijnlijk zijn kanaalzwemtocht bedoelde, tussen de heipalen.
Het was een vreugdevolle tijding, die vader die avond mee naar huis bracht. Na een korte conferentie, waarbij vaders klinkende getuigschriften geen
| |
| |
onbelangrijke rol speelden, was hij aangenomen. De kinderen juichten.
Heerlijk! Verhuizen! Andere plaats, andere mensen.
En vader had moeite om de opgewonden stroom van vragen te weerstaan.
‘Waar is het, vader?’
‘Wat moet u doen?’
‘Is het er leuk?’
‘Toe maar, toe maar. Zullen jullie me nu eens met rust laten? Misschien hebben jullie er niets op tegen, dat ik eerst eens een hapje eten neem. Ik val haast om van de honger en je weet: Er gaat geen dans voor het eten.’
‘Dat zàl je weten,’ rijmde Brammetje.
En nog nooit was vader zo vlug en door zoveel mensen tegelijk bediend als toen. Moeder gaf de aardappelen en de snijbonen, Hetty het ossenlapje en Bram goot met zulk een kwistige hand de saus over vaders bord, dat het wel een zondvloed leek. Maar vader deed net, of hij die betuigingen van tederheid en overgrote nieuwsgierigheid niet merkte en at met smaak, op z'n dooie gemak, z'n bord leeg. Hierna nam hij zijn pijp uit zijn zak, knipte zijn mes open en begon met een ijver, alsof zijn leven er van afhing, de kop schoon te krabben. Hierna blies hij de steel door, stopte zorgvuldig de pijp vol tabak en...
‘Jasses,’ zei moeder. ‘Schiet nou toch eens op. Je ziet, dat we zitten te branden van ongeduld.’
‘O, wachten jullie op mij?’ vroeg vader heel naïef. ‘Dat wist ik niet. Dan zal ik maar eerst... mijn pijpje even aansteken. Ziezo! Lekker, zo'n neuswarmertje na het eten. Tabak is iets kostelijk.’
‘Hé, toe nou vader, vertel nou!’
‘Nou, omdat m'n zoon het wil. De zaak is voor elkaar. Over zes weken gaan we er al heen. Het wordt een mooie, grote, openbare zwemschool en ik word er instructeur. We komen vlak bij het bad te wonen. En de rest zal ik wel met moeder alleen be- | |
| |
spreken. 't Is allang kinderbedtijd. Gaan jullie nou maar gauw slapen! Dag, hoor!’
‘Vind jij het fijn, Bram?’ vroeg Hetty.
‘Nou, meid, reuze. 't Is daar wat mooi!’
‘Hoe weet jij dat nou? Je weet nog niet eens, waar 't is.’
‘Dat is waar ook. Even vragen.’
En in zijn pyama slofte Bram weer naar de huiskamer. Even later kwam hij bij Hetty terug.
‘Wel, waar is het, Bram?’
‘Laren. Weet jij, waar dat nest uithangt?’
‘Ik niet. Wacht, daar ligt mijn atlas.’
En zo kwam het, terwijl vader en moeder binnen een berekening der kosten maakten, Bram en Hetty ijverig over de kaart van Nederland gebogen zaten, zoekende naar dat plaatsje, waar ze hun verdere leven voor een groot deel zouden slijten.
Plots schreeuwde Bram: ‘Hier, Hetty! Hier heb ik het. Bij Hilversum. Hier! Er staat bij: bos, heide, droge streek.’
‘Heide, fijn!’ zuchtte Hetty, en dacht aan kampeertochtjes.
‘Bossen, heerlijk!’ zei Bram. ‘Rovertje spelen en Indiaantje! Prachtland was het daar!’
Het werd een tijd van pakken en pakken. Vader had een paar heel grote kisten gekocht en de ganse dag hoorde je een geklop en gezaag in het huis. Tot Hetty en Brams grote vreugde mochten zij helpen bij het inpakken. En het was eigenaardig, hoe er steeds meer dingen kwamen, die ze persé mee wilden nemen. Vader zwoegde die dagen voor zes. En Bram, die hem zou helpen, bezorgde hem zoveel extra werk, dat hij er meer last van had dan voordeel. Zo timmerde Bram bijvoorbeeld alle spijkers schuin in de kist. Ook had hij moeders kostelijk eetservies, zonder een of andere verpakking, in de kist gestapeld en had deze, wanneer vader niet bijtijds was komen kijken, ook dicht getimmerd.
