voor een huismus tamelijk gezond en blozend uitzag.
‘Nou, hoort u me niet? Ik zei de bovenmeester!’ herhaalde vader.
‘Pardon, u bedoelt het hoofd der school,’ zei de juf, vader even terechtzettend. ‘Ik zal eens zien, of hij er is. Wie kan ik zeggen, dat u is?’
‘Hoofd! der school? Hoofd der school!? Vroeger zeiden we nooit anders dan bovenmeester. Maar, vooruit maar, Kerlieneke! Je zin, hoofd der school dan. Zeg maar, dat Schenk er is. Hofmeester Schenk, vroeger Pietje Schenk, die nog bij meester in de klas zat, toen hij nog bovenmeester was.’
Even later vroeg de juffrouw, of vader en Bram maar even mee wilden gaan. Ze liet hen in een eenvoudig, doch smaakvol gemeubileerd kamertje, waar een kaalhoofdige mijnheer naar vader toekwam, hem de hand drukte en zo maar, tot Bram's grote verbazing, vroeg: ‘Wel, Pietje. Ondeugd, hoe maak je 't? Gaat 't goed?’
‘Best, meester,’ sprak vader. ‘Goeie wind en bolle zeilen, en - hier wees hij op Bram - goeie lading ook.’
‘Zo, zo. En, waar kan ik je mee van dienst zijn?’
‘Wel, meester. Bram mot naar school. Hij wordt straks, in Juni, zes jaar, en nou dachten moeder en ik, dat we maar eens naar de bovenmeester moesten. Ik zei zo tegen m'n ouwe: kap, ik zal je eens wat zeggen. Bram gaat en moet naar school. Bestig! Maar dan gaat hij bij dezelfde meester, waar ik bij geleerd heb. Die zal ons helpen, van onze jongen een nuttig lid van de maatschappij te maken. Dat is d'r ook eentje van recht door zee, daar bereik je alles mee - en nou -ben ik hier. En dat is Bram. M'n jongste. M'n oudste gaat op de jongejuffrouwenschool.’
‘Wel,’ zei meester, dat kan, Pietje. Maar is hij al gevaccineerd?’
‘Ge.... wat?’ vroeg vader. ‘Kan je dat eten, meester? Wat betekent dat? Gevaksioneerd.....?’