je overhemd. Een wonder dat je 't niet kan vinden. Kom maar hier, dan zal ik even je boord dicht doen.’
En nog even napruttelend, liet hofmeester zich door moeder z'n boord omdoen. ‘Nou, 't was wat moois. Die poppenkasterij. Moest hij, alleen omdat 't stond voor de mensen, zo'n hoge boord met staldeuren - zoals 'n staande boord met omgeslagen punten wel genoemd wordt - aandoen.’
Toen de stoet zich in beweging zette en nog maar nauwelijks een honderdtal meters gelopen had, kwamen zij een officier van vaders schip tegen. Hofmeester wilde groeten, maar had geen hand vrij. Was je dat even wat. Natuurlijk kreeg hij 'n uitbrander. Doch de officier knikte vriendelijk goede dag en riep: ‘Wel geluk hoor, Schenk! Maak er een zeeman van.’
‘Zonder mankeren hoor!’
Van de agitatie en misschien ook wel uit vreemdheid, was vaders hoge zije helemaal scheef gezakt en wiegelde gevaarlijk heen en weer op vaders kruin. Oom Jan, moeders broer, een genoegelijke boer van de Langendijk, die voor deze buitengewone gebeurtenis over was gekomen en vlak achter vader liep, deed niets dan prevelen: ‘Hij doet 't! Hij doet 't niet! Hij doet 't! Hij doet 't niet!’
‘Wat doet 't? En wat doet 't niet?’ informeerde vader, die zich over dat gezegde, steeds herhaald, kwaad maakte.
‘Je hoed’, antwoordde Oom Jan. ‘Maar hij doet 't wel.’
Inderdaad. Juist op dat moment dat vader zich met 'n nijdige hoofdruk naar Oom Jan keerde, rolde z'n mooie hoge hoed van z'n hoofd en onder luid gejuich der voorbijgangers in de goot.
‘Dat is me wat moois. Dit is compleet om uit je vel te springen. Hier moeder, pak vast dat kind, dan zal ik even die glimmende kachelpijp gaan ophalen.’
Echter wilden nog meerdere personen dit doen,