| |
| |
De laatste dagen braken aan en Bram ging afscheid nemen van z'n vriendjes en voor het laatst nog eens al de leuke plekjes zijner jeugd bezoeken. Het afscheid van Freek, die al meeging op de vissersschuit, en Jan Tomee, die bij zijn vader in de bakkerij werkte, was bepaald ontroerend. Ze hadden altijd veel van het zes jaar jongere makkertje gehouden. Freek gaf hem een mooi zakmes en Jan, de dikkert, gaf hem een flesje met zure drups voor in de trein. Na vele beloften van schrijven, vertrok Bram voor zijn afscheidstocht naar z'n speelplekjes. Kijk, hier had je de spoorbomen. Daar had hij aan gehangen. En hier had je de sloot, waar de jongens zijn kleren hadden schoon gespoeld. Wat was dat al weer lang geleden. En verder trok Bram. Oud Den Helder in. Al die leuke huisjes, waar hij steeds met de kinderen gespeeld had. Voort, voort, er moest nog meer gezien worden. Daar had je het kanaal. En daar de plaats, waar hij kopje onder gegaan was. Wie weet, had hij - was de dikkert niet zo vlug geweest - hier niet meer gestaan. Dan zat hij nu boven, in de hemel.
Die laatste nacht werd er maar weinig geslapen en reeds bij het eerste morgengloren werden de bedden ingepakt en om half zeven kwam de kruier, die het hele zaakje naar 't station bracht. Daar stonden ze nu in de lege woning. Het was akelig, hoe hard en hol de stemmen klonken. Het vrolijk gesnap van de kinderen en vader werd door moeder niet beantwoord. En vader, die wel heel goed snapte, wat er aan scheelde, trachtte juist nog vrolijker te zijn dan anders. Jaren hadden ze in dit huis gewoond. Hetty en Bram waren er geboren... maar ja, dat was nou toch geen reden, om het hoofd te laten hangen. En plotseling pakte vader moeder om haar middel en begon een ouderwetse Schotse met haar te dansen. En net zo lang klonk het: ‘Een, twee, drie, laten we een Schotse maken, Schotse is geen mode meer,’ tot
| |
| |
moeder het uitschaterde. Gelukkig maar, zo'n beroerde stemming is nou ook niet alles. Maar toch waren allen min of meer onder de indruk, toen vader voor 't laatst sloot en de sleutel bij de buren afgaf.
‘Wil je wel geloven, moeder, 't is net als toen ik van de zinkende schuit sprong. Alleen, nou, krijg ik een andere, toen niet.’
‘Ja,’ beaamde Bram, ‘en moesepetoes blijft de kapitein. Of niet, hofmeester?’
‘Daar zullen we ons maar niet over uitlaten, m'n jongen Dat is te gevaarlijk!’
En zo merkte niemand, hoe moeder voor het laatst nog eens omkeek, alvorens ze de hoek omgingen. De trein bracht hen naar Amsterdam, waar ze met bekwame spoed van het derde naar het eerste perron moesten, om daar de trein naar Hilversum te nemen. Bram zei niet veel, maar keek des te meer. Hij had zich een plaatsje bij het raam veroverd en keek zijn beide ogen uit. Zoveel indrukken achter elkaar had hij nog nooit te verwerken gekregen en vader moest hem in Hilversum als het ware losscheuren uit de betoveringsban.
Van het busstation naar hun nieuw tehuis was het een vijftien minuten lopen. Direct werd het door de kinderen bestormd. Het was een dier heerlijke, licht en zon doorlatende Gooise huizen, waarachter zich de tuin en de moestuin uitstrekten en - dit was ook van belang - dicht bij vaders werkkring.
Met zijn gewone voortvarendheid had Bram weer direct de passende naam voor het huis gevonden. Met een geheimzinnig gezicht ging hij in het midden der kamer staan, riep vader, moeder en Hetty om zich heen en zei.
‘Weet jullie, hoe of dit huis heten gaat?’
‘Nou jongen, zeg 't eens.’
‘Het Huis der Vreugden.’
‘Prachtig,’ zei vader. ‘Maar ik, geloof, dat het zoiets van Sophia heet!’
| |
| |
‘Hindert niets. Stil laten heten. Voor ons wordt dit het Huis der Vreugden.’
‘Amen,’ zei vader, ‘'t Zij zo.’
Maar Bram hoorde dit niet meer. Hij was al de moestuin ingehold om de ooftbomen te inventariseren. Sjonge, sjonge! Pruimen, appels, peren, perziken en daar waren struiken met klapbessen en rode en witte bessen, en frambozen, aardbeiplanten, enne.. o, o!.... het Huis der Vreugden!
|
|