| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Vader blijft aan wal.
Een belangrijk punt in Bram's leven was, toen zijn grote vriend het voor hem zo moeilijke besluit nam, om voortaan thuis te blijven. Dat kwam zo. Ondanks dat vader reeds meer dan tien dienstjaren had, waarvan er verscheidene in Indië, wou hij maar niet van de vaart af, ondanks moeders smeekbeden, ondanks haar argumenten, dat het voor de kinderen ook beter was.
Vader kon het eenvoudig niet. Het varen zat hem in het bloed en hij kon zich niet indenken, om een baantje aan wal te zoeken, waar hij de ganse dag in huis zou moeten zitten. Neen, dat kon hij niet. Hij zou er van stikken....
Maar het was op een thuisreis van Indië naar Holland, het schip kwam de Middellandse Zee uit, toen in de Golf van Biskaye een vliegende storm opstak. De kapitein, een oude, ervaren zeerob, had onmiddellijk alle hens aan dek gecommandeerd en was de strijd tegen de woedende natuurelementen begonnen. Helaas, hoe de mannen ook vochten, het gaf niet veel. Na een kwartier, waarin het machtige, trotse schip als een notedopje heen en weer geslingerd werd, rapporteerde men de kapitein, dat het roer stuk was. De kapitein, kalm en of er geen vuiltje aan de lucht was, commandeerde: ‘Zwemvesten aan en reddings
| |
| |
boten gereed maken! Laat de marconist seinen!’ En even later kliefde door het luchtruim heen het bekende teken.... - - -... (S.O.S., in het Hollands: Redt onze zielen!) En steeds dringender klonk het signaal:... - - -... hier Berandina, liggen met stukgeslagen roer, zend spoedig hulp!
Eindelijk, na lang wachten. werd het signaal opgevangen en antwoordde men, of de Berandina haar positie opgeven wilde en dat men dan onmiddellijk hulp zou verlenen. De kapitein vroeg, wie er van de boot gebruik wenste te maken, doch niemand wenste het schip te verlaten, zonder dat er alles gedaan was, wat mogelijk was, om het schip te redden. Iets, wat voor deze eenvoudige zeelui een doodgewone zaak was, alsof u en ik een kopje koffie zitten te drinken.
En ook hofmeester Schenk, die met een doodleuk gezicht bezig was moppen te vertellen aan de bemanning, teneinde zodoende de moed er in te houden, voelde ook even onder zijn uniformjas, naar de plaats, waar hij, naast het medaillon, waarin het portret van moeder, Hetty en Bram, het doosje zat met het geld, dat zijn jongen hem eens, een paar jaar geleden, gegeven had.
Het spookte nog geweldig en eindelijk beval de kapitein, die vermoedde, dat de hulpexpeditie waarschijnlijk door het slechte weer er niet door kon: ‘Booten strijken!’
De eerste sloep werd direct tegen de scheepswand stukgeslagen. De tweede kantelde, met zestien man geladen, om, en verdween in de diepte. Toen besloten de overigen om, kostte wat kost, de dag af te wachten, omdat dan hoogstwaarschijnlijk de wind zou gaan liggen. Zo geschiedde. Maar dat het een bange nacht was, behoef ik wel niet te verhalen. Iedereen dacht aan thuis.
Tegen dat het licht werd, hoorden ze plotseling kreten en tot hun onuitsprekelijke vreugde bemerk- | |
| |
ten zij, dat de reddingsboot, welke heel de nacht naar hen gezocht had, vlak bij hen was. Het was meer dan tijd ook. Volgens berekening kon het schip het niet langer dan een paar uur meer uithouden. Het diende dus nergens toe, om nog langer aan boord te blijven. De reddingboot voer enige malen langszij, waardoor de bemanning gelegenheid kreeg over te springen. Het laatste van allen stond daar nog de kapitein. Hij wilde nog niet van zijn schip weg. Liever er mee de grond in. Doch de bemanning smeekte zo, dat hij eindelijk besloot om ook over te springen. Het was met tranen in de ogen, dat hij zijn schip verliet. Het leek wel, of de kapitein op dit moment ouder, veel ouder geworden was. En de zeelui begrepen hem. Ze voelden zo goed, wat er op dit ogenblik in het hart van hun ‘ouwe’ moest omgaan.
Ze kwamen doornat en totaal uitgeput, in het Spaanse kustplaatsje aan, waar ze direct door de bevolking liefderijk opgenomen werden voedsel, kleding en onderdak kregen. En het was eigenaardig, hoe die mensen van verschillende landaard, die verschillende talen spraken, elkander begrepen. Alleen maar door de drang van te willen helpen.
De volgende dag kwam de Nederlandse consul, die per telegraaf van een en ander op de hoogte was gesteld, uit de nabijgelegen handelsstad en ging met de kapitein en enige officieren naar de plek, waar de boot verlaten was. Deze was inmiddels door de woedende elementen geheel uit elkaar gebeukt en slechts een sombere, troosteloze indruk maakte. Hierna gingen ze naar de kust terug en besprak de consul met de bemanning de wijze, hoe ze naar het vaderland terug wilden. Ook nam hij op zich, om de nageblevenen van de zestien verongelukten van het treurige nieuws kennis te geven. Na veel heen en weer gepraat besloot de bemanning, drie dagen later met een boot van de Rotterdamse Lloyd naar Rotter- | |
| |
dam te vertrekken en verder per spoor naar Den Helder te gaan. Allerhartelijkst was het afscheid van de eenvoudige vissersbevolking. Geschenken werden over en weer uitgedeeld en veel beloften voor de toekomst gedaan. Aan boord van het Hollandse schip werd al het mogelijke gedaan, om het de schipbreukelingen naar de zin te maken. Niets kon echter hun trieste stemming verdrijven. Immers, straks in Holland zou er in zestien; gezinnen rouw heersen. Dan zouden er in zestien huisjes geen blijde welkomstkreten klinken.
Het meest terneergeslagen was de kapitein. Hele dagen zat hij op het dek over de zee te turen, zich steeds maar weer afvragende: Heb ik wel genoeg gedaan? Kon ik nog meer doen?
En op een avond, juist dat hofmeester Schenk voorbij liep, riep de kapitein hem.
‘Hofmeester!’
‘Kapitein, tot uw orders!’
‘Hoe lang vaar je al bij me?’
‘Een kleine elf jaar, kap! Vier jaar op de Indiapora en de rest op de Berandina. Een mooie schuit, kap. 't Is zonde, dat hij in de haringvijver ligt, zonde!’
‘Zo! Elf jaar. Heb jij in die tijd ooit wel eens bemerkt, dat ik iets niet goed verzorgde, iets niet goed deed? Neen, geneer je niet, hofmeester, zeg 't eerlijk!’
‘Bij mijn eer en geweten, nooit, kapitein!’
‘Begrijp jij het dan, hofmeester, dat ik nu mijn schip heb laten zinken?’
‘Dat is niet waar, kap! Excuseer, dat ik 't zeg!’
‘Neen, hofmeester, praat er maar niet verder over. Ik ben oud geworden. Ik zal me.... laten pensionneren.’
Onthutst keek hofmeester Schenk z'n kapitein aan.
Pensionneren? Dat was ontzettend, zo'n flinke kerel.
| |
| |
In Rotterdam, waar ze bestormd werden door een legertje van verslaggevers, fotografen en filmoperateurs, verspilden ze weinig tijd, doch gingen direct naar het station Delftsepoort, waar de trein richting Amsterdam reeds gereed stond. In Haarlem stapten ze uit, om over te stappen in de trein, die via Uitgeest naar Den Helder ging. Wie beschrijft vader Schenk's vreugde, toen hij daar op het station zijn zwager Jan met Bram zag staan, die hem bij wijze van verrassing tot Haarlem tegemoet waren gereisd? Het werd een gepak en gevraag zonder weerga. De andere leden van de bemanning kikkerden er helemaal van op, aangezien zij hier een voorproefje kregen van wat hen straks zelf te wachten stond. Bram zat boven op vaders knieën en hield maar niet op met vragen stellen. Oom Jan echter, die wel drommels goed begreep, dat vaders hoofd momenteel naar iets anders stond, zat maar stil in een hoekje en vergenoegde zich met uit zijn schier onuitputtelijke zakken voor de bemanning sigaren op te diepen en die met kwistige hand uit te delen. Plotseling brak echter vader Schenk's goeie ouwe luim los en vroeg hij zijn kameraden:
‘Weten jullie, waarom mijn zwager zo royaal is met die stinkadorussen? Niet? Wel, hij was vorige week jarig en toen heeft zijn vrouw hem een kistje van honderd cadeau gedaan.’
En de lach daverde door de coupé's.
Oom Jan zei maar niets. Hij mocht dat wel. Zag liever zijn zwager zo, dan zo strak ernstig.
Naarmate de trein Den Helder naderde, werd de stemming al opgewondener. Ieder zocht inderhaast z?'n luttele stuks bagage bijeen, om straks, als de trein het station binnenliep, maar zo gauw mogelijk buiten te zijn. Buiten, waar moeder en de kinderen wachtten.
Het was een drukte van belang. Half Den Helder leek wel leeggelopen en niet dan na grote moeite
| |
| |
gelukte het de bemanning, om met hun familie weg te komen. En in menige huiskamer werd die avond verhaald van de bange uren op het schip en van die zestien stakkerds, die nu rustten op de bodem van de zee. En menig gebed van dank ging uit voor het sparen van de vader of zoon. Ook werd die avond vol liefde gedacht aan de redders, ginds op de Spaanse kust.
Toen de kinderen bij hofmeester Schenk naar bed waren en vader, moeder en oom Jan nog wat bij elkaar zaten, begon moeder te vertellen van haar martelende angst, toen bekend was geworden, dat het schip, waarop vader diende, in nood verkeerde. Hoe ze radeloos was geworden, toen de kranten schreven, dat er een reddingssloep met zestien man was omgeslagen, waardoor allen waren verdronken. Hoe ze, met al die andere vrouwen, angstig wachtte op nadere berichten.... van d'r slapeloze nachten. En dat ze nu vader niet meer liet gaan. Dat ze het niet zou overleven, als hem iets gebeurde. Dat hij toch moest denkeen om zijn kinderen, om Hetty en Bram. Wanneer vader dan toch zoveel van hen hield, dan moest hij een betrekking aan wal zien te krijgen. Er waren toch wel genoeg baantjes te krijgen, die met vader z'n doen en laten overeen kwamen. Oom Jan had er al werk van gemaakt, of ze niet een winkel konden beginnen.
Neen, daar was vader tegen. Geen winkel. Maar in beginsel was vader het wel met moeder eens. Niet meer naar zee, hoeveel dit hem ook kostte. Vader had in die benauwde dagen leren beseffen, hoeveel zijn gezin hem waard was. Hij zou wel eens op z'n gemak uitzien naar een ‘job’ en in die tijd maar zijn pensioen aanvragen.
Moeder kon gerust zijn. En moeder was gerust.
Anderdaags moest vader zich melden, werd, evenals de gehele bemanning, hem een voorlopig verhoor afgenomen, totdat later de zaak voor de zeeraad zou
| |
| |
komen. Hierna werd de mannen aangezegd, dat ze zolang binnendienst kregen. Vader echter meldde zich aan en deelde mede, dat hij gaarne voor pensioen in aanmerking zou komen, hetwelk hem na enige tijd werd toegestaan.
De kapitein werd, na onderzoek, geheel vrijgesproken van schuld, doch het ongeluk had hem zo aangegrepen, dat hij niet meer geschikt was om het commando te voeren en zodoende gepensionneerd moest worden.
Bram inmiddels genoot intens, doordat vader heel de dag vrij was en dus alle mogelijke spelen en wandelingen met hem kon doen, waarvoor vader dan ook de meest mogelijke tijd had.
Het was echter niets voor pa Schenk, om zijn tijd in ledigheid door te brengen en ijverig speurde hij dan ook de bladen na, of er niets voor hem in stond. Hoe hij eindelijk een geschikt baantje vond en met zijn familie naar een andere plaats vertrok, kunnen jullie in het volgende hoofdstuk lezen.
|
|